ECLI:NL:RBOVE:2016:3729

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 september 2016
Publicatiedatum
28 september 2016
Zaaknummer
5238116 EJ VERZ 16-263 (hoofdzaak) en 5238203 EJ VERZ 16-264 (voorlopige voorziening)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Voorlopige voorziening+bodemzaak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging arbeidsovereenkomst en rechtsgeldigheid van de (leer-)arbeidsovereenkomst in de zorgsector

In deze zaak heeft werkneemster, die jarenlang als Verzorgende 3 IG bij de Stichting Livio werkzaam was, een verzoek ingediend om te verklaren dat haar arbeidsovereenkomst niet rechtsgeldig is beëindigd. De Stichting Livio had haar aangeboden om een (leer-)arbeidsovereenkomst te ondertekenen in het kader van een opleiding tot Verzorgende 3 IG, maar werkneemster ondertekende deze overeenkomst onder protest. De kantonrechter oordeelde dat er geen sprake was van een onvoorwaardelijke aanvaarding van de (leer-)arbeidsovereenkomst, en dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen werkneemster en de Stichting niet rechtsgeldig was geëindigd. De rechter wees het verzoek van werkneemster toe en verklaarde dat de arbeidsovereenkomst voortduurt, en veroordeelde de Stichting tot betaling van het achterstallige salaris vanaf 1 juni 2016. De zaak benadrukt de verantwoordelijkheden van werkgevers in de zorgsector met betrekking tot scholing en de rechtsgeldigheid van arbeidsovereenkomsten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats
Zaaknummers: 5238116 EJ VERZ 16-263 (hoofdzaak) en 5238203 EJ VERZ 16-264 (voorlopige voorziening)
Beschikking van de kantonrechter van 26 september 2016
in de zaak van
[A] ,
wonende te [woonplaats] ,
verzoekende partij, hierna te noemen werkneemster,
gemachtigde: mr. M.B. van Voorthuizen, FNV,
tegen
de stichting
STICHTING LIVIO,
statutair gevestigd te Enschede,
verwerende partij, hierna te noemen: de Stichting
gemachtigden: mr. F.H.A. ter Huurne en mr. J. Rosendahl, Lexence Advocaten

1.De procedure

1.1.
Werkneemster heeft op 15 juli 2016 een verzoekschrift ingediend waarbij zij - kort samengevat weergegeven - verzoekt,
in de hoofdzaak, te verklaren voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet van rechtswege is geëindigd en, alsmede daarmee verband houdende vorderingen,
en bij
wijze van voorlopige voorzieningals bedoeld in artikel 223 Rv,
de Stichting te veroordelen tot betaling van het achterstallige salaris en werkneemster toe te laten tot het verrichten van haar werkzaamheden en daarmee verband houdende vorderingen.
1.2.
De Stichting heeft een verweerschrift ingediend en zowel in de hoofdzaak als de voorlopige voorziening geconcludeerd tot afwijzing met veroordeling van werkneemster in de kosten van de procedure.
1.3.
Voorafgaand aan de zitting zijn namens werkneemster aanvullende producties toegezonden.
1.4.
Op 12 september 2016 heeft de mondelinge behandeling plaatsgevonden. Het verzoek en de voorlopige voorziening, strekkende tot doorbetaling loon en toelating tot de werkvloer, zijn gelijktijdig behandeld. De gemachtigden van partijen hebben gepleit overeenkomstig hun pleitaantekeningen. De griffier heeft voorts aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten verder naar voren hebben gebracht.
1.5.
Op verzoek van de griffier is, na de mondelinge behandeling, door de gemachtigde van werkneemster de brief van 14 mei 2015, van werkneemster aan de Stichting, naar welke brief in de leer-/arbeidsovereenkomst is verwezen, toegezonden. De gemachtigde van de Stichting is in de gelegenheid gesteld daarop desgewenst te reageren. Van die mogelijkheid heeft de gemachtigde van de Stichting gebruik gemaakt.

