ECLI:NL:RBSGR:2011:BT1745

Rechtbank 's-Gravenhage

Datum uitspraak
16 september 2011
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
09-650051-10
Instantie
Rechtbank 's-Gravenhage
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
  • A. Alwin
  • De Boer
  • Brand
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Belediging van de Koning en poging tot zware mishandeling tijdens Prinsjesdag

In deze zaak heeft de Rechtbank 's-Gravenhage op 16 september 2011 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die op 21 september 2010 tijdens de Prinsjesdag-rijtoer in Den Haag een glazen waxinelichthouder van 625,9 gram in de richting van de gouden koets heeft gegooid. De verdachte heeft daarbij beledigende woorden geroepen richting H.K.H. Beatrix, Koningin der Nederlanden, en Z.K.H. Willem-Alexander, Prins van Oranje, en zijn echtgenote H.K.H. Maxima Zorreguieta. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte opzettelijk in het openbaar beledigend heeft gehandeld, wat valt onder de artikelen 111 en 112 van het Wetboek van Strafrecht. Daarnaast werd de verdachte ook beschuldigd van poging tot zware mishandeling, omdat hij met de waxinelichthouder de kans op zwaar lichamelijk letsel voor omstanders heeft aanvaard. De rechtbank heeft de verdachte niet strafbaar verklaard, omdat hij leed aan een waanstoornis, waardoor hij niet in staat was de onrechtmatigheid van zijn daden in te zien. De rechtbank heeft de verdachte ontslagen van alle rechtsvervolging en gelast dat hij voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis wordt geplaatst. Dit vonnis is gebaseerd op verschillende deskundigenrapporten die de geestelijke toestand van de verdachte hebben onderzocht, waaruit bleek dat hij volledig ontoerekeningsvatbaar was ten tijde van de feiten. De rechtbank heeft ook de ernst van de feiten en het gevaar voor de maatschappij in overweging genomen, en heeft besloten dat behandeling in een forensisch psychiatrische kliniek noodzakelijk is.

Uitspraak

RECHTBANK 'S-GRAVENHAGE
Sector Strafrecht
Meervoudige strafkamer
Parketnummer: 09/650051-10
Datum uitspraak: 16 september 2011
Tegenspraak
(Promis)
De rechtbank 's-Gravenhage heeft op de grondslag van de tenlastelegging en naar aanleiding van het onderzoek ter terechtzitting het navolgende vonnis gewezen in de zaak van de officier van justitie tegen de verdachte:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1981,
adres: [adres],
thans gedetineerd in de penitentiaire inrichting "Vosseveld 2 HvB regulier" te Vught.
1. Het onderzoek ter terechtzitting
Het onderzoek is gehouden ter terechtzitting van 6 en 7 januari 2011, 15 maart 2011, 23 mei 2011, 5 augustus 2011 en 6 september 2011.
De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. Vogelenzang en van hetgeen door de raadsvrouw van verdachte, mr. Van Essen, advocaat te Amsterdam, en door de verdachte naar voren is gebracht.
2. De tenlastelegging
Aan de verdachte is ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 21 september 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk in het openbaar beledigend H.K.H. Beatrix, Koningin der Nederlanden, tijdens de rijtour met de gouden koets ter gelegenheid van Prinsjesdag, een glazen waxinelichthouder (van 625,9 gram) in de richting van H.K.H. Beatrix, Koningin der Nederlanden, heeft gegooid en/of daarbij "Oplichters" en/of "Profiteurs" en/of "Fascisten" en/of "Dieven" en/of "Nazi's" en/of "Verraders", althans woorden van gelijke aard en/of strekking heeft geroepen
en/of
hij op of omstreeks 21 september 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk in het openbaar beledigend de vermoedelijk opvolger van de Koningin, te weten Z.K.H. Willem-Alexander Prins van Oranje en/of de echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koningin, te weten H.K.H. Maxima Zorreguieta Prinses van Oranje , tijdens de rijtour met de gouden koets ter gelegenheid van Prinsjesdag, een glazen waxinelichthouder (van 625,9 gram) in de richting van de vermoedelijk opvolger van de Koningin, te weten Z.K.H. Willem-Alexander Prins van Oranje en/of de echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koningin, te weten H.K.H. Maxima Zorreguieta Prinses van Oranje, heeft gegooid en/of daarbij "Oplichters" en/of "Profiteurs" en/of "Fascisten" en/of "Dieven" en/of "Nazi's" en/of "Verraders", althans woorden van gelijke aard en/of strekking heeft geroepen;
art 112 Wetboek van Strafrecht
art 111 Wetboek van Strafrecht
2.
hij op of omstreeks 21 september 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [A] en/of [B] en/of [C] en/of [D] en/of (een) (tot op heden) onbekend (gebleven) perso(o)n(en) (te weten de personen die zich in de directe omgeving van de Gouden Koets bevonden), opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk een glazen waxinelichthouder (van 625,9 gram) (in de richting van en/of rakelings langs voornoemde personen) tegen die (rijdende) gouden koets gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
art 302 lid 1 Wetboek van Strafrecht
art 45 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3.
hij op of omstreeks 21 september 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk de Gouden Koets, in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan H.K.H. Beatrix, Koningin der Nederlanden en/of de Staat der Nederlanden, in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte, heeft vernield en/of beschadigd en/of onbruikbaar gemaakt door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een waxinelichthouder (van 625,9 gram) tegen die Gouden Koets te gooien;
art 350 lid 1 Wetboek van Strafrecht
4.
hij op of omstreeks 18 september 2010 te [plaats] en/of elders in Nederland [E] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling en/of met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk de voicemail van de telefoon van voornoemde [E] ingesproken en hem via die/dat voicemailbericht(en) dreigend de woorden toegevoegd dat hij, verdachte, die [E] in elkaar zou slaan met een honkbalknuppel en/of dat hij, verdachte, het huis van die [E] in brand zou steken en/of dat hij, verdachte, schijt had aan iedereen en niet bang was om het te doen, althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
5.
hij op of omstreeks 08 juni 2010 te 's-Gravenhage [F] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling, en/of met brandstichting immers heeft verdachte opzettelijk voornoemde [F] dreigend de woorden toegevoegd dat hij, verdachte, werd verdacht van het in brand steken van zijn moeder in de auto en/of dat hij dit niet gedaan had en/of dat er nog wel één bij kon en/of direct daarop/vervolgens die [F] de woorden toegevoegd "[F] is de naam he?", althans woorden van gelijke dreigende aard of strekking;
art 285 lid 1 Wetboek van Strafrecht
3. Het verloop van het onderzoek
Op 21 september 2010 is verdachte aangehouden en in verzekering gesteld voor de hem onder 1, 2 en 3 ten laste gelegde feiten.
Op 24 september 2010 is verdachte door de rechter-commissaris in bewaring gesteld voor de hem onder 2, 3 en 4 ten laste gelegde feiten. De rechter-commissaris heeft de vordering tot inbewaringstelling voor feit 1 afgewezen.
Op 6 oktober 2010 heeft de raadkamer van deze rechtbank de gevangenhouding bevolen voor de duur van 90 dagen, voor de feiten 2 tot en met 4, alsmede - na een vordering als bedoeld in artikel 67b Sv - voor feit 5.
De rechter-commissaris heeft een psychiater en vervolgens ook een psycholoog benoemd om over de persoon van verdachte te rapporteren.
Op 7 januari 2011 vond - nadat verdachte op 6 januari 2011 niet was aangevoerd - de eerste pro forma zitting plaats. De rechtbank heeft de zaak naar de rechter-commissaris verwezen om twee getuigen te horen en heeft de officier van justitie bevolen de geluidsopnames van de voicemailberichten integraal en woordelijk uit te werken.
Op 15 maart 2011 vond de inhoudelijke behandeling van de zaak plaats. Tijdens deze zitting zijn ook de door de rechter-commissaris benoemde psychiater en de psycholoog, die over verdachte hadden gerapporteerd, gehoord. Vervolgens is het onderzoek ter terechtzitting gesloten.
Bij de beraadslagingen is de rechtbank tot het oordeel gekomen dat het onderzoek niet volledig was geweest, gelet op de inhoud van de rapportages van de psycholoog en de psychiater en hetgeen daarover tijdens het onderzoek ter terechtzitting aan de orde was geweest. De rechtbank, die zich onvoldoende voorgelicht achtte over de persoon van verdachte, heeft daarom op 18 maart 2011 het onderzoek heropend. De rechtbank heeft bevolen dat verdachte ter observatie zou worden opgenomen in het Pieter Baan Centrum (hierna: PBC), teneinde aldaar onderzoek te doen naar zijn geestvermogens en de stukken in handen gesteld van de rechter-commissaris voor benoeming van een of meer deskundigen.
De rechter-commissaris heeft een (tweede) psychiater en een (tweede) psycholoog benoemd. Verdachte is geobserveerd in het PBC.
