ECLI:NL:RBOVE:2016:2629

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
14 juli 2016
Publicatiedatum
14 juli 2016
Zaaknummer
08.730255-15 (P)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Opzettelijke belediging van Koning Willem Alexander via sociale media

Op 14 juli 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een 44-jarige man uit Kampen, die beschuldigd werd van opzettelijke belediging van Koning Willem Alexander. De verdachte had op zijn Facebookpagina beledigende teksten en een bewerkte afbeelding geplaatst, waarin de Koning werd afgebeeld in een executietafereel. De rechtbank oordeelde dat de verdachte zich schuldig had gemaakt aan de tenlastegelegde feiten, waarbij de beledigende uitlatingen en de afbeelding in ernstige mate afbreuk deden aan de waardigheid van het ambt van de Koning. De rechtbank verwierp de verweren van de verdediging, waaronder de stelling dat de aanhouding onrechtmatig was en dat er sprake was van schending van het gelijkheidsbeginsel. De rechtbank legde een gevangenisstraf op van 30 dagen, waarvan 16 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar. De rechtbank benadrukte dat het gedrag van de verdachte niet acceptabel was in de samenleving en dat de straf rechtvaardig was, gezien de staatsrechtelijke positie van de Koning.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.730255-15 (P)
Datum vonnis: 14 juli 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1972 te [geboorteplaats] (Turkije),
wonende in [woonplaats] .

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 30 mei 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J.J. Talsma en van wat door verdachte en zijn raadsman mr. A.C. Vingerling, advocaat te Utrecht, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte opzettelijk de Koning heeft beledigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 2 maart 2015 en/of op 13 april 2015, althans in of omstreeks de periode van 2 maart 2015 tot en met 13 april 2015, in de gemeente Zwolle en/of in de gemeente Kampen, althans in Nederland opzettelijk heeft beledigd Willem Alexander, Koning der Nederlanden, immers heeft hij, verdachte, in het openbaar door middel van (een) facebook
bericht(en) de navolgende tekst(en) verzonden/geplaatst:
"Willem Alexander... versus... [verdachte] .
hij is een moordenaar,
IK niet!
Hij is een verkrachter,...
IK niet!
Hij is een onderdrukker,
IK niet!
Hij is een dief,
IK niet!
Hij is een onderdaan,
IK niet,"
en/of
heeft hij, verdachte, een afbeelding op social media, te weten (het openbare deel van) zijn
persoonlijke Facebook pagina (op de website www.facebook.com) geplaatst/tentoongesteld, waarop een executie tafereel is afgebeeld (zoals die worden gedaan door de terroristische organisatie IS). Op voornoemde afbeelding staan acht personen afgebeeld, knielend, in oranje overalls. Daarachter staan acht personen gekleed in zwarte overalls en hun hoofden bedekt met bivakmutsen. In hun handen dragen zij een vuurwapen. Op de afbeelding is te
zien dat de originele hoofden van de personen in de oranje overalls zijn verwijderd en vervangen (middels fotoshop) door de hoofden van o.a. Koning Willem Alexander.