2.De feiten

2.1.
Werkneemster, geboren op [geboortedatum] , is op 16 januari 2003 in dienst getreden bij de (rechtsvoorgangster van de) Stichting. Het door haar laatstelijk verdiende salaris bedroeg
€ 1.577,79 bruto per maand exclusief 8% vakantiegeld op basis van een arbeidsduur van 22,50 uur per week. Daarnaast ontving werkneemster een toeslag voor onregelmatige diensten van gemiddeld € 287,10 per maand.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor de Verpleeg-, Verzorgingshuizen en Thuiszorg, Kraam- en jeugdgezondheidszorg van toepassing.
2.2.
De Stichting heeft medio 2010 de in haar organisatie voorkomende functies opnieuw beschreven en geaccordeerd, waaronder de functie van Verzorgende 3 IG, de functie die werkneemster op dat moment bekleedde.
2.3.
Bij brief van 1 december 2014 deelde de Stichting werkneemster het navolgende mee:
Wij hebben geconstateerd dat u niet over de juiste kwalificaties beschikte om als niveau 3-IG te blijven werken. Binnen ons functiehuis kennen we twee niveaus 3 met verschillende FWG indelingen: FWG 30 voor de medewerkers die niet gekwalificeerd zijn om 3-IG handelingen uit te voeren en FWG 35 voor de medewerkers die wél gekwalificeerd zijn.
De inspecties verplicht ons om medewerkers met het juiste niveau op specifieke handelingen in te zetten.
Wij stellen alle medewerkers die het betreft, dus ook u, in de gelegenheid om zich door te ontwikkelen naar het niveau van 3-IG. Dit betekent veelal een opleidingstraject van 40 weken (afhankelijk van het instapniveau). Dit biedt medewerkers ook grotere kans op behoud van werkgelegenheid binnen de zorg. Dit scholingsaanbod heeft, evenwel als het gaat om de consequenties, geen vrijblijvend karakter. Met deze brief willen wij duidelijkheid geven aan de medewerkers over wat dit kan betekenen.
Consequenties
Er is een aantal opties (vergelijkbaar met eerdere procedures die we hebben gevolgd, zoals het EVV traject):
  • Medewerker neemt de beslissing om niet deel te nemen aan het verkorte scholingstraject 3IG > Medewerker ontvangt de functiebeschrijving van Verzorgende en wordt ingeschaald in FWG 30
  • Medewerker neemt deel aan de scholing en rond de scholing positief af >
  • Medewerker start met de opleiding en kan niet voldoen aan het niveau van de opleiding ( ook niet met extra ondersteuning) > Medewerker ontvangt de functiebeschrijving van Verzorgende en wordt ingeschaald in FWG 30.
  • Medewerker stopt met de opleiding en de reden van stoppen is gelegen in een tijdelijke, niet aan de medewerker verwijtbare, omstandigheid. Hierbij valt te denken aan langdurige ziekte, tijdelijk zeer problematische thuissituatie [..]tijdelijk stoppen met de scholing. In deze situatie ontvangt de medewerker wel de functie van Verzorgende en de bijbehorende inschaling in FWG 30. Daarnaast worden er afspraken gemaakt over de herstart. Indien de medewerker de scholing alsnog positief afrondt ontvangt medewerker de functie van Verzorgende 3 IG en bijpassende salaris.
Instemming Ondernemingsraad
De Ondernemingsraad heeft op 6 oktober 2014 ingestemd met dit besluit.
[…]
2.4.
Werkneemster heeft eind 2014 de opleiding tot Verzorgende 3-IG niet gevolgd en heeft de functie van Verzorgende geaccepteerd. De Stichting deelt in dat kader werkneemster bij brief van 23 februari 2015 het volgende mee:
Voor de goede orde bevestigen wij u hiermee dat er met ingang 1 februari 2015 van een wijziging is opgetreden in uw arbeidsovereenkomst. De wijziging heeft betrekking op uw functie: met ingang van bovengenoemde datum bent u werkzaam in de functie van verzorgende.
[...]
2.5.
De Stichting heeft begin 2015 een reorganisatie doorgevoerd waarbij o.a. de functie van Verzorgende (FWG 30) is komen te vervallen. De Stichting deelt in dat kader werkneemster bij brief van 2 april 2015 het volgende mee:
[…]
Helaas moet ik u in dit verband meedelen dat uw arbeidsplaats komt te vervallen. Dit betekent dat u per 1 april 2015 boventallig bent.
In aanvulling op het bestaande Sociaal Plan stelt Livio haar medewerkers in de gelegenheid indien zij daartoe bereid en geschikt zijn en beschikken over vaste contracten, een opleiding te volgen tot Verzorgende 3-IG.
[…]
2.6.
Bij besluit van 5 oktober 1999 (Stb 1999, 463) zijn regels gesteld met betrekking tot de opleiding tot en de deskundigheid van de verzorgende individuele gezondheidszorg (Besluit Verzorgende in de individuele gezondheidszorg). In of omstreeks 2014 is de Stichting er door onder meer verzekeraars en zorgafnemers op gewezen dat haar personeel niet aan de vereisten in genoemd besluit gesteld, voldoet.