Op 23 mei 2011 vond een pro forma zitting plaats. Net als op eerdere zittingen heeft de verdediging verzocht om opheffing, subsidiair schorsing, van de voorlopige hechtenis. De rechtbank heeft daartoe - voor zover hier van belang - het volgende overwogen:
"Er staan vijf feiten op de dagvaarding. De voorlopige hechtenis ziet niet op de belediging van de koningin en/of prins Willem Alexander en/of prinses Maxima. De voorlopige hechtenis ziet onder meer op een poging tot zware mishandeling van de lakeien die naast de gouden koets liepen door het gooien van een 625,9 gram wegende massief glazen waxinelichthouder (feit 3) en twee bedreigingen tegen het leven gericht (feit 4 en 5). Hier is sprake van verdenking van ernstige strafbare feiten, die een gevaarzettingselement in zich bergen.
In de tot nu toe over verdachte uitgebrachte rapportages is geoordeeld dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd en is het recidivegevaar als hoog ingeschat, ook als het gaat om fysiek gevaar tegen personen. (...)
De rechtbank acht het van groot belang dat goed en zo volledig mogelijk onderzoek wordt gedaan naar verdachtes geestvermogens en zijn recidivegevaar. Dit dient niet alleen het strafvorderlijk belang. Dit dient ook - en niet in de laatste plaats - verdachtes belang, gelet op de verstrekkende consequenties die de uitkomsten van dit onderzoek kunnen hebben. De rechtbank heeft daarom observatie van verdachte in het PBC bevolen. De rapportage van het PBC is nog niet gereed.
Dit is de stand van zaken op dit moment, waar de voorlopige hechtenis naar moet worden beoordeeld.
(...)
De rechtbank wil niet op de feiten vooruit lopen en herhaalt in dit verband dat de uiteindelijke uitkomst wat haar betreft open ligt, nu de rapportage van het PBC niet gereed is en dat zij het van het grootste belang vindt - ook voor verdachte - dat goed en volledig onderzoek wordt gedaan naar zijn geestvermogens en het recidiverisico.
Er is - terecht - geen discussie over de ernstige bezwaren, die ook thans nog aanwezig zijn. Gelet op het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat er ook thans gronden zijn voor (voortduring) de voorlopige hechtenis, dat art 67a, lid 3, Sv niet aan de orde is en dat er geen grond is voor schorsing van de voorlopige hechtenis."
Op 30 juni 2011 was de rapportage van het PBC gereed. De zitting van 5 augustus 2011 betrof wederom een pro forma zitting, omdat de verdediging op voorhand had aangegeven een eigen psycholoog te hebben ingeschakeld. Zijn rapportage was op 5 augustus 2011 niet gereed.
Op 6 september 2011 vond de laatste zitting plaats. De rapportages van het PBC en de door de verdediging ingeschakelde deskundige zijn besproken. De door de rechter-commissaris benoemde (tweede) psychiater en de door de verdediging ingeschakelde psycholoog zijn ter zitting gehoord. De rechtbank heeft het onderzoek ter terechtzitting gesloten en bepaald dat op 16 september 2011 uitspraak zal worden gedaan.
4. Het bewijs
De verdenking komt er, kort en zakelijk weergegeven, op neer dat verdachte op 21 september 2010 in Den Haag de koningin, haar vermoedelijke troonopvolger en diens echtgenote heeft beledigd (feit 1), dat hij heeft geprobeerd aan omstanders zwaar lichamelijk letsel toe te brengen door een glazen waxinelichthouder van ruim 625 gram rakelings langs hen te gooien (feit 2) en dat hij met deze waxinelichthouder de gouden koets heeft vernield (feit 3).
Verdachte wordt voorts verweten dat hij op 18 september 2010 [E] (feit 4) en op 8 juni 2010 [F] (feit 5) heeft bedreigd.
4.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat de rechtbank wettig en overtuigend bewezen zal verklaren dat verdachte alle hem ten laste gelegde feiten heeft begaan.
4.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte van de feiten 1, 2 en 5 moet worden vrijgesproken en heeft daartoe - samengevat en in hoofdzaak - het volgende aangevoerd:
- voor feit 1 geldt dat geen sprake is van belediging, omdat niet vastgesteld kan worden dat verdachtes woorden feitelijk onjuist zijn. De woorden moeten daarom geschaard worden onder de vrijheid van meningsuiting als bedoeld in artikel 10 EVRM. Voorts kan het gooien van de waxinelichthouder op zichzelf niet als beledigend worden beschouwd.
- voor feit 2 geldt dat geen sprake was van opzet, ook niet in voorwaardelijke zin, op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel. Er was geen sprake van het risico dat verdachte iemand met de waxinelichthouder zou raken.
- voor feit 5 is onvoldoende wettig bewijs aanwezig, nu de beschuldiging van bedreiging slechts uit één bron afkomstig is, namelijk van aangeefster.
Ten aanzien van de bewezenverklaring van feit 3 heeft de verdediging zich gerefereerd aan het oordeel van de rechtbank. Feit 4 kan volgens de verdediging bewezen worden verklaard.
4.3 De beoordeling van de tenlastelegging
De rechtbank leidt uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting het volgende af.1
Feiten 1, 2 en 3
Op dinsdag 21 september 2010 is verdachte naar Den Haag gereisd. Op die dag maakte H.K.H. Beatrix, Koningin der Nederlanden, Z.K.H. Willem-Alexander Prins van Oranje en zijn echtgenote H.K.H. Maxima Zorreguieta Prinses van Oranje ter gelegenheid van Prinsjesdag een rijtoer door Den Haag in de gouden koets.2 Verdachte is op de route die de gouden koets zou afleggen tussen het publiek gaan staan.3 Op het moment dat de gouden koets langs reed, heeft hij een glazen waxinelichthouder van 625,9 gram4 in de richting van de gouden koets gegooid.5 De waxinelichthouder raakte de gouden koets tegen de deur, waardoor daar schade aan werd toegebracht. Op de zich in het dossier bevindende foto's is een aan de onderkant gesplinterde deuk in het hout te zien.6 Bij het gooien van de waxinelichthouder heeft verdachte de woorden "oplichters", "fascisten", "dieven", "nazi's" en "verraders" naar de voornoemde inzittenden van de gouden koets geroepen.7
Op het moment dat verdachte de waxinelichthouder naar de gouden koets gooide, stond hij ongeveer zes meter van de gouden koets vandaan, achter drie à vier rijen mensen.8 Er liepen verschillende personen met de gouden koets mee - die hierna zullen worden aangeduid als: de lakeien. Aan de kant van de gouden koets waar verdachte in het publiek stond - de rechterkant van de gouden koets -, liepen onder meer de in de tenlastelegging met name genoemde personen.9
De lakei die aan de rechter achterzijde van de gouden koets liep, aan de buitenkant, zag dat de waxinelichthouder, nadat deze rakelings langs de lakei die voor hem liep suisde, ter hoogte van het midden van de gouden koets terecht kwam.10 De lakei die aan de rechter voorzijde van de gouden koets liep, aan de binnenkant, ter hoogte van de wielen, hoorde plotseling een harde klap vlak achter zich op de gouden koets. Hij zag nog net een glazen voorwerp terug ketsen vanaf de gouden koets naar de grond.11 Ook een andere lakei, die eveneens rechts van de gouden koets liep, zag de waxinelichthouder door de lucht vliegen. Hij zag dat het voorwerp net onder het raam tegen de koets aansloeg en hoorde een knal. Hij zag dat de ruiten van de gouden koets trilden en dat het voorwerp vervolgens tegen de grond kaatste.12
Verdachte heeft verklaard dat hij de waxinelichthouder welbewust met een redelijke vaart naar de koets heeft gegooid.13
Overwegingen en conclusie
Ten aanzien van feit 1
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat er onvoldoende bewijs voorhanden is dat verdachte het woord "profiteurs" heeft geroepen, zodat hij in zoverre dient te worden vrijgesproken.
Er is wel voldoende bewijs voor de overige in de tenlastelegging genoemde gedragingen, te weten het gooien van de daar omschreven waxinelichthouder en het roepen van de woorden "oplichters", "fascisten", "dieven", "nazi's" en "verraders".
Het betoog van de verdediging dat geen sprake is van belediging, omdat genoemde uitlatingen juist zijn, stuit reeds af op het feit dat deze uitlatingen - ook in de visie van verdachte - feitelijk niet van toepassing zijn op de inzittenden van de gouden koets. Verdachte heeft ter onderbouwing van de juistheid van deze uitlatingen immers gewezen op gedragingen van anderen, in het bijzonder prins Bernhard.
Afgezien daarvan is de objectieve juistheid of onjuistheid van een uitlating niet doorslaggevend voor de vraag of sprake is van een strafbare belediging. Wat als beledigend wordt aangemerkt, hangt in belangrijke mate af van de op dat moment in de maatschappij geldende normen en ook van de omstandigheden waaronder de uitlatingen zijn gedaan/gedragingen zijn verricht. Uitlatingen zijn beledigend wanneer zij de strekking hebben een ander bij het publiek in een ongunstig daglicht te stellen en hem aan te randen in zijn eer en goede naam. Gelet op de in de maatschappij heersende normen kan het uitmaken van anderen - wie dan ook - voor oplichters, fascisten, dieven, nazi's en verraders, gezien de feitelijke betekenis daarvan, niet anders dan als beledigend worden opgevat, helemaal als dit gepaard gaat met het werpen van een voorwerp.
