2.1De rechtbank stelt vast dat het besluit tot nietigverklaring van eisers medisch certificaat van 16 juli 2015 is genomen door de inspecteur ILT/Luchtvaart.
Het thans bestreden besluit is
namensverweerder eveneens genomen door de inspecteur ILT/Luchtvaart.
Artikel 10:3, derde lid, van de Awb bepaalt – voor zover thans van belang – dat mandaat tot het beslissen op een bezwaarschrift niet wordt verleend aan degene die het besluit waartegen het bezwaar zich richt, krachtens mandaat heeft genomen.
In artikel 11 ter, eerste lid, van EU-verordening 1178/2011 is bepaald dat de lidstaten één of meer entiteiten dienen aan te duiden als bevoegde autoriteit in die lidstaat met de nodige bevoegdheden en toegewezen verantwoordelijkheden voor de certificering van en het toezicht op personen en organisaties die vallen onder Verordening (EG) nr. 216/2008 en de uitvoeringsvoorschriften daarvan.
In artikel 11.1, eerste lid, aanhef en onder b, van de Wet luchtvaart – voor zover thans van belang – is bepaald dat met het toezicht op de naleving van het bij of krachtens de basisverordening bepaalde, zijn belast voor zover het betreft de burgerluchtvaart de hiertoe bij besluit van Onze Minister van Infrastructuur en Milieu aangewezen ambtenaren.
Volgens artikel 1.1, aanhef, van de Wet luchtvaart wordt onder de basisverordening verstaan: verordening (EG) nr. 216/2008.
In artikel 1 van het Besluit aanwijzing toezichthouders luchtvaart (hierna: Besluit) – voor zover hier relevant – worden als ambtenaren belast met het toezicht op de naleving bedoeld in artikel 11.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet luchtvaart onder meer aangewezen:
de inspecteur-generaal van de Inspectie Verkeer en Waterstaat en
de ambtenaren van de Inspectie Verkeer en Waterstaat die met toezicht zijn belast.
De omstandigheid dat verweerder onder meer bovengenoemde functionarissen bij het Besluit heeft aangewezen als toezichthouders, impliceert naar het oordeel van de rechtbank dat verweerder ook zelf een toezichthoudende bevoegdheid heeft ter zake van de naleving bedoeld in artikel 11.1, eerste lid, onderdeel b, van de Wet luchtvaart.
De rechtbank stelt vast dat de inspecteur ILT/Luchtvaart de bevoegdheid om toezicht te houden op de naleving van hetgeen bij of krachtens de basisverordening is bepaald, in het onderhavige geval namens verweerder heeft uitgeoefend.
Gelet op het bepaalde in artikel 10:3, derde lid, van de Awb was de inspecteur ILT/Luchtvaart derhalve niet bevoegd om namens verweerder vervolgens ook het thans bestreden besluit te nemen.
Niet is gebleken dat dit verzuim is hersteld. Het besluit is om die reden dan ook niet bevoegd genomen. Het beroep is reeds daarom gegrond.
Ingevolge artikel 6:22 van de Awb kan een besluit waartegen bezwaar is gemaakt of beroep is ingesteld, ondanks schending van een geschreven of ongeschreven rechtsregel of algemeen rechtsbeginsel, door het orgaan dat op het bezwaar of beroep beslist in stand worden gelaten indien aannemelijk is dat de belanghebbenden daardoor niet zijn benadeeld.
De rechtbank is van oordeel dat eiser door het voornoemde gebrek niet in zijn belangen is geschaad en zal daarom met toepassing van artikel 6:22 van de Awb het beroep verder inhoudelijk behandelen.
3. Inhoudelijke behandeling