Daarop heeft de Stichting een scholingstraject gestart en haar functiehuis gereorganiseerd, zoals, na daartoe door de ondernemingsraad verzochte (21 augustus 2014) en verkregen instemming (6 oktober 2014), dat is vastgelegd in de aangepaste notitie Scholing verzorgende 3-IG (productie 4 bij verweerschrift). Dat betekende, voor zover hier van belang, dat degenen, die wel waren benoemd in de functie Verzorgende 3 IG doch niet aan de wettelijk voorgeschreven functie-eisen voldeden in de gelegenheid werden gesteld om zich bij te scholen.
De functiecategorie ‘Verzorgende’ is komen te vervallen. De Stichting heeft voor die groep werknemers toestemming bij het UWV gevraagd en verkregen om de arbeidsovereenkomst op te mogen zeggen.
2.7.
Op 16 april 2015 heeft een personeelsbijeenkomst plaatsgevonden waarbij de medewerkers te horen kregen dat zij indien zij hun baan bij de Stichting wensten te behouden, zij de opleiding tot Verzorgende 3-IG zouden moeten volgen en in dat kader een nieuwe (leer-)arbeidsovereenkomst voor de duur van de opleiding dienden te ondertekenen.
Werkneemster heeft vervolgens te kennen gegeven dat zij de opleiding tot Verzorgende 3-IG wilde volgen. Bij brief van 30 april 2015 werd door de Stichting één en ander bevestigd en werd werkneemster de (leer-)arbeidsovereenkomst ter ondertekening aangeboden.
In deze brief is onder meer de volgende passage opgenomen:
Indien wij op 8 mei geen getekende arbeidsovereenkomst hebben ontvangen, gaan wij ervan uit dat u afziet van (het vervolgen van) de opleiding tot Verzorgende 3-IG. In dat geval zullen wij het UWV alsnog om toestemming verzoeken de arbeidsovereenkomst met u te mogen beëindigen.
2.8.
In de (leer-)arbeidsovereenkomst zijn o.a. de volgende bepalingen opgenomen:
artikel 1:
ingangsdatum, functie en looptijd
Werknemer treedt op 1 april 2015 bij werkgever in dienst in de opleidingsfunctie Leerling Verzorgende 3-IG. De overeenkomst wordt aangegaan voor de duur van de opleiding en eindigt derhalve van rechtswege zonder dat enige opzeggingshandeling vereist is.
artikel 2:
aard van de arbeidsovereenkomst
Werknemer is voor het volgen van de stages op verschillende afdelingen/locaties werkzaam. Werknemer verplicht zich om de in het kader van de opleiding gegeven opdrachten naar beste kunnen uit te voeren, met inachtneming van de eigen verantwoordelijkheid. Bij onvoldoende ontwikkeling in het theoretische deel van de opleiding, het praktische deel van de opleiding of in de persoonlijke ontwikkeling van de werknemer wordt de arbeidsovereenkomst beëindigd, met inachtneming van het feit dat werknemer nog een half jaar uitwerktijd heeft na vaststelling van de einddatum van de opleiding.
2.9.
Werkneemster heeft de aangeboden (leer-)arbeidsovereenkomst onder protest getekend met daarbij de navolgende handgeschreven mededeling:
“onder protest, zie begeleidend schrijven: akkoord met opleiding maar niet met de leer-arbeidsovereenkomst!”
2.10.
In het genoemd begeleidend schrijven, gedateerd 14 mei 2015, schrijft werkneemster:
" Hierbij stuur ik u mijn ondertekende (leer) arbeidsovereenkomst bepaalde tijd toe. Zoals u kunt zien is deze onder protest ondertekend, aangezien ik het sterke vermoeden heb dat Livio niet rechtsgeldig of naar goed ondernemerschap handelt. Gezien de belachelijk korte beslissingstermijn die geëist is door Livio, rest mij geen andere mogelijkheid het op deze manier te doen, aangezien ik niet in wil en kan stemmen met een ontslagaanvraag via het UWV.
Via de FNV heb ik de volgende reactie mogen ontvangen:
' De juridische afdeling van de FNV adviseert als volgt: het nieuwe arbeidscontract van Livio is onacceptabel en hiermee zou niemand akkoord moeten gaan. Het is echter wel verstandig om wel het leerlingcontract te tekenen omdat je hiermee - mocht het onverhoopt toch tot een procedure bij het UWV komen - je bereidwilligheid om te blijven werken kunt aantonen. Dit kan het beste op de volgende manier (per mail of post, houdt rekening met Hemelvaartsdag).
Schrijf groot op het nieuwe contract: onder protest akkoord met de opleiding, niet akkoord met de leer- arbeidsovereenkomst'.
Persoonlijk ben ik het o.a. niet eens met de volgende stappen:
- Ik word eenzijdig vanuit Livio gedwongen mijn contract voor onbepaalde tijd om te laten zetten in een contract voor bepaalde tijd
- bij goed ondernemerschap hoort ook dat de werkgever haar medewerkers in de gelegenheid stelt de benodigde cursussen en opleidingen te volgen die voor haar/zijn werkzaamheden noodzakelijk zijn, zonder hierbij in de contractduur in te grijpen
- Ik ben al sinds jaren op het niveau van 3 IG werkzaam, maar ben tot nu toe, ondanks meerdere toezeggingen, niet eerder in de gelegenheid gesteld hiervoor ook de daadwerkelijk benodigde opleiding te kunnen volgen. Dit niveau heeft altijd op mijn loonstrook vermeld gestaan en is als zodanig ook terug te vinden in mijn salaris inschaling.
- Ik ben door Livio eenzijdig een functie teruggezet
- Ik wordt door Livio eenzijdig in functie schaal teruggezet van 35 naar 30.
Ik vertrouw erop u hiermee voor nu voldoende geïnformeerd te hebben. Nader overleg tussen Livio en de FNV en tussen mij en de FNV zal zeker tot vervolgstappen gaan leiden."
2.11.
De Stichting heeft op dit schrijven niet gereageerd.
2.12.
Werkneemster is op 7 april 2015 begonnen met de opleiding Verzorgende 3-IG, gegeven door het ROC van Twente. Werkneemster is met de opleiding gestopt en zij is op
16 november 2015 door het ROC uitgeschreven voor de opleiding.
2.13.
Namens de FNV en de bij de Stichting werkzame leden van de FNV schrijft de gemachtigde van werkneemster op 23 oktober 2015 een brief aan de Stichting waarbij de Stichting - kort gezegd - verzocht dan wel gesommeerd wordt om te bevestigen dat de dienstverbanden van de medewerkers die een (leer-)arbeidsovereenkomst hebben getekend en die op het moment van ondertekening in vaste dienst van de Stichting waren, niet van rechtswege zullen eindigen.
2.14.
In reactie op dit verzoek/deze sommatie schrijft de heer [B] , Manager P&O bij de Stichting (hierna: [B] ) bij brief d.d. 9 november 2015 aan FNV o.a. het volgende:
U stelt tot slot dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet kan eindigen zonder dat UWV of de kantonrechter daarmee instemt. Dit standpunt is onjuist. In de met de werknemers overeengekomen arbeidsovereenkomst is zowel in artikel 2 als in artikel 3 een ontbindende voorwaarde opgenomen. Deze ontbindende voorwaarden houden verband met de aard en het doel van de arbeidsovereenkomst, namelijk: de werknemers in de gelegenheid stellen zich op kosten van cliënte te ontwikkelen tot Verzorgende 3-IG. Als blijkt dat een werknemer zich onvoldoende ontwikkelt of de opleiding voortijdig wordt afgebroken, wordt de arbeidsovereenkomst inhoudsloos.
Zoals u weet zijn ontbindende voorwaarden toegestaan en niet noodzakelijkerwijs strijdig met het gesloten stelsel van het ontslagrecht, mits vooraf niet al te duidelijk is dat de voorwaarde zich zal voordoen, in intreden van de ontbindende voorwaarde objectief bepaalbaar is en het intreden van de voorwaarde niet afhankelijk is van de werkgever. Aan deze vereisten wordt in casu voldaan.
Wij concluderen dan ook dat de werknemers die hebben gekozen voor het opleidingstraject voor bepaalde tijd bij Livio in dienst zijn getreden en dat die arbeidsovereenkomst van rechtswege afloopt, tenzij één van de ontbindende voorwaarden zich gedurende de looptijd van de arbeidsovereenkomst voordoet.
[…]
2.15.
Na een gesprek met werkneemster heeft [B] haar bij brief d.d. 25 november 2015 het navolgende meegedeeld:
In het kader van de reorganisatie bent u in april jl. gestart met de opleiding voor Verzorgende 3IG en heeft u in september jl. een herstart gemaakt. Zoals al besproken met en bevestigd door het ROC van Twente, heeft u helaas moeten stoppen met de opleiding. Dit heeft gevolgen voor uw aanstelling bij Livio.
Conform de leer- arbeidsovereenkomst d.d. 30 april 2015 treedt artikel 2 van deze overeenkomst in werking. Dit betekent dat uw leer- arbeidsovereenkomst van rechtswege eindigt en dat er een uitwerktijd van 6 maanden is met ingang van 1 december 2015. Uw datum uit dienst is 31 mei 2016. Tevens wordt uw functie omgezet naar de functie van Verzorgende.
[…]
2.16.
Bij brief van 22 december 2015 heeft de gemachtigde van werkneemster uitdrukkelijk bezwaar gemaakt tegen de beëindiging van de arbeidsovereenkomst per
31 mei 2016.
2.17.
De Stichting heeft bij brief van 24 mei 2016 werkneemster bevestigd dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege per 31 mei 2016 eindigt.