Het betoog van de verdediging dat leden van het Koninklijk huis zich als publieke ambtsdragers meer zouden moeten laten welgevallen dan de gemiddelde persoon of zelfs de gemiddelde publieke ambtsdrager, gaat niet op voor de bewezenverklaarde gedragingen van verdachte. Dit betoog is bovendien niet goed verenigingbaar met de uit de wetsgeschiedenis blijkende ratio van de separate strafbaarstelling van belediging van leden van het Koninklijk huis, opgenomen in de titel "misdrijven tegen de Koninklijke waardigheid" die is gelegen in de grotere beschermwaardigheid van degenen die bij de uitoefening van de Koninklijke functie zijn betrokken. Aangenomen moet dus worden dat de in de artikelen 111 en 112 van het Wetboek van Strafrecht bedoelde personen in meerdere mate tegen belediging beschermd worden en dat die extra bescherming tot uitdrukking wordt gebracht, onder meer door het laten vervallen van het klachtvereiste en de hogere strafmaat.
Het betoog van de verdediging dat het enkele gooien van een waxinelichthouder niet als beledigend kan worden gezien, faalt reeds omdat bewezen wordt verklaard dat verdachte de waxinelichthouder heeft gegooid en de eerder genoemde woorden heeft geroepen. Het roepen en het gooien viel ook (grotendeels) feitelijk samen. Van een op zichzelf staande handeling die ook als zodanig moet worden beoordeeld is dan ook geen sprake.
Het beroep van de verdediging op artikel 10 EVRM faalt eveneens. Een gedraging die op een bepaalde overtuiging is gestoeld, valt binnen de reikwijdte van de in artikel 10 EVRM vervatte vrijheid van meningsuiting indien kenbaar is dat die gedraging moet worden begrepen als een deelname aan enig debat over het onderwerp waarop die overtuiging ziet. Het gooien van de waxinelichthouder en de woorden die verdachte daarbij heeft geroepen kunnen niet worden gezien als zo'n deelname aan het debat.
Het voorgaande leidt tot een bewezenverklaring van feit 1.
Ten aanzien van feit 2
De officier van justitie heeft gesteld dat sprake is van poging tot zware mishandeling van de twee lakeien die voor en achter de plaats waar de waxinelichthouder tegen de gouden koets aankwam liepen, te weten [C] en [A]. De officier van justitie heeft gesteld dat sprake is van voorwaardelijk opzet op het toebrengen van zwaar lichamelijk letsel.
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat er geen wettig en overtuigend bewijs is voor poging tot zware mishandeling van andere dan de door de officier van justitie met name genoemde twee lakeien. Verdachte wordt dan ook in zoverre vrijgesproken en het navolgende ziet slechts op de vraag of de tenlastegelegde poging tot zware mishandeling van de door de officier van justitie met name genoemde lakeien bewezen kan worden.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat bij verdachte geen sprake is van boos opzet, in de zin van het willens en wetens toebrengen van zwaar lichamelijk letsel, in de zin van willens en wetens handelen. Verdachte heeft verklaard dat hij geen mensen wilde raken. De rechtbank heeft geen reden om aan die verklaring te twijfelen.
Voor bewezenverklaring van het door de officier van justitie aanwezig geachte voorwaardelijk opzet is vereist dat verdachte bewust de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat hij de twee lakeien zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen toen hij de waxinelichthouder naar de gouden koets gooide. Anders dan de verdediging heeft betoogd, is de rechtbank van oordeel dat dit het geval was. Zij overweegt daartoe als volgt.
De waxinelichthouder - van 9 bij 11 cm en van 625,9 gram - is een compact, handzaam, relatief zwaar object. Als dat tegen iemands hoofd wordt gegooid bestaat de aanmerkelijke kans dat degene die daardoor geraakt wordt zwaar lichamelijk letsel oploopt.
Verdachte heeft ter terechtzitting verklaard dat hij de waxinelichthouder welbewust en met een redelijke vaart in de richting van de gouden koets heeft gegooid. Ook uit de verklaringen van de lakeien die naast de gouden koets liepen, kan worden opgemaakt dat de waxinelichthouder met een aanzienlijke snelheid tegen de gouden koets aan kwam. Tussen verdachte en de gouden koets bevonden zich meerdere rijen mensen voor de dranghekken. Verdachte heeft dus van enige afstand met kracht een zwaar voorwerp gegooid over de hoofden van de toeschouwers die vóór verdachte stonden te kijken. Zijn doel, de gouden koets, bewoog, net als de lakeien die naast de gouden koets meeliepen. Door met zo'n object van zo'n afstand, over mensen heen naar de rijdende gouden koets te gooien heeft verdachte bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij (ook) een of meer lakeien die daarnaast liepen zou raken. Gelet op de plaats waar de waxinelichthouder de gouden koets heeft geraakt heeft hij daarmee ook bewust de aanmerkelijke kans aanvaard dat hij het hoofd zou raken van een van de lakeien die naast de gouden koets meeliepen - en daarmee dat hij hen zwaar lichamelijk letsel zou toebrengen. Het is niet aan verdachte, maar slechts aan een gelukkig toeval te wijten, dat dit niet is gebeurd.
Het voorgaande betekent dat feit 2 wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard.
Ten aanzien van feit 3
Met de officier van justitie is de rechtbank van oordeel dat uit de bewijsmiddelen volgt dat ook de onder feit 3 tenlastegelegde beschadiging van de gouden koets wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. Verdachte wilde de gouden koets raken met de waxinelichthouder. Dat is hem gelukt: de waxinelichthouder is tegen de rechter deur van de gouden koets aangekomen en heeft deze beschadigd.
Feit 4
Op 19 september 2010 heeft verdachte naar de mobiele telefoon van zijn broer [E] (hierna: aangever) gebeld en diens voicemail meermalen ingesproken.14
In de betreffende voicemailberichten heeft verdachte onder meer het volgende gezegd:
"Ik zal je eerlijk waar met een honkbalknuppel. Als jullie niet jullie excuses gaan aanbieden aan mij en aan papa, eerlijk waar, en kan ik 10 jaar in een cel zitten, 20 jaar in een cel zitten, 30 jaar in een cel zitten, op een gegeven moment als jullie een huis hebben, ik, ik maak het in de fik jongen. (...) Volgende keer pak ik een honkbalknuppel en sla ik je in elkaar jongen." en "Het interesseert mij niet hoe lang ik in de bak voor moet zitten als het voor 10 of 20 jaar moet, 30 jaar, 40 jaar, 50 jaar, jou huis gaat gelijk de fik in."15
Aangever heeft de berichten op 19 september 2010 's middags beluisterd en heeft de stem van verdachte herkend. Aangever is erg geschrokken van de bedreigingen van verdachte. Hij was er van overtuigd dat verdachte zijn bedreigingen daadwerkelijk zou gaan uitvoeren.16 Ter terechtzitting van 15 maart 2011, alwaar de betreffende voicemailberichten zijn uitgeluisterd, heeft verdachte gesteld dat hij "ervan uit gaat" dat het zijn stem is die op deze berichten is te horen.17
Overwegingen en conclusie
De officier van justitie en de verdediging zijn het er - terecht - over eens dat uit de bewijsmiddelen niet blijkt dat verdachte de laatste in de tenlastelegging opgenomen zinsnede - te weten "en/of dat hij, verdachte, schijt had aan iedereen en niet bang was om het te doen" - heeft gezegd, zodat verdachte in zoverre dient te worden vrijgesproken.
Met de officier van justitie en de verdediging is de rechtbank van oordeel dat sprake is van een bedreiging in de zin van artikel 285 van het Wetboek van Strafrecht. De uitingen van verdachte zijn immers van dien aard en onder zodanige omstandigheden geschied dat bij aangever redelijke vrees kon ontstaan dat het misdrijf waarmee gedreigd werd ook gepleegd zou worden.
Ten aanzien van de ten laste gelegde datum, 18 september 2010, overweegt de rechtbank dat uit de bewijsmiddelen blijkt dat verdachte niet op 18 september, maar op 19 september 2010 de voicemail van aangever heeft ingesproken en dat aangever de berichten ook op 19 september 2010 gehoord heeft. De rechtbank zal daarom bewezen verklaren dat verdachte zijn broer omstreeks 18 september 2010 heeft bedreigd. Voorts is niet bekend waar verdachte zich precies bevond toen hij de bedreigingen uitte en/of waar de in [plaats] woonachtige aangever (broer van verdachte) zich bevond toen hij het voicemailbericht uitluisterde. De rechtbank zal daarom bewezen verklaren dat verdachte het feit te [plaats] of elders in Nederland heeft gepleegd.
