In deze zaak heeft de werknemer, geboren in 1957, een verzoek ingediend tot vernietiging van een ontslag op staande voet dat door de werkgever, Stichting Carint-Reggeland Groep, is gegeven. De werknemer was sinds 1 januari 2005 in dienst en had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voor 16 uur per week. De werkgever heeft het ontslag op staande voet per 12 oktober 2015 ingediend, omdat de werknemer weigerde gehoor te geven aan verzoeken om in gesprek te gaan over haar werkhervatting. De werknemer heeft het verzoek tot vernietiging van het ontslag ingediend, maar dit verzoek is niet binnen de wettelijke termijn van twee maanden na het ontslag ingediend, waardoor de kantonrechter de werknemer niet-ontvankelijk heeft verklaard.
De procedure begon met een zitting op 21 januari 2016, waar beide partijen hun standpunten toelichtten. De kantonrechter heeft vastgesteld dat het verzoekschrift van de werknemer pas op 16 december 2015 ter griffie is ingediend, wat vier dagen te laat was. De werknemer voerde aan dat haar psychische problematiek een rol speelde in de termijnoverschrijding, maar de kantonrechter oordeelde dat dit niet voldoende was om de termijn als onaanvaardbaar te beschouwen. De kantonrechter heeft geconcludeerd dat de werknemer niet-ontvankelijk moet worden verklaard in haar verzoek, en dat er geen beoordeling van het tegenverzoek van de werkgever plaatsvond. De werknemer is veroordeeld tot betaling van de proceskosten aan de werkgever.