3.Het geschil

3.1.
Het verzoek in de hoofdzaak
Werkneemster verzoekt:
primair:
 een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet op 31 mei 2016 van rechtswege is geëindigd;
 veroordeling van de Stichting tot betaling aan haar van het overeengekomen salaris vanaf 1 juni 2016 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig geëindigd is;
 veroordeling van de Stichting om werkneemster in staat te stellen op kosten van de Stichting de cursus c.q. opleiding Certificeerbare eenheid “Ondersteunen bij Verpleegtechnische handelingen niveau 3” te volgen bij een door werkneemster aan te wijzen opleidingsinstituut onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag;
 veroordeling van de Stichting om werkneemster na het behalen van voormelde opleiding te werk te stellen in de functie van Verzorgende 3 IG, onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag;
subsidiair:
veroordeling van de Stichting tot betaling aan haar van:
 de vergoeding ad € 1.331,87 bruto ex artikel 7:668 lid 3 BW;
 een billijke vergoeding van € 50.000,-- althans een door de kantonrechter te bepalen billijke vergoeding;
 de transitievergoeding van € 10.109,45 bruto;
 de wettelijke rente vanaf het tijdstip van opeisbaarheid van de hiervoor gevorderde bedragen tot aan de dag der algehele voldoening.
3.2.
Het verzoek tot het treffen van een voorlopige voorziening
Werkneemster verzoekt:
 veroordeling van de Stichting om aan werkneemster te betalen het achterstallige loon ad
€ 1.577,99 bruto per maand, vermeerderd met de vakantiebijslag en overige emolumenten en vermeerderd met de wettelijke verhoging en de wettelijke rente tot aan de dag der algehele voldoening vanaf 1 juni 2016 tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig geëindigd zal zijn, en onder overlegging van deugdelijke salarisspecificaties;
 veroordeling van de Stichting om werkneemster toe te laten tot de werkvloer teneinde de bedongen werkzaamheden te verrichten, onder verbeurte van een dwangsom van
€ 1.000,-- per dag;
 de Stichting te gebieden om werkneemster in staat te stellen op kosten van de Stichting de cursus c.q. opleiding Certificeerbare eenheid “Ondersteunen bij Verpleegtechnische handelingen niveau 3” te volgen bij een door werkneemster aan te wijzen opleidingsinstituut en haar toe te staan om zich bij het betreffende opleidingsinstituut aan te melden voor het volgen van voornoemde opleiding onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,-- per dag.
3.3.
Het verweer
zowel in de hoofdzaak als in de voorlopige voorziening:
De Stichting heeft verweer gevoerd en verzocht werkneemster in haar verzoeken niet-ontvankelijk te verklaren dan wel die verzoeken af te wijzen.