Feit 5
Op 8 juni 2010 werd de in de tenlastelegging genoemde aangeefster tijdens haar werkzaamheden als secretaresse van de Procureur Generaal bij de Hoge Raad der Nederlanden gebeld door verdachte. Verdachte belde over een brief van 3 juni 2010 waarin stond dat zijn klacht ongegrond werd verklaard. Verdachte zou op enig moment zijn gaan schelden en zou vervolgens de in de tenlastelegging opgenomen woorden hebben geuit. Aangeefster is hier erg van geschrokken en voelde zich door de woorden van verdachte bedreigd.
Verdachte heeft verklaard dat hij aangeefster op 8 juni 2010 aan de telefoon heeft gehad. Dit wordt ook bevestigd door een zich in het dossier bevindende uitdraai van de historische telefoongegevens van het algemene telefoonnummer van de Hoge Raad.
Overwegingen en conclusie
Op grond van de verklaring van verdachte en de historische telefoongegevens staat vast dat verdachte op 8 juni 2010 telefonisch met aangeefster heeft gesproken. Verdachte ontkent echter stellig dat hij de door aangeefster genoemde bedreigende woorden heeft geuit. De rechtbank overweegt dat tegenover deze ontkenning van verdachte, de verklaring van aangeefster in haar aangifte van 23 september 2010 en haar verklaring bij de rechter-commissaris staan. Weliswaar worden de verklaringen van aangeefster ondersteund door aantekeningen die zij naar haar zeggen tijdens het gesprek heeft gemaakt, maar ook die aantekeningen zijn afkomstig van aangeefster en daarmee afkomstig uit dezelfde bron. Hoewel er derhalve aanwijzingen zijn dat verdachte de bedreigingen heeft geuit, is er in het licht van het vorenstaande onvoldoende wettig bewijs voorhanden om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
Hieruit volgt dat verdachte van dit feit zal worden vrijgesproken.
4.4 De bewezenverklaring
De rechtbank acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte:
1.
op 21 september 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk in het openbaar beledigend H.K.H. Beatrix, Koningin der Nederlanden, tijdens de rijtour met de gouden koets ter gelegenheid van Prinsjesdag, een glazen waxinelichthouder (van 625,9 gram) in de richting van H.K.H. Beatrix, Koningin der Nederlanden, heeft gegooid en daarbij "Oplichters" en "Fascisten" en "Dieven" en "Nazi's" en "Verraders" heeft geroepen
en
op 21 september 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk in het openbaar beledigend de vermoedelijk opvolger van de Koningin, te weten Z.K.H. Willem-Alexander Prins van Oranje en de echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koningin, te weten H.K.H. Maxima Zorreguieta Prinses van Oranje, tijdens de rijtour met de gouden koets ter gelegenheid van Prinsjesdag, een glazen waxinelichthouder (van 625,9 gram) in de richting van de vermoedelijk opvolger van de Koningin, te weten Z.K.H. Willem-Alexander Prins van Oranje en de echtgenote van de vermoedelijke opvolger van de Koningin, te weten H.K.H. Maxima Zorreguieta Prinses van Oranje, heeft gegooid en daarbij "Oplichters" en "Fascisten" en "Dieven" en "Nazi's" en "Verraders" heeft geroepen;
2.
op 21 september 2010 te 's-Gravenhage ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [A] en [C] opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, immers heeft hij, verdachte, opzettelijk een glazen waxinelichthouder (van 625,9 gram) (in de richting van en/of rakelings langs voornoemde personen) tegen die (rijdende) gouden koets gegooid, terwijl de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet is voltooid;
3.
op 21 september 2010 te 's-Gravenhage opzettelijk en wederrechtelijk de Gouden Koets, toebehorende aan H.K.H. Beatrix, Koningin der Nederlanden en/of de Staat der Nederlanden, heeft beschadigd door toen en daar opzettelijk en wederrechtelijk een waxinelichthouder (van 625,9 gram) tegen die Gouden Koets te gooien;
4.
omstreeks 18 september 2010 te [plaats] en/of elders in Nederland [E] heeft bedreigd met zware mishandeling en met brandstichting, immers heeft verdachte opzettelijk de voicemail van de telefoon van voornoemde [E] ingesproken en hem via die voicemailberichten dreigend de woorden toegevoegd dat hij, verdachte, die [E] in elkaar zou slaan met een honkbalknuppel en dat hij, verdachte, het huis van die [E] in brand zou steken.
5. De strafbaarheid van de feiten
Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Dit levert de in de beslissing genoemde strafbare feiten op.
6. De strafbaarheid van verdachte
Naar de persoon van de verdachte is psychiatrisch en psychologisch onderzoek verricht. Verdachte heeft geweigerd daaraan mee te werken, doch heeft wel met enkele deskundigen gesproken. De resultaten van het onderzoek naar verdachtes persoon zijn neergelegd in de navolgende rapportages.
Uit de rapportages blijkt - samengevat - de navolgende psychiatrische voorgeschiedenis.
Vanaf ongeveer 2007 worden opvallende gedragingen en vreemde uitspraken geconstateerd bij verdachte, die achterdochtig en wat bizar aandoen (bijvoorbeeld verdachtes preoccupatie met de naam [meisjesnaam] en wat hij zegt over synchroniteitsverbanden).
Na zijn moeders dood in 2008 lijken de achterdocht en de focus op van buitenaf aangedaan onrecht te zijn vergroot. Verdachte gaat steeds meer onderlinge verbanden zien en wordt steeds meer in beslag genomen door waanbeelden. In 2009 gaat de Koninklijke familie voor het eerst een rol spelen in de waansystemen van verdachte.
In 2009 is een pro justitia rapportage opgemaakt over verdachte. Daarin wordt een waanstoornis geconstateerd. Verdachte wordt dat jaar ook opgenomen. In de kliniek wordt ook een waanstoornis geconstateerd en zou depotmedicatie zijn toegediend. Verdachtes reactie op de medicatie is onduidelijk en kan niet worden achterhaald omdat verdachte geen toestemming heeft gegeven voor het opvragen van medische informatie.
In januari 2010 is verdachte weer op zichzelf gaan wonen. Hij werkte toen en lijkt meer en meer in een sociaal isolement te zijn geraakt.
In de rapportages staat het volgende over de voor de strafbaarheid van verdachte relevante vragen over de persoonlijkheid van verdachte, of ten tijde van de tenlastegelegde feiten sprake was van een gebrekkige ontwikkeling en/of ziekelijke stoornis van zijn geestvermogen en zo ja, of deze feiten aan hem kunnen worden toegerekend.
Een rapport, gedateerd 9 maart 2011, opgemaakt door J.J.F.M. de Man (psychiater)
De deskundige heeft gerapporteerd dat verdachte formeel medewerking aan het onderzoek heeft geweigerd, maar geruime tijd met de deskundige heeft gesproken en zeer veel schriftelijk materiaal heeft overgelegd. Onder zekere beperkingen, voortvloeiend uit de door de weigering van verdachte ontbrekende behandelinformatie en collaterale gegevens uit de onmiddellijke omgeving van verdachte, kan de rapportage doorgang vinden.
De deskundige heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een waanstoornis van het gemengde persecutorische (achtervolgings-) en grootheidstype en dat dit ook zo was ten tijde van het tenlastegelegde. Deze waanstoornis van verdachte houdt volgens de deskundige rechtstreeks causaal verband met zijn gedragingen en verhindert verdachte het ontoelaatbare van zijn handelen als ten laste gelegd in te zien.
De deskundige heeft - indien de tenlastegelegde feiten bewezen worden - geconcludeerd dat verdachte is te beschouwen als volledig ontoerekeningsvatbaar voor alle tenlastegelegde feiten.
Een rapport, gedateerd 2 maart 2011, opgemaakt door F.G. Schilder (GZ psycholoog)
De deskundige heeft gerapporteerd dat verdachte heeft geweigerd aan het psychologisch onderzoek mee te werken. Verdachte had daar geen interesse in en zag er niet het belang van in, aldus de deskundige die vervolgens heeft gesteld dat de aard en omvang van de gerechtelijke stukken op basis van de beschikbare gegevens rechtvaardigen een uitspraak te doen over het bestaan van een eventuele psychopathologie, een mogelijk verband te leggen met de ten laste gelegde feiten en de toerekeningsvatbaarheid te bepalen.
De deskundige heeft geconcludeerd dat verdachte lijdt aan een waanstoornis van het paranoïde type. Daar was sprake van ten tijde van het tenlastegelegde. Deze ziekelijke stoornis van de geestvermogens beïnvloedde zijn gedragingen en gedragskeuzen zodanig dat de ten laste gelegde feiten mede daaruit kunnen worden verklaard. De deskundige heeft vervolgens geconcludeerd dat, in overeenstemming met de waan dat personen en instanties erop uit zijn om hem te benadelen, zo niet te vernietigen, verdachte individuele personen heeft bedreigd en/of beledigd, indien bewezen, vanwege de te verwachten media-impact, actie heeft ondernomen tegen het koningshuis door het gooien van een waxinelichthouder tegen de gouden koets. Vanwege zijn gebrekkige realiteitstoetsing, samenhangend met een psychotische stoornis, heeft verdachte zijn wil niet in vrijheid kunnen bepalen. Op grond van bovenstaande overwegingen is de deskundige van mening dat er een verband bestaat tussen de ten laste gelegde feiten en de ziekelijke stoornis van verdachtes geestvermogens (de waanstoornis) waardoor de feiten, indien bewezen, hem niet kunnen worden toegerekend. De deskundige heeft geadviseerd verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen.
