[X] vordert werkgever te veroordelen tot betaling van een vergoeding van
€ 125.000,- [de ktr. leest: bruto] daarbij stellende dat werkgever onrechtmatig jegens hem heeft gehandeld door na het incident dat op 14 juli 2015 heeft plaatsgevonden te trachten de arbeidsovereenkomst met werknemer te beëindigen. Het handelen van werkgever zoals uitgebreid bij de feiten weergegeven levert naar het oordeel van de kantonrechter geen onrechtmatig handelen op, weshalve voor toekenning van schadevergoeding wegens onrechtmatig handelen geen plaats is.
De kantonrechter begrijpt de stelling van [X] evenwel ook zo dat hij bedoeld dat het handelen van werkgever tijdens de laatste periode van de tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst ernstig is verwijtbaar is. Voor zover nodig onder aanvulling van de rechtsgronden dient aan [X] , indien van ernstig verwijtbaar handelen (of nalaten) van Grolsch sprake is, een billijke vergoeding te worden toegekend.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van een werkgever zich slechts zal voordoen in uitzonderlijke gevallen, bijvoorbeeld als een werkgever grovelijk de verplichtingen niet nakomt die voortvloeien uit de arbeidsovereenkomst en er als gevolg daarvan een verstoorde arbeidsverhouding ontstaat of als een werkgever een valse grond voor ontslag aanvoert met als enig oogmerk een onwerkbare situatie te creëren.
De kantonrechter is van oordeel dat de handelwijze van Grolsch na het voorval op 14 juli 2015 uiteindelijk de oorzaak is geweest van de verstoorde arbeidsrelatie van partijen en dat Grolsch hiervan een ernstig verwijt kan worden gemaakt. Ter zake wordt het volgende overwogen. Vast staat dat [X] tot het voorval op 14 juli 2015 prima heeft gefunctioneerd, zoals blijkt uit de - ook recent nog - toegekende bonussen en de promotie die hem in de loop van 2015 in het vooruitzicht was gesteld.
Dat er sprake was van disfunctioneren waarop [X] meermaals zou zijn aangesproken en het incident in aanwezigheid van [Z] de ‘bekende druppel is geweest die de emmer deed overlopen’, is niet onderbouwd. Desgevraagd heeft [V] tijdens de mondelinge behandeling verteld dat hij er van op de hoogte was van het feit dat [X] zeer zenuwachtig was voor de ‘confrontatie’ met [Z] met wie hij eerder al in de ‘clinch’ had gelegen en dat [X] op zag tegen de te geven presentatie. Het is niet verwonderlijk dat deze spanningen bij [X] hebben geleid tot een lichamelijke reactie, te weten het overgeven, waarvoor [X] zijn presentatie moest afbreken.
Van Grolsch, lees: [V] , had mogen verwacht dat hij voor de komst van [Z] het gesprek /de presentatie had voorbereid met [X] teneinde de stress te reduceren, hetgeen zo liet [V] weten, niet is gebeurd. Voorts had verwacht mogen worden dat [V] [X] na het voorval in bescherming had genomen. [X] heeft nadien ruiterlijk zijn onvermogen erkend en bespreekbaar gemaakt en aan [Z] heeft hij een excuusbrief geschreven. Van een goed werkgever had mogen worden verwacht dat hij hierna de draad weer zou hebben kunnen oppakken. In plaats daarvan heeft Grolsch, onder het mom van al langer disfunctioneren en het incident van 14 juli 2015, aangestuurd op beëindiging van de arbeidsovereenkomst. Dat is ernstig verwijtbaar. Grolsch kan en mag zich daarbij niet verschuilen achter de uitlatingen van [X] , gedaan in het gesprek van 16 juli 2015, dat hij weg wilde bij Grolsch, nu deze zijn gedaan in een emotionele reactie op het voorval van 14 juli 2015.
Overigens heeft ook [X] ‘boter op het hoofd’. De wijze waarop hij meent met zijn werkgever tijdens ziekte te moeten communiceren, dat wil zeggen via zijn raadsman, heeft er zeker niet aan bijgedragen de verhoudingen met zijn werkgever te herstellen, zij het dat Grolsch daarvoor met de brief van 23 juli 2015 het 'doek al heeft laten vallen'.
Eén en ander betekent dat [X] , naast de wettelijke transitievergoeding, een billijke vergoeding toekomt. Ter zake van de hoogte van de toe te kennen billijke vergoeding overweegt de kantonrechter het volgende. Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de hoogte van de billijke vergoeding – naar haar aard – in relatie moet staan tot het ernstig verwijtbare handelen of nalaten van Grolsch, en niet tot de gevolgen van het ontslag voor [X] (zie:
Kamerstukken II, 2013–2014, 33 818, nr. 3, pag. 32-34 en
Kamerstukken II, 2013-2014, 33 818, nr. 7, pag. 91). Als ontslag het gevolg is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van Grolsch, dan dient [X] hiervoor volgens die wetsgeschiedenis te worden gecompenseerd, ook om dergelijk handelen of nalaten van Grolsch te voorkomen. In de billijke vergoeding kan niet tot uitdrukking komen of het ontslag redelijk is mede in het licht van de gevolgen van het ontslag voor [X] , omdat dit al is verdisconteerd in de transitievergoeding. De hoogte van de billijke vergoeding moet daarom worden bepaald op een wijze die en op het niveau dat aansluit bij de uitzonderlijke omstandigheden van het geval, waarbij criteria als loon en lengte van het dienstverband geen rol hoeven te spelen. Er kan wel rekening worden gehouden met de financiële situatie van Grolsch. De kantonrechter zal de billijke vergoeding vaststellen op een bedrag van € 20.000,00 bruto.