4.De beoordeling

4.1.
van het verzoek in de hoofdzaak
4.1.1.
Anders dan door de Stichting is gesteld en is beoogd is de arbeidsovereenkomst die werkneemster op 16 januari 2003, voor onbepaalde tijd met de Stichting heeft gesloten niet rechtsgeldig geëindigd door het sluiten van de (leer-)arbeidsovereenkomst.
Werkneemster heeft zowel op de (leer-)arbeidsovereenkomst als in het begeleidend schrijven van 14 mei 2015 nadrukkelijk te kennen gegeven dat zij niet met het eindigen van haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, door het sluiten van de (leer-) arbeidsovereenkomst, instemde, zij wilde wel de opleiding volgen. De Stichting heeft daarop niet meer gereageerd. Derhalve is van instemming met de beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd nimmer sprake geweest, laat staan dat sprake is geweest van een, door de rechtspraak verlangde, ondubbelzinnige verklaring van werkneemster dat zij met de beëindiging van haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd instemde. Evenmin is, gelet op het opmerking onder de (leer-) arbeidsovereenkomst en gelet op het daarin genoemd begeleidend schrijven, de (leer-) arbeidsovereenkomst tot stand gekomen. Van (onvoorwaardelijke) aanvaarding aan de zijde van werkneemster is geen sprake geweest. Het enkele feit dat zij met de opleiding is gestart maakt zulks, anders dan namens de Stichting onder verwijzing naar onder meer een uitspraak van de kantonrechter te Amsterdam is aangevoerd, in dit concrete geval niet anders. Gelet op het niet voor enig misverstand vatbare bezwaar van werkneemster tegen de nieuwe overeenkomst en het begeleidend schrijven lag het op de weg van de Stichting nader in overleg met werkneemster te treden. Dit geldt temeer nu goed werkgeverschap met zich bracht dat de Stichting, die werkneemster - door onwetendheid en omissies aan de zijde van de Stichting - ten onrechte in de functie van verzorgende IG 3 had benoemd, daarin jarenlang heeft laten functioneren en dienovereenkomstig heeft uitbetaald, werkneemster in de gelegenheid zou stellen de benodigde opleiding te volgen, met behoud van de arbeidsovereenkomst die zij al jaren had. Het getuigt niet van goed werkgeverschap om in zo’n situatie waarin een werknemer feitelijk niets te kiezen overblijft, ‘de bal’ bij werkneemster te leggen, in die zin dat zij op dat moment (meer) juridische stappen had moeten ondernemen teneinde voortzetting van haar arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd veilig te stellen en ook in de gelegenheid te worden gesteld de opleiding te volgen. Uit het feitelijk ‘starten’ met de opleiding kan niet geconcludeerd worden dat werkneemster ondubbelzinnig heeft verklaard met beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd in te stemmen.
Zoals ter zitting desgevraagd door de Stichting is verklaard, maakt de aangeboden (leer-) arbeidsovereenkomst ook geen onderdeel uit van het reorganisatieplan en Sociaal Plan en gaat derhalve ook de vergelijking die de Stichting heeft gemaakt met werknemers die in het kader van verval van functie een beëindigingsovereenkomst tekenen niet op, noch daargelaten dat de ‘pijn’ in casu zit in het feit dat geen ‘perfecte’ overeenkomst tot beëindiging van de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tot stand is gekomen.
Dat betekent dat het er voor gehouden dient te worden dat de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd tussen de Stichting en werkneemster niet rechtsgeldig is geëindigd door het in vervulling gaan van de in de (leer-)arbeidsovereenkomst genoemde voorwaarde, noch daargelaten de vraag of die voorwaarde rechtsgeldig is.
De arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd zoals tussen partijen in 2003 gesloten duurt tot op heden voort. De verzochte verklaring voor recht zal worden gegeven.