Een pro justitia rapportage, gedateerd 30 juni 2011, van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum
Dit rapport bevat de bevindingen van het milieuonderzoek ten aanzien van verdachte en die van de groepsobservatie van verdachte.
Deskundige I. Schilperoord (psycholoog) heeft psychologisch onderzoek gedaan naar verdachte en heeft daar het volgende over gerapporteerd.
Verdachte heeft medewerking aan het PBC-onderzoek geweigerd. Op de afdeling heeft hij gedragsmatig veel van zichzelf laten zien. Ook is uit het milieuonderzoek wat informatie over zijn levensloop bekend geworden, zij het weinig en deze informatie kon niet met hem worden besproken. Er kan al met al niet worden gesproken van een volledig onderzoek; tal van vragen over verdachte staan nog open, aldus de deskundige die voorts heeft geconcludeerd dat er wel voldoende onderzoek mogelijk is geweest om een deel van de vragen van de rechtbank te kunnen beantwoorden. Zo is duidelijk geworden dat bij verdachte sprake is van psychiatrische problematiek, in de zin van een waanstoornis van het gemengde type met achtervolgings- en grootheidswanen. Differentiaal diagnostisch kan schizofrenie niet worden uitgesloten, maar dit lijkt minder waarschijnlijk. Hoewel sommige van zijn denkbeelden in beginsel als 'normaal' zouden kunnen worden beschouwd, maakt de wijze waarop verdachte hierdoor volledig in beslag wordt genomen, er geen enkele externe correctie op mogelijk is en verdachte, vanuit zijn basale wantrouwen, verregaande verbanden legt tussen zijn eigen (chronisch vermeend benadeelde) situatie en 'misstanden' in de buitenwereld, duidelijk dat het hier gaat om waanideeën. Deze psychiatrische problematiek was ook aanwezig ten tijde van het tenlastegelegde - indien bewezen - aldus de deskundige die voorts heeft geconcludeerd dat verdachtes stoornis van dien aard is dat zijn denken en doen hierdoor in verregaande mate worden bepaald. Dat wil overigens niet zeggen dat verdachtes denkbeelden in zichzelf gestoord zijn. Wel is het zo dat deze dermate ingekleurd zijn door zijn grootheid en vooral zijn paranoia, zijn beleving tegengewerkt te worden door externe systemen, personen of organisaties, hij hier zo mee 'samenvalt' en geen enkele distantie van kan nemen dat dit wel degelijk als een psychische stoornis te kwalificeren is. Verdachte wordt vanuit zijn stoornis volledig in beslag genomen door allerlei 'complotten' en verbanden die hij - gevoed door zijn verregaande paranoia en basale gevoel te worden benadeeld en onjuist bejegend - tussen gebeurtenissen en zichzelf betrekt. Niet alleen vanuit deze paranoia, maar ook vanuit een (eveneens door zijn stoornis bepaald) gevoel van 'grootheid' voelt verdachte zich er in sterke mate toe gedreven in verweer te komen tegen het door hem geobserveerde onrecht. Dit doet hij uit eigen naam maar ook vanuit anderen met wie hij zich associeert. De 'vijand' beperkt zich niet tot een persoon of groep, maar breidt zich uit en vertakt zich naar allerlei representanten van hem in zijn beleving nadelig gezinde 'systemen'.
Binnen zijn waan lijkt verdachte aan de ene kant op gedragsmatig vlak over enige beslissingsmogelijkheid te beschikken, dat wil zeggen: bij de feiten gepleegd op Prinsjesdag. Indien bewezen, zou hij nog hebben getwijfeld alvorens de waxinelichthouder te gooien. Ook in het PBC is zichtbaar dat verdachte fluctueert in zijn mate van geladenheid en op sommige momenten meer afstand neemt tot zijn drang tot handelen (in verweer komen) dan op andere. Dit lijkt samen te hangen met de mate van tegenwerking die verdachte denkt te ervaren, die zijn paranoïde al dan niet verder aanwakkert. Daar anderzijds keer op keer duidelijk wordt hoe verdachtes gedrag en beleven fundamenteel worden aangestuurd door de waanstoornis, adviseert de deskundige om verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar te beschouwen - ook ten aanzien van de in de tenlastelegging genoemde feiten 4 en 5. Afgaande op wat bekend is uit het dossier lijken deze feiten - indien bewezen - eveneens direct te zijn voortgekomen uit genoemde waanstoornis en wel: uit de constellatie van paranoïde denkbeelden en verdachtes neiging zich te wapenen tegen vermeende vijanden en onrecht, waarbij zijn woede in confrontatie met de realiteit (die hem niet bevestigt zoals hij wenst) zichzelf versterkt.
Het laatste deel van het PBC-rapport is de rapportage van de deskundige J.M. van Seggelen (psychiater). Hij heeft gerapporteerd dat in het korte onderzoekscontact, vanwege de weigering van verdachte om aan het onderzoek mee te werken, een adequaat psychiatrisch onderzoek niet heeft kunnen plaatsvinden. De deskundige heeft wel (klinische) indrukken opgedaan, die in de rapportage staan vermeld. Het psychiatrisch onderzoek naar de aanwezigheid en duiding van psychopathologie heeft feitelijke beperkingen gekend vanwege de opstelling en weigering van verdachte om aan het onderzoek mee te werken. Dat heeft ertoe geleid dat de deskundige niet komt tot diagnostiek of diagnostische overwegingen. Wel heeft de deskundige, ook op de terechtzitting van 6 september 2011, verklaard dat de (diagnostische) onderzoeksbevindingen van de mederapporteurs overeenkomen met de bevindingen die door gedragsdeskundigen recente (2011) maar ook in een verder verleden (2009) worden beschreven.
De deskundige kan ook uit eigen waarneming, gelet op de beperkingen van het onderzoek, niet tot overwegingen of conclusies komen ten aanzien van de mate van doorwerking of van invloed van (mogelijke) pathologie in respectievelijk op de tenlastegelegde feiten. Evenmin kan de deskundigen komen tot overwegingen ten aanzien van adviezen omtrent toerekeningsvatbaarheid. Wel kan de deskundige vaststellen dat de bevindingen en adviezen ter zake van de gedragsdeskundigen die eerder wel een volledig(er) onderzoek hebben kunnen verrichten, in belangrijke mate met elkaar overeenstemmen. De overwegingen en argumenten waarmee de onderzoekers hun bevindingen en conclusies onderbouwen, beoordeelt de deskundige als helder en consistent en goed onderbouwd. Overigens is hij van oordeel dat er niet veel diagnostische onzekerheden met betrekking tot verdachte bestaan. Verder heeft de deskundige desgevraagd verklaard dat het feit dat een verdachte - indien deze lijdt aan een waanstoornis - feitelijk doelgericht of rationeel handelt niet uitsluit dat die handelingen niettemin worden verricht onder invloed van die waanstoornis.
De voorgaande rapportages zijn opgesteld door de door de rechter-commissaris benoemde deskundigen, ter beantwoording van de hiervoor weergegeven - gebruikelijke - vragen die van belang zijn voor de beoordeling van de strafbaarheid van verdachte.
Ten slotte bevindt zich bij de stukken een rapport, gedateerd 29 augustus 2011, opgemaakt door E.H. Ameling (psycholoog). Hij heeft op verzoek van de verdediging gerapporteerd met een andere vraagstelling dan de andere deskundigen, te weten naar zijn bevindingen aangaande de eerder uitgebrachte rapportages in deze zaak, beschouwd vanuit zijn eigen expertise en bezien in samenhang met het dossier.
In zijn rapport staat dat bij hem de indruk is ontstaan dat de rapporten tot nu toe bij gebrek aan de mogelijkheid van een goed eigen onderzoek elkaar teveel hebben beïnvloed en dat onvoldoende sprake is geweest van een onafhankelijk van de andere onderzoekers vastgestelde stoornis.
Ter terechtzitting heeft hij ten aanzien van voornoemde stelling desgevraagd verklaard dat hij deze indruk niet nader en concreet kon onderbouwen en dat het slechts een vermoeden betrof. Hij heeft bovendien uitdrukkelijk verklaard dat hij niet twijfelt aan de professionaliteit en deskundigheid van de andere rapporteurs.
De deskundige heeft gesteld dat twijfelachtig is of bij verdachte sprake is van een waanstoornis. Dat heeft te maken met zijn slechte onderzoekbaarheid. Anderzijds is volgens de deskundige duidelijk dat verdachte al enige tijd niet goed functioneert en in beslag wordt genomen door zijn denkbeelden. Ter terechtzitting heeft hij dit nader toegelicht door te verklaren dat ook hij geen volledig onderzoek heeft kunnen verrichten. De andere deskundigen hebben het in zijn ogen ten onrechte niet gelaten bij een voorlopige diagnose. Hij denkt bij verdachte aan een drietal mogelijke stoornissen, waaronder een waanstoornis. Dit heeft hij echter - door de weigerende houding van verdachte - niet nader kunnen toetsen. Dat maakt het voor hem twijfelachtig of verdachte ook daadwerkelijk aan een waanstoornis lijdt.