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 1 maand, met aftrek van de duur dat verdachte in voorlopige hechtenis heeft gezeten, waarvan 16 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaar.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is en dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak.
De raadsman heeft zich, overeenkomstig de inhoud van een aan de rechtbank overgelegde pleitnota, op het standpunt gesteld dat het Openbaar Ministerie niet-ontvankelijk in de strafvervolging moet worden verklaard, omdat, zo begrijpt de rechtbank, er sprake is van een ernstige inbreuk op de beginselen van een behoorlijke procesorde die maken dat er doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van de verdachte aan zijn recht op een eerlijk proces is tekortgedaan.
Daartoe is door de raadsman -zakelijk weergegeven- aangevoerd dat:
1. de aanhouding en de daarop volgende inverzekeringstelling van verdachte onrechtmatig zijn omdat deze dwangmiddelen voor een ander doel zijn gebruikt dan waarvoor ze zijn geschreven, te weten om verdachte van straat te houden tijdens het bezoek van het koningspaar aan Zwolle op 25 april 2015 om hen op die manier te vrijwaren van mogelijke onruststokers, wat misbruik van bevoegdheid oplevert. Daarnaast voldoet het toepassen van deze dwangmiddelen niet aan de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit;
2. vervolging van verdachte in strijd is met het gelijkheidsbeginsel, omdat GeenStijl een vergelijkbare afbeelding op haar website heeft geplaatst maar niet is vervolgd terwijl van enige omstandigheid op grond waarvan dit onderscheid wordt gemaakt niet is gebleken;
3. Er een wetsvoorstel is ingediend om de bijzondere bepalingen aangaande majesteitsschennis te doen vervallen.
De rechtbank overweegt hierover als volgt.
Bij de beoordeling van het verweer moet het volgende worden vooropgesteld. Niet-ontvankelijkverklaring van het Openbaar Ministerie in de vervolging is als een in artikel 359a Sv voorzien rechtsgevolg slechts in uitzonderlijke gevallen aan de orde. Daarvoor is alleen plaats als met de opsporing of vervolging belaste ambtenaren ernstig inbreuk hebben gemaakt op de beginselen van een behoorlijke procesorde waardoor doelbewust of met grove veronachtzaming van de belangen van verdachte aan diens recht op een eerlijke behandeling van zijn zaak is tekortgedaan.
Ten aanzien van punt 1, de onrechtmatige aanhouding en inverzekeringstelling:
De rechtbank stelt vast dat dit verweer eerder is gevoerd bij de voorgeleiding van verdachte bij de rechter-commissaris in strafzaken en dus is betrokken bij de toetsing van de rechtmatigheid van de aanhouding en inverzekeringstelling en de behandeling van de vordering tot bewaring.
De rechter-commissaris heeft de aanhouding en inverzekeringstelling van verdachte niet onrechtmatig geoordeeld. In dit kader heeft de rechter-commissaris het volgende overwogen:

uit het dossier blijkt dat ter voorbereiding op het bezoek van de Koning en zijn vrouw
aan Zwolle dat vandaag plaatsvindt, een speciaal onderzoeksteam onderzoek heeft
gedaan naar personen die een potentiële bedreiging vormen voor het Koninklijk Huis.
Daarbij is blijkens het proces-verbaal van 23 april jl. de facebookpagina van verdachte
ontdekt en is besloten tot zijn aanhouding en inverzekeringstelling. Het onderzoek naar
de bij verdachte inbeslaggenomen voorwerpen loopt nog.
Alles overwegend acht de rechter-commissaris de inverzekeringstelling rechtmatig.”
Tegen een dergelijke beslissing staat geen hogere voorziening open. Het gesloten stelsel van rechtsmiddelen in strafzaken zou op een onaanvaardbare wijze worden doorkruist als bij de behandeling van de zaak ter terechtzitting opnieuw of alsnog een beroep zou kunnen worden gedaan op (vermeende) verzuimen bij de aanhouding of de inverzekeringstelling die aan de rechter-commissaris zijn of hadden kunnen worden voorgelegd, aldus bestendige jurisprudentie (vgl. HR 8 mei 2001, NJ 2001, 587, r.o. 3.3.).
Hiermee is echter niet gezegd dat geen enkel verzuim bij de aanhouding of de inverzekeringstelling een verzuim in de zin van artikel 359a Sv zou kunnen zijn. Als het gaat om vormverzuimen in het vooronderzoek die van invloed kunnen zijn op het eindonderzoek, in die zin dat bijvoorbeeld bewijsuitsluiting dan wel niet-ontvankelijkheid van het Openbaar Ministerie op het spel staat, zal die kwestie wel aan de hand van artikel 359a Sv door de zittingsrechter moeten worden behandeld (vgl. o.a. Hoge Raad 13 juni 2006, NJ 2006, 623).
De rechtbank is evenwel van oordeel dat het in dit geval niet gaat om vormverzuimen in laatstbedoelde zin. Het onderzoek is op rechtmatige wijze gestart, waarbij feiten en omstandigheden naar voren zijn gekomen die een redelijk vermoeden van schuld aan een strafbaar opleverden, waarna verdachte is aangehouden en vervolgens in verzekering is gesteld.
Ten aanzien van punt 2, de schending van het gelijkheidsbeginsel:
De beslissing om tot vervolging over te gaan, leent zich slechts in zeer beperkte mate voor een inhoudelijke rechterlijke toetsing in die zin dat slechts in uitzonderlijke gevallen plaats is voor een niet‑ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie op de grond dat het instellen of voortzetten van die vervolging onverenigbaar is met de beginselen van een goede procesorde. Daarbij geldt als criterium dat geen redelijk handelend lid van het Openbaar Ministerie heeft kunnen oordelen dat met (de voortzetting van) de vervolging enig door strafrechtelijke handhaving beschermd belang gediend kan zijn.
De rechtbank is van oordeel dat de door de verdediging aangehaalde zaak waarbij GeenStijl bewerkte foto’s op haar website plaatste van de burgemeester van Den Haag, de heer J.J. van Aartsen, waarvan op één van de foto’s het hoofd van Van Aartsen op het lichaam van de Amerikaanse journalist James Fowley is geplakt, vlak voordat hij onthoofd wordt door een strijder van IS, niet kan worden vergeleken met dit geval. De omstandigheid dat het in deze zaak niet de burgemeester van Den Haag, maar de Koning, rechtvaardigt al een andere beoordeling voor wat betreft een eventuele vervolging. Bij dit oordeel heeft de rechtbank betrokken dat de Hoge Raad in zijn arrest van 19 april 2005 (ECLI:NL:HR:2005:AR7262) heeft overwogen dat de in de artikel 111 bedoelde persoon, de Koning, in meerdere mate tegen belediging beschermd wordt dan anderen en dat die extra bescherming tot uitdrukking wordt gebracht door het laten vervallen van het klachtvereiste, door de hogere strafbedreiging die op het feit is gesteld en doordat de in Titel XVI van Boek II van het Wetboek van Strafrecht omschreven strafuitsluitingsgronden niet op het onderhavige delict van toepassing te zijn.
Een tweede onderscheid is gelegen in het feit dat GeenStijl de afbeelding op haar website heeft geplaatst bij een journalistieke tekst in het kader van een maatschappelijk debat over de toepassing van censuur. Algemeen bekend is dat in het kader van een dergelijk debat over een maatschappelijk vraagstuk aan een journalist een grotere mate van vrijheid toekomt om zijn standpunt duidelijk te maken.
De rechtbank stelt vast dat verdachte de tekst en de afbeelding niet in het kader van een te voeren maatschappelijk debat op zijn Facebook pagina heeft geplaatst, althans dat het voeren dan wel starten van een dergelijk debat niet zonder een nadere toelichting uit de tekst en de afbeelding kan blijken, en die toelichting op de Facebook pagina van verdachte ontbreekt.
Bij deze stand van zaken kan naar het oordeel van de rechtbank niet gesproken worden van een schending van het gelijkheidsbeginsel door verdachte wel en GeenStijl niet te vervolgen.
Ten aanzien van punt 3, het wetsvoorstel tot intrekking van artikel 111 van het Wetboek van Strafrecht (Sr):
De omstandigheid dat een wetsvoorstel is ingediend tot wijziging van het Wetboek van Strafrecht teneinde bijzondere bepalingen aangaande majesteitsschennis te doen vervallen kan er evenmin toe leiden dat het Openbaar Ministerie niet ontvankelijk moet worden verklaard in de vervolging.
Nu er enkel sprake is van een
voorstelis op dit moment het huidige artikel 111 Sr nog steeds het van toepassing zijnde recht. Bovendien beoogt de initiatiefnemer van het wetsvoorstel niet om het beledigen van de Koning straffeloos te maken. De initiatiefnemer hanteert als uitgangspunt dat het strafrecht op dit punt nog steeds een functie kan hebben, maar dat bijzondere delicten, onder meer met betrekking tot majesteitsschennis, daarvoor in het huidige tijdsgewricht niet meer nodig zijn omdat toepassing kan worden gegeven aan het gewone strafrechtartikel ter zake belediging. In zoverre ziet het wetsvoorstel dan ook enkel op het verlagen van het stafmaximum ter zake van belediging van de Koning. Hierin kan geen grond worden gezien in niet-ontvankelijk verklaring van het Openbaar Ministerie.
Gelet op al het voorgaande verwerpt de rechtbank het ontvankelijkheidsverweer.
De rechtbank heeft aldus vastgesteld dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en ziet geen redenen voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling

5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft de bewezenverklaring gevorderd van het ten laste gelegde met uitzondering van de woorden “Hij is een onderdaan, Ik niet”. Ten aanzien van deze woorden heeft de officier van justitie vrijspraak gevorderd.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit. Hiertoe heeft de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat de door verdachte geplaatste tekst en afbeelding niet beledigend zijn. Het woord “onderdaan” kan niet als beledigend worden aangemerkt, de woorden “onderdrukker” en “dief” heeft verdachte enkel geuit in de context van een debat over de positie van het Koningshuis en de woorden “moordenaar en verkrachter” zijn volgens verdachte gewoon juist, waardoor hij geen (voorwaardelijk) opzet had om de Koning te beledigen.
Verder wordt door de afbeelding niet de eer of goede naam van de Koning aangerand.
5.2
De overwegingen van de rechtbank
Er is voldoende bewijs voor de in de tenlastelegging genoemde gedragingen. Ter terechtzitting heeft verdachte erkend dat hij de in de tenlastelegging genoemde tekst en de afbeelding op zijn Facebook pagina heeft geplaatst.
De rechtbank ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld of het schrijven van de woorden: “hij is een moordenaar”, “hij is een verkrachter”, “hij is een onderdrukker”, “hij is een dief” en “hij is een onderdaan” als beledigend kunnen worden aangemerkt.
De rechtbank overweegt in dit kader, in navolging van de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 16 september 2011 (ECLI:NL:RBSGR:2011:BT1745) dat wat als beledigend wordt aangemerkt, in belangrijke mate afhangt van de op dat moment in de maatschappij geldende normen en ook van de omstandigheden waaronder de uitlatingen zijn gedaan c.q. de gedragingen zijn verricht. Uitlatingen zijn beledigend wanneer zij de strekking hebben een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en de beledigde aan te randen in zijn eer en goede naam.
Gelet op de in de maatschappij heersende normen kan het ongefundeerd uitmaken van anderen - wie dan ook - voor moordenaar, verkrachter, onderdrukker en dief, gezien de feitelijke betekenis daarvan, naar het oordeel van de rechtbank niet anders dan als beledigend worden opgevat, helemaal als dit gepaard gaat met het plaatsen van een afbeelding van een executietafereel, wat het beledigende karakter van deze woorden nog eens versterkt.
De afbeelding van het executietafereel kan naar het oordeel van de rechtbank ook afzonderlijk als beledigend worden aangemerkt nu deze afbeelding in ernstige mate afbreuk doet aan de waardigheid van het ambt van de Koning.
De rechtbank is, evenals de raadsman en de officier van justitie, van oordeel dat de woorden “Hij is een onderdaan” niet als belediging kunnen worden aangemerkt, zodat de verdachte van dit onderdeel van de tenlastelegging zal worden vrijgesproken.
Ten aanzien van het verweer dat verdachte met de woorden “moordenaar en verkrachter” niet de bedoeling had om de Koning te beledigen en dat hij zich niet bewust is geweest van het beledigend karakter van zijn woorden en het hem dus aan opzet ontbrak
overweegt de rechtbank als volgt.
Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig als verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden. Daarvoor is vereist dat de verdachte wetenschap heeft van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden en dat hij die kans op de koop toe heeft genomen. De rechtbank is van oordeel dat daarvan in dit geval sprake is.
Verdachte heeft zich met het uiten van de woorden “hij is een moordenaar” en “hij is een verkrachter” willens en wetens aan de aanmerkelijke kans blootgesteld dat hij daarmee de Koning zou beledigen. Daarbij is van belang dat verdachte zelf weliswaar van mening is dat deze door hem gebruikte woorden gewoonweg juist zijn, maar dat verdachte zich ervan bewust is en was dat deze mening minst genomen door anderen niet wordt gedeeld. Aldus heeft verdachte door deze woorden wel te gebruiken willens en wetens de kans aanvaard dat hij de Koning zou beledigen en heeft hij deze kans op de koop toe genomen. De rechtbank oordeelt op grond van het voorgaande dat verdachte met - voorwaardelijk - opzet heeft gehandeld en verwerpt het verweer.
De rechtbank overweegt dat ten aanzien van het bewezenverklaarde feit sprake is van een bekennende verdachte in de zin van artikel 359, derde lid, laatste volzin van het Wetboek van Strafvordering. De rechtbank zal daarom in de bijlage volstaan met een opsomming van de bewijsmiddelen die tot de bewezenverklaring hebben geleid.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij in de periode van 2 maart 2015 tot en met 13 april 2015, in de gemeente Kampen opzettelijk heeft beledigd Willem Alexander, Koning der Nederlanden, immers heeft hij, verdachte, in het openbaar door middel van een facebookbericht de navolgende tekst geplaatst:
"Willem Alexander... versus... [verdachte] .
hij is een moordenaar,
IK niet!
Hij is een verkrachter,...
IK niet!
Hij is een onderdrukker,
IK niet!
Hij is een dief,
IK niet!
en
heeft hij, verdachte, een afbeelding op social media, te weten (het openbare deel van) zijn
persoonlijke Facebook pagina (op de website www.facebook.com) geplaatst, waarop een executie tafereel is afgebeeld (zoals die worden gedaan door de terroristische organisatie IS). Op voornoemde afbeelding staan acht personen afgebeeld, knielend, in oranje overalls. Daarachter staan acht personen gekleed in zwarte overalls en hun hoofden bedekt met bivakmutsen. In hun handen dragen zij een vuurwapen. Op de afbeelding is te
zien dat de originele hoofden van de personen in de oranje overalls zijn verwijderd en vervangen (middels fotoshop) door de hoofden van o.a. Koning Willem Alexander.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 111 Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: opzettelijke belediging van de Koning.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan belediging van de Koning door niet alleen beledigende woorden op zijn Facebookpagina te plaatsen, maar ook een bewerkte foto van een executietafereel, waarbij het hoofd van de Koning in de positie van de te executeren persoon is geplaatst. Hiermee heeft verdachte de waardigheid van de Koning aangetast. Dit klemt met name vanwege de staatsrechtelijke positie van de Koning en de verwevenheid met het staatsbelang. Dit gedrag is niet acceptabel in onze samenleving en rechtvaardigt dat aan verdachte een straf wordt opgelegd.
Over verdachte is op 7 september 2015 gerapporteerd door I.E. Troost, psychiater. Uit dit trajectconsult blijkt dat verdachte niet wil meewerken aan een onderzoek door een psychiater of psycholoog. Over de mate van toerekeningsvatbaarheid heeft een deskundige dan ook geen oordeel kunnen geven. De rechtbank gaat er daarom vanuit dat het feit aan verdachte toe te rekenen is. Wel houdt de rechtbank bij de strafoplegging rekening met de motieven van verdachte, de achterliggende gebeurtenissen die hem tot deze daad heeft gebracht. Verdachte heeft aandacht willen vestigen op zijn situatie en de gebeurtenissen uit zijn verleden. De manier waarop hij dit heeft gedaan is echter niet aanvaardbaar.
Gelet op het bepaalde in artikel 63 van het Wetboek van Strafrecht heeft de rechtbank bij het opleggen van de straf rekening gehouden met de straf die verdachte bij vonnis van de politierechter Zwolle d.d. 19 oktober 2015 is opgelegd.
Verdachte heeft veertien dagen in voorlopige hechtenis doorgebracht. Inmiddels is verdachte al meer dan een jaar op vrije voeten. De rechtbank vindt dat verdachte niet opnieuw naar de gevangenis hoeft. Wel acht de rechtbank het van belang dat een gedeelte van de straf voorwaardelijk wordt opgelegd. Hieraan zal de rechtbank een proeftijd van twee jaren verbinden, omdat verdachte overtuigd is dat wat hij heeft gedaan geoorloofd was en daarom niet is uit te sluiten dat een dergelijke actie zich in de toekomst zal herhalen.
Al met al ziet de rechtbank aanleiding de officier van justitie in zijn eis te volgen en aan verdachte op te leggen een gevangenisstraf voor de duur van 30 dagen, waarvan 16 dagen voorwaardelijk met een proeftijd van 2 jaren.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c en 27 Sr.

10.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde het volgende strafbare feit oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast omdat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd schuldig maakt aan een strafbaar feit;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
Dit vonnis is gewezen door mr. S. Taalman, voorzitter, mr. L.J.C. Hangx en mr. C.H. Beuker, rechters, in tegenwoordigheid van mr. H.R. Lageveen als griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 14 juli 2016.
Mrs. S. Taalman en C.H. Beuker zijn niet in de gelegenheid dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2015197060-21. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen hetgeen verdachte ten laste is gelegd, gelet op de volgende bewijsmiddelen:
 Het proces-verbaal van bevindingen, inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant] , met de daarbij gevoegde schermafdrukken [1] ;
 De bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting [2] .

Voetnoten

1.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 23 april 2015, pag. 35 t/m 40.
2.Verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting d.d. 30 juni 2016.