De Stichting zal ook worden veroordeeld tot doorbetaling van het loon c.a.
4.1.2.
Ter zake van de vordering van werkneemster om de opleiding Certificeerbare eenheid 'Ondersteunen bij verpleegtechnische handelingen' (niveau 3) te volgen op kosten van de Stichting wordt als volgt overwogen.
Werkneemster heeft, door de Stichting onbestreden gelaten, gesteld dat zij met het volgen van een dergelijke opleiding voldoet aan de wettelijke eisen (volgens het Besluit Verzorgende 3-IG) die worden gesteld aan de functie van Verzorgende IG 3. de Stichting heeft evenwel gesteld dat werkneemster daarmee alsnog niet in de functie van Verzorgende IG 3 bij de Stichting kan werken omdat de contractspartijen van de Stichting nadere eisen stellen, te weten dat iedere Verzorgende IG 3 de volledige opleiding bij het ROC daartoe volgt; de opleiding die werkneemster heeft moeten staken/heeft gestaakt. Werkneemster heeft betwist dat de Stichting bovenwettelijke eisen aan haar medewerkers mag stellen als het gaat om de functie van Verzorgende op niveau 3. De Stichting heeft haar stelling onderbouwd met producties, te weten de instemmingsaanvraag OR, de instemming door OR met de gewijzigde notitie 'Scholing Verzorgende 3-IG'en het uitvoeringsbesluit ter zake, gedateerd 23 oktober 2014. Nu daarmee voldoende is onderbouwd dat werkneemster met de door haar voorgestelde opleiding weliswaar aan de vereisten van het Besluit Verzorgende 3-IG zal voldoen maar niet aan de door de Stichting, als gevolg van door verzekeraars en zorgafnemers gestelde eisen heeft werkneemster onvoldoende belang die opleiding op kosten van de Stichting te volgen.
4.1.4.
De Stichting zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van werkneemster begroot op
€ 800,- wegens salaris gemachtigde.
4.2.
van de voorlopige voorziening
4.2.1.
De gevorderde loonbetaling is reeds in de hoofdzaak toegewezen weshalve werkneemster geen belang meer heeft bij die vordering bij wijze van voorlopige voorziening. Deze vordering zal worden afgewezen. Hetzelfde geldt voor zover de vordering ter zake van het volgen van de door werkneemster gewenste opleiding.
De vordering tot wedertewerkstelling wordt afgewezen. Vaststaat dat werkneemster niet beschikt over de diploma's die zij nodig heeft om bij de Stichting als Verzorgende IG-3 aan het werk te gaan, terwijl, zo is door de Stichting gesteld en door werkneemster erkend, althans niet voldoende betwist, de functie van Verzorgende geheel is komen te vervallen en de (meeste) arbeidsovereenkomsten van Verzorgenden inmiddels middels opzegging na daartoe door het UWV gegeven toestemming zijn geëindigd.
4.2.2.
Werkneemster zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Stichting - gelet op de samenhang met de hoofdzaak - begroot op € 400,- wegens salaris gemachtigde.

4.De beslissing

De kantonrechter beslist op het verzoek:

- verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen niet rechtsgeldig is geëindigd op 31 mei 2016 en, zolang deze niet rechtsgeldig is geëindigd, nog voortduurt;
- veroordeelt de Stichting om aan werkneemster te betalen het (achterstallig) loon c.a. vanaf 1 juni 2016 tot de dag waarop de arbeidsovereenkomst rechtsgeldig zal zijn geëindigd;
- veroordeelt de Stichting in de kosten van de procedure, aan de zijde van werkneemster begroot op € 800,-.
- wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
De kantonrechter beslist op de voorlopige voorziening:
- wijst de verzoeken af;
- veroordeelt werkneemster in de kosten van de procedure, aan de zijde van de Stichting begroot op € 400,-.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.W. de Groot, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 26 september 2016.