De deskundige heeft gesteld dat de conclusie van de andere deskundigen dat verdachte (volledig) ontoerekeningsvatbaar zou zijn, nauwelijks te verdedigen is, nu de feitelijke handelingen van verdachte op Prinsjesdag 2010 sterke aanwijzingen vormen voor een redelijk tot goed gecontroleerde actie. Ter terechtzitting heeft hij dit nader toegelicht door te verklaring dat ook hier aan de orde is dat de andere deskundigen volgens hem - gelet op de beperkte mate waarin onderzoek heeft kunnen plaatsvinden - evenmin tot de conclusie hebben kunnen komen dat verdachte volledig ontoerekeningsvatbaar is. Hij heeft verklaard dat verdachte naar zijn oordeel in ieder geval deels ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht.
6.1 Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft ter terechtzitting van 15 maart 2011 op grond van de (destijds) beschikbare deskundigenrapporten geconcludeerd dat verdachte als volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden beschouwd, zodat hij zou dienen te worden ontslagen van alle rechtsvervolging.
Ter terechtzitting van 6 september 2011 heeft de officier van justitie dit standpunt herhaald, en wederom gevorderd dat de rechtbank verdachte zal ontslaan van alle rechtsvervolging.
6.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft ter terechtzitting van 15 maart 2011 en van 6 september 2011 de deugdelijkheid van de rapportages van de door de rechter-commissaris benoemde deskundigen betwist, - kort en zakelijk weergegeven - door te betogen dat er een groot aantal gebreken aan de rapportages kleeft op het gebied van de onafhankelijkheid, onpartijdigheid, zorgvuldigheid en vakbekwaamheid. Om deze reden kan de rechtbank op grond van de rapportages niet vaststellen dat bij verdachte sprake is van een stoornis of van volledige ontoerekeningsvatbaarheid, aldus de raadsvrouw.
6.3 Het oordeel van de rechtbank
De rechter-commissaris heeft bij benoeming van de deskundigen hun deskundigheid getoetst. Naar aanleiding van hetgeen de verdediging in het bijzonder heeft betoogd over (de gang van zaken bij) de benoeming van de psycholoog Schilder, overweegt de rechtbank dat deze benoeming ook op de zitting van 7 januari 2011 aan de orde is geweest. De rechtbank heeft toen overwogen dat de rechter-commissaris een eigenstandige bevoegdheid heeft om deskundigen te benoemen en dat zij van oordeel is dat de rechter-commissaris op goede gronden heeft kunnen overgaan tot benoeming van de psycholoog. De rechtbank ziet geen aanleiding om op grond van wat nu naar voren is gebracht tot een ander oordeel te komen, ook niet ten aanzien van de andere deskundigen. De rechtbank heeft dan ook geen enkele aanleiding om te twijfelen aan de deskundigheid, de professionaliteit en de integriteit van de deskundigen. Evenmin is komen vast te staan dat het onderzoek zodanig beperkt is geweest of dat daar zodanige gebreken aan kleven dat de deskundigen - voor zover zij de aan hen gestelde vragen hebben beantwoord - niet tot hun oordeel hebben kunnen komen. De rechtbank neemt daarbij in aanmerking dat verdachte niet alleen gedurende een aantal weken in het PBC is geobserveerd, maar dat tevens door verschillende deskundigen langere tijd met verdachte is gesproken. Daarnaast hadden de rapporteurs onder meer de beschikking over gegevens betreffende het verleden en de achtergrond van verdachte en een grote hoeveelheid geschriften die door verdachte in de loop der tijd zijn geproduceerd. Afgezien daarvan valt niet in te zien waarom deskundigen - indien zij op grond van hun bevindingen niet tot een sluitend oordeel zouden kunnen komen - dit niet eenvoudigweg zouden rapporteren, zoals van tijd tot tijd ook daadwerkelijk voorkomt. Voorts zijn de bevindingen en de conclusies van de deskundigen helder en degelijk onderbouwd. Er zijn onvoldoende aanknopingspunten voor de suggestie dat de deskundigen elkaars bevindingen en conclusies op een ontoelaatbare wijze hebben beïnvloed. Ook de door de verdediging ingeschakelde deskundige heeft desgevraagd verklaard dat hij daar geen concrete aanwijzingen voor heeft. Het enkele feit dat - zoals te doen gebruikelijk - collegiale toetsing heeft plaatsgehad tussen de deskundigen is onvoldoende om dat te kunnen concluderen.
De rechtbank neemt de conclusies van de door de rechter-commissaris benoemde deskundigen over, maakt deze tot de hare en stelt vast dat verdachte ten tijde van het plegen van de bewezen verklaarde feiten leed aan een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens: een waanstoornis. Zijn handelen werd daar volledig door gestuurd, zodat hij volledig ontoerekeningsvatbaar moet worden geacht. De bewezen verklaarde feiten kunnen verdachte niet worden toegerekend. De rechtbank acht verdachte daarom niet strafbaar ter zake van de bewezen verklaarde feiten en zal verdachte ontslaan van alle rechtsvervolging.
7. De op te leggen maatregel
Aan de door de rechter-commissaris benoemde deskundigen is tevens advies gevraagd over de op te leggen straf en/of maatregel. De eerder aangehaalde rapportages van deze deskundigen vermelden daar het volgende over.
Het rapport, gedateerd 9 maart 2011, opgemaakt door J.J.F.M. de Man (psychiater)
De deskundige schat de kans op herhaling zeer hoog in. Onder verwijzing naar specifieke risicotaxaties gericht op personen, die publieke personen belagen en/of benaderen - op grond van studies naar onder meer ervaringen van de beveiliging van het Britse Koningshuis en van de Amerikaanse president - heeft hij geconcludeerd dat verdachte in deze categorie een zeer groot risico vormt, daar hij (1) via diverse wegen de publiciteit heeft gezocht, (2) expliciete dreigende en beledigende taal heeft geuit, (3) daadwerkelijk leden van het koninklijk huis van dichtbij heeft belaagd, (4) gedreven wordt door een zeer ernstige psychiatrische stoornis (met (5) grootheid en (6) relatief gemakkelijk van object kan wisselen). Als factoren, voortvloeiend uit de stoornis van verdachte die van belang kunnen zijn voor de kans op recidive noemt de deskundige de ernst en de hardnekkigheid van de stoornis, het ontbreken van inzicht in de stoornis en ontoelaatbaarheid, mogelijk ook de beïnvloedbaarheid van de stoornis door middel van psychiatrische behandeling, waarbij met name antipsychotische medicatie moet worden genoemd.
De deskundige stelt dat behandeling in een Forensisch Psychiatrische Kliniek zou dienen plaats te vinden, omdat aldaar zowel de zorgintensiteit als de beveiliging voldoende hoog is. De strafrechtelijke titels die in aanmerking komen zijn strafrechtelijke plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis en de maatregel tot terbeschikkingstelling (hierna: TBS), waarbij de eerstgenoemde maatregel naar alle waarschijnlijkheid na afloop van een jaar in civielrechtelijk kader zal moeten worden gecontinueerd. In verband met de zwaarte en de potentieel lange duur van TBS-maatregel is voor onderbouwing van dit advies naar het inzicht van de deskundige evenwel een aanvullend observatieplaatsing in het PBC noodzakelijk.
Ter terechtzitting van 15 maart 2011 heeft de deskundige het voorgaande bevestigd en nader toegelicht. Sprekend over zijn inschatting van het bij verdachte aanwezige recidive risico heeft hij verklaard: "Hij maakt op mij de indruk van een sissende vulkaan die op enig moment zal uitbarsten." De deskundige heeft voorts desgevraagd verklaard dat naar zijn inschatting een eventuele behandeling van verdachte, zodanig dat het gevaarsrisico tot aanvaardbare grenzen zal zijn teruggebracht, niet binnen een jaar zal zijn afgerond.
Het rapport, gedateerd 2 maart 2011, opgemaakt door F.G. Schilder (GZ psycholoog)
De deskundige schat het recidiverisico voor vergelijkbare en/of ernstiger delicten, met gevaarrisico's voor personen als hoog in (op een driepuntsschaal laag-midden-hoog). Het ontbrekend ziektebesef binnen de waan brengt met zich mee dat de waaninhoud van verdachte een werkelijkheidskarakter heeft en dat hij overtuigd is van zijn gelijk. Zijn overtuigingen zijn niet te corrigeren of te beïnvloeden. De grandioosheid brengt met zich mee dat verdachte neigt te kiezen voor daden met een grote (media) impact, bij voorkeur op nationaal niveau. Een mogelijk sociaal geïsoleerd bestaan maakt het zicht op wat verdachte beweegt en/of hij mogelijke acties voorbereidt kleiner. Als bijkomende factor die de recidive bepaalt, heeft de deskundige gewezen op de eerder genoemde variabelen, waarvan uit wetenschappelijk onderzoek is gebleken dat zij bijdragen aan de kans dat een doel, een publieke figuur, daadwerkelijk zal worden benaderd. Vooral de variabelen op meerdere wijzen, meerdere contacten zoeken en meerdere doelen nastreven, die een aanwijzing bevat voor de gespendeerde tijd, aangewende energie en intensiteit van de fixatie, komt in de situatie van verdachte naar voren als een sterke indicator van de kans op recidive. Verdachte verbindt alles met alles. Verschillende domeinen, zowel van persoonlijke aard, de familie betreffende of mondiale kwesties, worden met elkaar verbonden. Vanwege het associatief denken, gaat de logische samenhang verloren, is verdachte moeilijk of niet meer te volgen en is het moeilijk een voorspelling te doen over zijn gedrag.
