Anders dan door de Stichting is gesteld en is beoogd is de arbeidsovereenkomst die werkneemster op 16 januari 2003, voor onbepaalde tijd met de Stichting heeft gesloten niet rechtsgeldig geëindigd door het sluiten van de (leer-)arbeidsovereenkomst.
Werkneemster heeft zowel op de (leer-)arbeidsovereenkomst als in het begeleidend schrijven van 14 mei 2015 nadrukkelijk te kennen gegeven dat zij niet met het eindigen van haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, door het sluiten van de (leer-) arbeidsovereenkomst, instemde, zij wilde wel de opleiding volgen. De Stichting heeft daarop niet meer gereageerd. Derhalve is van instemming met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd nimmer sprake geweest, laat staan dat sprake is geweest van een, door de rechtspraak verlangde, ondubbelzinnige verklaring van werkneemster dat zij met de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd instemde. Evenmin is, gelet op het opmerking onder de (leer-) arbeidsovereenkomst en gelet op het daarin genoemd begeleidend schrijven, de (leer-) arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. Van (onvoorwaardelijke) aanvaarding aan de zijde van werkneemster is geen sprake geweest. Het enkele feit dat zij met de opleiding is gestart maakt zulks, anders dan namens de Stichting onder verwijzing naar onder meer een uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam is aangevoerd, in dit concrete geval niet anders. Gelet op het niet voor enig misverstand vatbare bezwaar van werkneemster tegen de nieuwe overeenkomst en het begeleidend schrijven lag het op de weg van de Stichting nader in overleg met werkneemster te treden. Dit geldt temeer nu goed werkgeverschap met zich bracht dat de Stichting, die werkneemster - door onwetendheid en omissies aan de zijde van de Stichting - ten onrechte in de functie van verzorgende IG 3 had benoemd, daarin jarenlang heeft laten functioneren en dienovereenkomstig heeft uitbetaald, werkneemster in de gelegenheid zou stellen de benodigde opleiding te volgen, met behoud van de arbeidsovereenkomst die zij al jaren had. Het getuigt niet van goed werkgeverschap om in zo’n situatie waarin een werknemer feitelijk niets te kiezen overblijft, ‘de bal’ bij werkneemster te leggen, in die zin dat zij op dat moment (meer) juridische stappen had moeten ondernemen teneinde voortzetting van haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd veilig te stellen en ook in de gelegenheid te worden gesteld de opleiding te volgen. Uit het feitelijk ‘starten’ met de opleiding kan niet geconcludeerd worden dat werkneemster ondubbelzinnig heeft verklaard met beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in te stemmen.
Zoals ter zitting desgevraagd door de Stichting is verklaard, maakt de aangeboden (leer-) arbeidsovereenkomst ook geen onderdeel uit van het reorganisatieplan en Sociaal Plan en gaat derhalve ook de vergelijking die de Stichting heeft gemaakt met werknemers die in het kader van verval van functie een beëindigingsovereenkomst tekenen niet op, noch daargelaten dat de ‘pijn’ in casu zit in het feit dat geen ‘perfecte’ overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen.
Dat betekent dat het er voor gehouden dient te worden dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen de Stichting en werkneemster niet rechtsgeldig is geëindigd door het in vervulling gaan van de in de (leer-)arbeidsovereenkomst genoemde voorwaarde, noch daargelaten de vraag of die voorwaarde rechtsgeldig is.
De arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zoals tussen partijen in 2003 gesloten duurt tot op heden voort. De verzochte verklaring voor recht zal worden gegeven.
De Stichting zal ook worden veroordeeld tot doorbetaling van het loon c.a.