In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel op 22 juni 2016 uitspraak gedaan op een verzoek om voorlopige voorziening van de eigenaar van een bedrijfspand in Almelo. De burgemeester van Almelo had op 1 juni 2016 besloten het bedrijfspand te sluiten van 15 juni 2016 tot en met 14 december 2016, op basis van vermoedens van drugshandel. De eigenaar, verzoeker, heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit en verzocht om een voorlopige voorziening. Tijdens de zitting op 20 juni 2016 is de eigenaar bijgestaan door zijn gemachtigde, terwijl de burgemeester zich liet vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.
De voorzieningenrechter heeft overwogen dat het oordeel voorlopig is en niet bindend voor een eventueel bodemgeding. De burgemeester had aangegeven te willen wachten met de sluiting van het pand totdat er een uitspraak was gedaan op het verzoek om voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat verzoeker een spoedeisend belang heeft, omdat hij eigenaar is van het pand dat verhuurd is aan een garagebedrijf, dat mogelijk betrokken is bij drugshandel.
De voorzieningenrechter heeft de argumenten van verzoeker overwogen, waaronder de stelling dat het besluit in strijd is met de Algemene wet bestuursrecht en dat er geen bewijs is dat in of vanuit het pand drugs zijn verhandeld. De voorzieningenrechter heeft uiteindelijk besloten het verzoek om voorlopige voorziening toe te wijzen, het besluit van de burgemeester te schorsen tot zes weken na de bekendmaking van de beslissing op bezwaar, en de burgemeester te veroordelen in de proceskosten van verzoeker. De voorzieningenrechter heeft ook bepaald dat het griffierecht aan verzoeker moet worden vergoed. Deze uitspraak is gedaan in het kader van een bestuursrechtelijke procedure en heeft betrekking op de sluiting van een bedrijfspand op basis van de Opiumwet.