De deskundige acht behandeling noodzakelijk, bij voorkeur (gecontroleerd) medicamenteus. Ambulante behandeling met een voorwaardelijk strafdeel of een TBS met voorwaarden bieden te weinig veiligheidsgaranties en verdachte zal hier niet aan mee willen werken. De consequentie hiervan is dat verdachte in een intra-murale psychiatrische behandelsetting zal moeten worden geplaatst, zonder vrijblijvend karakter. Gezien de veiligheidsrisico's denkt de deskundige aan behandeling in een Forensisch Psychiatrische Kliniek. De deskundige heeft plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis geadviseerd. Vanwege de gevaarrisico's moet voor het verstrijken van de bij die maatregel behorende termijn het starten van een civielrechtelijke RM procedure ten zeerste worden overwogen. De deskundige heeft de vraag opgeworpen of deze behandeling voldoende beveiliging kan bieden, aangezien verdachte voor veel overlast kan zorgen, in de benadering veel energie vraagt en niet aan een behandeling wenst mee te werken. Mocht de rechtbank van mening zijn dat een plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis onvoldoende veiligheidsgaranties beidt en aan de zwaardere maatregel van TBS denken, heeft de deskundige in overweging gegeven verdachte in het PBC te laten observeren. Met name observatiemogelijkheden en uitgebreid multidisciplinair onderzoek zou de eventuele noodzaak van een zwaardere maatregel als een TBS wellicht beter kunnen onderbouwen.
De pro justitia rapportage, gedateerd 30 juni 2011, van het NIFP, locatie Pieter Baan Centrum
De psycholoog heeft gewezen op de tijdens de observatie bij verdachte waargenomen toenemende psychische ontregeling. Verdachte was eerst wantrouwend, maar kalmeerde wel bij woede. Zijn kalmte werd steeds korter, er was sprake van steeds meer ontregeling, zijn zelfzorg nam af en verdachte was minder bij te sturen en te corrigeren. Hij uitte agressie door intimidatie, schreeuwen en een fysiek dreigende houding, maar werd, ondanks evident grote woede, nooit fysiek agressief.
De deskundige heeft geconcludeerd dat de kans op herhaling van de thans ten laste gelegde feiten - indien bewezen - hoog is. Verdachte wordt vanuit zijn waanstoornis volledig in beslag genomen door allerlei 'complotten' en verbanden die hij tussen gebeurtenissen legt en op zichzelf betrekt. (Ook) vanuit zijn 'grootheid' voelt hij zich niet alleen uit eigen naam maar ook die van anderen, met wie hij zich associeert, er sterk toe gedreven om in verzet te komen. Verdachtes verbetenheid en woede zijn nog in sterke mate aanwezig. De deskundige acht de kans op escalatie evenwel een stuk lastiger in te schatten. Enerzijds is er sprake van een verregaande preoccupatie van verdachte met vermeend onrecht (door individuen en maatschappelijke systemen). De lading woede waarmee dit gepaard gaat is fors te noemen. Zoals (ook) is gebleken in het PBC manoeuvreert verdachte zich daarbij vanuit zijn stoornis in situaties die een en ander verergeren. Hij is uiterst dwingend en eisend naar de omgeving in zijn roep om 'gerechtigheid' en bij het uitblijven hiervan laadt hij zichzelf meer en meer op. Onder deze druk verzwakken zijn psychische functies (zijn denken wordt onsamenhangender en nog sterker paranoïde gekleurd). Zijn woede groeit navenant. Er zijn aanwijzingen uit de omgeving van verdachte dat zijn geladenheid en dreigementen de afgelopen jaren erger zijn geworden. Mocht deze lijn zich doorzetten, dan is de kans op escalatie niet uit te sluiten.
De deskundige wijst er anderzijds op dat verdachte - vanuit zijn stoornis, het hieruit voortkomend gevoel van bedreiging en conflicten met zijn omgeving die zijn geladenheid vergroten - al jaren onder forse druk leeft. Desondanks heeft hij zijn woede, afgezien van het gooien met de waxinelichthouder - indien bewezen - tot nu toe grotendeels kunnen kanaliseren in brieven, aanklachten, dreigen en scheldkanonnades. Deze uitingen van 'verweer' tegen een hem slecht gezinde wereld lijken vooral gericht op het worden gehoord en gerehabiliteerd maar zijn ook te zien als manieren om zijn woede uit te ageren. Verdachte lijkt er, vooralsnog althans, niet zozeer op gericht zijn vermeende vijand(en) te 'vernietigen'. Er is in zijn voorgeschiedenis relatief weinig sprake van fysieke agressie. Dat dit in de toekomst wel, dan wel vaker, zal plaatsvinden is desondanks zeker niet ondenkbaar. Mocht dit het geval zijn, dan zijn de ernst en omvang van deze agressie echter slecht in te schatten, aldus de deskundige.
De deskundige heeft concluderend gesteld dat het, ondanks de gesignaleerde zorgelijke factoren, niet mogelijk is om onderbouwd een inschatting te kunnen geven van het escalatiegevaar. Hiervoor is als gevolg van verdachtes onderzoeksweigering te weinig zicht gekregen op de precieze inhoud van zijn denkbeelden en preoccupaties en zijn (fysieke) agressieregulatie. Dit laat de vraag naar het maatschappelijk gevaar van verdachte grotendeels onbeantwoord. Een passend advies voor verdachte is dan ook moeilijk te geven. Om de kans op herhaling te minimaliseren, zou verdachte idealiter behandeld moeten worden. In een vrijwillig kader zal dit echter niet van de grond komen.
De deskundige heeft gesteld dat gezien de ontoerekeningsvatbaarheid en kans op herhaling een gedwongen opname in een psychiatrisch ziekenhuis in het kader van artikel 37 Sr te overwegen valt, indien de ernst van de feiten dit toelaat. Hierbij heeft de deskundige wel de kanttekening geplaatst dat verdachte ook in dit kader naar alle waarschijnlijkheid moeilijk te behandelen zal zijn (hij zal zich verzetten en vermoedelijk medicatie weigeren). Daarbij is een jaar erg kort om, gezien de aard van de problematiek en zijn ingeschatte verzet, werkelijk effect te sorteren. Verblijf in een vaste, relatief prikkelarme structuur zal stabiliserender zijn dan onbehandelde terugkeer in de maatschappij. Indien mogelijk zou verdachtes behandeling gecontinueerd kunnen worden in het kader van een rechterlijke machtiging. Gezien de relatief hoge eisen die vanuit de manifestatie van verdachtes ziektebeeld worden gesteld aan de zorg en veiligheid, zou plaatsing de maatregel van plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis het beste kunnen worden uitgevoerd in een forensisch psychiatrische kliniek.
De psychiater acht het, uitgaande van de vaststelling van een aantal gedragsdeskundigen in een eerder stadium dat verdachtes opinie over het koningshuis tezamen met allerlei andere belangwekkende zaken, personen of omstandigheden op het wereldtoneel in een pathologisch kader met elkaar verstrikt zijn geraakt, zorgelijk dat verdachte, zich vanuit een ontbrekend ziektebesef onttrekt/heeft ontrokken aan een voortgezette psychiatrische medicamenteuze behandeling terwijl dat nu juist bij herhaling is benoemd als een belangrijke pijler in de behandeling. De paranoïde lijkt op deze wijze sterker verankerd te zijn geraakt en de za(a)k(en) waarvoor verdachte aandacht vraagt, lijkt/lijken in zijn persoonlijk leven een steeds meer centrale of overheersende rol te hebben aangenomen. Daar komt bij dat verdachte zich blijkens het dossier niet serieus genomen voelt en zich bovendien opzettelijk dwarsgezeten, tegengewerkt en benadeeld voelt door autoriteiten en instanties. Voorts verzet verdachte zich daartegen en zoekt in dat kader niet alleen een podium, maar ook erkenning, genoegdoening en schadeloosstelling.
De deskundige heeft gesteld dat het in het kader van het onderhavige onderzoek echter niet mogelijk is uiteen te zetten wat het bovenstaande precies impliceert voor de kans op recidive van (vergelijkbare) feiten als de ten laste gelegde omdat de mogelijkheden om hypotheses dienaangaande in een gesprek te toetsen door verdachtes weigering van het onderzoek ontbreekt.
Gelet op het GGZ-behandeltraject van verdachte in 2009 - waarvan overigens niet bekend is geworden hoe deze naar het oordeel van zijn behandelaar(s) is verlopen - maar vooral ook gezien de ontwikkeling die verdachte doormaakt in de loop van 2010 is de deskundige niet optimistisch gestemd ten aanzien van succesvolle psychiatrische behandeling binnen een afzienbare korte tot middellange termijn. Dit komt overeen met de klinische praktijk waar, met de behandeling van waanstoornissen, doorgaans langere tijd is gemoeid en de resultaten van medicamenteuze interventies minder robuust zijn en minder snel tot stand komen dan bijvoorbeeld bij psychiatrische stoornissen als schizofrenie. Ook ten aanzien van de prognose kon echter niets met verdachte worden besproken, waardoor de deskundige zich van definitieve uitspraken daarover dient te onthouden.
Ter terechtzitting heeft de deskundige nog verklaard dat het feit dat verdachte kennelijk niet alleen een podium zoekt, maar tevens schadevergoeding/genoegdoening voor wat hem volgens hem (verdachte) is aangedaan, een specifieke risicofactor zou kunnen zijn, gezien de pathologische ontwikkeling van verdachte in de afgelopen jaren.
7.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de duur van één jaar in een psychiatrisch ziekenhuis zal worden geplaatst.
7.2 Het standpunt van de verdediging
De verdediging heeft zich op het standpunt gesteld dat aan verdachte, nu bij hem geen stoornis kan worden vastgesteld en hij niet volledig ontoerekeningsvatbaar kan worden geacht, niet de maatregel tot plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis worden opgelegd, laat staan - en ook vanwege de ernst van de feiten - de maatregel tot het opleggen van TBS. De verdediging heeft betoogd dat alsdan een reguliere bestraffing overblijft en dat verdachte inmiddels al lang genoeg in detentie heeft doorgebracht, gezien de ernst van de hem ten laste gelegde feiten. De verdediging heeft verzocht verdachte dan ook een straf op te leggen die korter is of hooguit gelijk is aan de tijd, die hij in voorlopige hechtenis heeft gezeten.
7.3 Het oordeel van de rechtbank
Nu verdachte niet strafbaar is en wordt ontslagen van alle rechtsvervolging, kan hem geen straf worden opgelegd. Wel kan aan hem een maatregel worden opgelegd. Bij de in aanmerking komende maatregelen gaat het - anders dan bij straffen - primair om de beveiliging van de maatschappij. Gelet op wat in de hiervoor weergegeven rapporten en terechtzitting aan de orde is geweest over de kans op herhaling van soortgelijke feiten is de rechtbank van oordeel dat verdachte een gevaar vormt voor de algemene veiligheid van personen en goederen.
Ten aanzien van de mate van gevaar, in het bijzonder de inschatting van escalatie van het gedrag van verdachte, meer in het bijzonder waar het betreft fysiek geweld tegen personen, komen de deskundigen niet tot een eensluidend oordeel. De twee deskundigen die in eerste instantie hadden gerapporteerd, kwamen tot de conclusie dat de kans hierop (zeer) groot is.
Echter, de psycholoog die in het PBC-rapport heeft gerapporteerd, komt tot een terughoudender conclusie, te weten dat de kans op escalatie weliswaar niet kan worden uitgesloten, maar evenmin afdoende te onderbouwen is. Deze conclusie is mede gebaseerd op de recente observatie van verdachtes gedrag gedurende een aantal weken, waarbij - kort gezegd - sprake was van (forse) uitingen van agressie bij verdachte, maar, ondanks evident grote woede, niet van fysieke agressiviteit.
Dit brengt de rechtbank tot de slotsom dat er aanwijzingen zijn - die in eerste instantie sterker waren dan thans het geval is - voor mogelijke escalatie in het gedrag van betrokkene in de toekomst, met fysiek gevaar voor personen. Het bestaan van een reëel risico op een zo'n escalatie kan echter niet met voldoende zekerheid worden vastgesteld. De rechtbank ziet dan ook - evenals de verdediging en de officier van justitie - geen ruimte voor de oplegging van de maatregel terbeschikkingstelling (TBS).
Naar het oordeel van de rechtbank kan de kans op herhaling worden verkleind door een behandeling in een Forensisch Psychiatrische Kliniek met bij voorkeur (gecontroleerde) medicamenteuze behandeling van verdachte. Dit dient in een gedwongen kader te geschieden, omdat verdachte wegens een gebrek aan ziekte-inzicht zich niet wil laten behandelen en begeleiden.
De rechtbank acht plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis de meest gerede maatregel. Op deze wijze kan het bij verdachte aanwezige gevaar door middel van behandeling tot een aanvaardbaar niveau worden teruggebracht. De rechtbank zal derhalve de maatregel plaatsing in een psychiatrisch ziekenhuis voor de duur van maximaal één jaar gelasten.
8. De inbeslaggenomen goederen
8.1 De vordering van de officier van justitie
De officier van justitie heeft voorts gevorderd dat alle op de lijst van inbeslaggenomen voorwerpen (beslaglijst, zie bijlage) genoemde voorwerpen zullen worden verbeurdverklaard.
8.2 Het standpunt van de verdediging
De raadsvrouw van verdachte heeft zich ter terechtzitting niet uitgelaten over de inbeslaggenomen voorwerpen.
8.3 Het oordeel van de rechtbank
Nu het belang van de strafvordering zich daartegen niet meer verzet, zal de rechtbank teruggave aan verdachte gelasten van de op de beslaglijst onder 1 en 2 genummerde voorwerpen.
De rechtbank merkt hierbij op dat verbeurdverklaring van de op de beslaglijst genoemde voorwerpen in de rede had gelegen. De rechtbank kan deze voorwerpen echter niet verbeurdverklaren, nu verbeurdverklaring een straf is en verdachte wordt ontslagen van alle rechtsvervolging.
9. De toepasselijke wetsartikelen
De op te leggen maatregel is gegrond op de artikelen:
37, 39, 45, 57, 111, 112, 285, 302, 350 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezenverklaarde.
10. De beslissing
De rechtbank,
verklaart niet wettig en overtuigend bewezen dat de verdachte het bij dagvaarding onder 5 tenlastegelegde feit heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart wettig en overtuigend bewezen, dat de verdachte de bij dagvaarding onder 1 eerste cumulatief/alternatief, 1 tweede cumulatief/alternatief, 2, 3 en 4 tenlastegelegde feiten heeft begaan en dat het bewezenverklaarde uitmaakt:
ten aanzien van feit 1 eerste cumulatief/alternatief:
opzettelijke belediging van de Koning;
ten aanzien van feit 1 tweede cumulatief/alternatief:
opzettelijke belediging van de vermoedelijke opvolger van de Koning en van diens echtgenote;
ten aanzien van feit 2:
poging tot zware mishandeling, meermalen gepleegd;
ten aanzien van feit 3:
opzettelijk en wederrechtelijk enig goed dat geheel aan een ander toebehoort, beschadigen;
ten aanzien van feit 4:
bedreiging met zware mishandeling en met brandstichting;
verklaart niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij;
verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
verklaart verdachte niet strafbaar;
ontslaat verdachte ter zake van alle rechtsvervolging;
gelast de plaatsing van verdachte in een psychiatrisch ziekenhuis voor de termijn van één jaar;
Dit vonnis is gewezen door
mr. Alwin, voorzitter,
mr. De Boer en mr. Brand, rechters,
in tegenwoordigheid van mr. Van Heemst, griffier,
en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 16 september 2011.
1 Wanneer hierna wordt verwezen naar een proces-verbaal, wordt - tenzij anders vermeld - bedoeld een ambtsedig proces-verbaal, opgemaakt in de wettelijke vorm door daartoe bevoegde opsporingsambtenaren. Waar wordt verwezen naar dossierpagina's betreffen dit de pagina's van het doorgenummerde proces-verbaal van politie Haaglanden, genummerd PL15J2 2010193479-1, d.d. 22 september 2010, met bijlagen (blz. 1 t/m 86); respectievelijk d.d. 29 september 2010 (blz. 87 t/m 256); respectievelijk d.d. 13 december 2010 (blz. 257 t/m 541); respectievelijk d.d. 3 maart 2011 (blz. 542 t/m 766).
2 Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 131.
3 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 15 maart 2011.
4 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 75.
5 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 15 maart 2011; proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 125.
6 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 22; foto's, zoals opgenomen in het proces-verbaal, blz. 70 t/m 73.
7 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 15 maart 2011; proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 125.
8 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 15 maart 2011.
9 Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 131; proces-verbaal van bevindingen, blz. 129; proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 133; proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 136.
10 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 129.
11 Proces-verbaal van verhoor aangever, blz. 132.
12 Proces-verbaal van verhoor getuige, blz. 133.
13 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 15 maart 2011.
14 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 15 maart 2011; proces-verbaal van bevindingen, blz. 314 en 315; proces-verbaal van bevindingen, blz. 523.
15 Proces-verbaal van bevindingen, blz. 764.
16 Proces-verbaal van aangifte, blz. 79.
17 Verklaring verdachte ter terechtzitting van 15 maart 2011.