ECLI:NL:RBOVE:2016:2112

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
10 juni 2016
Publicatiedatum
10 juni 2016
Zaaknummer
ak_15_1254
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van Wajong-aanspraken bij WIA-aanvraag en de rol van medisch onderzoek

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 10 juni 2016, staat de beoordeling van de Wajong-aanspraken van eiseres centraal. Eiseres, geboren op 1 januari 1986 in Marokko, heeft een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend na een periode van arbeidsongeschiktheid door een fietsongeval in 2012. De aanvraag werd door het UWV afgewezen, omdat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zou zijn. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarbij zij aanvoert dat het medisch onderzoek onzorgvuldig is uitgevoerd en dat zij wel degelijk voldoet aan de voorwaarden voor een Wajong-uitkering.

De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een ernstige psychische stoornis bij eiseres, maar dat het UWV op basis van de beschikbare medische informatie tot de conclusie is gekomen dat er geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres beoordeeld en geconcludeerd dat het UWV zorgvuldig heeft gehandeld in de beoordeling van de Wajong-aanvraag. Echter, de rechtbank heeft ook vastgesteld dat het UWV ten onrechte niet is uitgegaan van de juiste aanvraagdatum, wat heeft geleid tot een onvolledig besluit. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd, met de opdracht aan het UWV om een nieuwe beslissing te nemen, waarbij de aanvraagdatum van 28 juli 2014 in acht moet worden genomen.

De rechtbank heeft verder geoordeeld dat eiseres recht heeft op vergoeding van de proceskosten, die zijn vastgesteld op € 1.240,-. De uitspraak benadrukt het belang van een zorgvuldige beoordeling van aanvragen voor uitkeringen en de noodzaak voor het UWV om alle relevante data in overweging te nemen bij het nemen van besluiten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/1254

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres]te Enschede, eiseres,
gemachtigde: mr. I. Koster,
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen (UWV), verweerder,
gemachtigde: M.A. Kuilderd.

Procesverloop

Bij besluit van 26 november 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres meegedeeld dat zij geen recht op uitkering op grond van de Wet Wajong heeft.
Bij besluit van 27 mei 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 september 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het onderzoek ter zitting is geschorst teneinde verweerder de gelegenheid te geven nadere informatie aan de rechtbank te doen toekomen. Verweerder heeft informatie toegezonden waarop eiseres heeft gereageerd. Partijen hebben toestemming verleend voor het doen van uitspraak zonder nadere zitting. Daarop is in het onderzoek gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende feiten en omstandigheden.
Eiseres is in Marokko geboren op 1 januari 1986. In 2005 is eiseres naar Nederland
gekomen. In 2010 is eiseres gestart met een opleiding Zorg en welzijn. Sinds 15 juli 2012 is
eiseres werkzaam geweest als leerling-verzorgende voor 27 uur per week.
Zij is op 27 oktober 2012 uitgevallen na een fietsongeval. Op 28 juli 2014 heeft eiseres een
aanvraag voor een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen
(Wet WIA) ingediend. Daarbij heeft zij vermeld dat zij voor het eerst niet kon werken door
ziekte op 27 oktober 2012.
Verweerder heeft eiseres vervolgens met ingang van 25 oktober 2014 in aanmerking
gebracht voor een loongerelateerde WGA-uitkering op grond van de Wet WIA, gevolgd
door een loonaanvullingsuitkering. Op 20 oktober 2014, door verweerder ontvangen op
22 oktober 2014, heeft eiseres een aanvraag voor een Wajong-uitkering ingediend. Daarbij
heeft zij vermeld dat zij haar ziekte of handicap in oktober 2012 kreeg. Hierop heeft
verweerder een medisch onderzoek verricht, waarna de besluitvorming is gevolgd, zoals die
hierboven onder “Procesverloop’ is uiteengezet.
2. Verweerder heeft met toepassing van de (criteria van de) Wet Wajong aan het bestreden besluit ten grondslag gelegd dat eiseres niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is, zodat er geen recht op arbeidsondersteuning is ontstaan per datum aanvraag. Toekenning zou, gelet op de datum van de aanvraag van eiseres, eerst kunnen plaatsvinden zestien weken na die aanvraagdatum, zijnde 10 februari 2015. Recht op arbeidsondersteuning ontstaat dan echter niet, nu dit zou ingaan op of na de dag van de inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet van de Participatiewet, zijnde 1 januari 2015. De aanvraag is daarom afgewezen.
3. Eiseres voert allereerst aan dat het medisch onderzoek door de verzekeringsarts bezwaar en beroep onzorgvuldig is geweest. Zo heeft in bezwaar geen lichamelijk onderzoek plaatsgevonden en was de verzekeringsarts bezwaar en beroep niet aanwezig bij de hoorzitting. Verder voert eiseres aan dat zij voldoet aan de voorwaarden om met ingang van datum aanvraag 22 oktober 2014 in aanmerking te komen voor een Wajong-uitkering. Eiseres stelt dat zij op grond van haar lichamelijke en psychische klachten volledig en duurzaam arbeidsongeschikt moet worden geacht. Eiseres verwijst naar haar medisch dossier. Zij heeft als gevolg van haar traumatische verleden en het ongeluk geen benutbare mogelijkheden tot arbeidsparticipatie. Verder wijst eiseres op persoonlijke omstandigheden en een mogelijkheid om in de toekomst strafrechtelijk vervolgd te worden. Deze situatie zal het herstel niet bevorderen. Eiseres heeft verzocht een onafhankelijk psychiater (G. Glas te Zwolle) te benoemen om vooral een oordeel te geven over de prognose van de behandelingen. Eiseres acht het ten slotte onzorgvuldig dat de verzekeringsartsen zich naar aanleiding van de aanvraag om een WIA-uitkering hebben beperkt tot een WIA-beoordeling. Zij is van mening dat toen al een beoordeling in het kader van de Wet Wajong had moeten plaatsvinden.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Ingevolge artikel 2:4, eerste lid, van de Wet Wajong, is volledig en duurzaam arbeidsongeschikt degene die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid niet meer te verdienen dan 20% van het maatmaninkomen.
Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie en het blijvend ontbreken van mogelijkheden tot arbeidsparticipatie.
Ingevolge het derde lid wordt onder medisch stabiele of verslechterende situatie mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.
Artikel 2:15, tweede lid van de Wet Wajong bepaalt dat het recht op arbeidsondersteuning op grond van hoofdstuk 2 ontstaat op de dag dat aan de voorwaarden, bedoeld in het eerste lid, wordt voldaan doch niet eerder dan zestien weken na de dag waarop de aanvraag om het recht op arbeidsondersteuning, bedoeld in dit artikel, werd ingediend.
Op 1 januari 2015 is artikel III van de Invoeringswet Participatiewet (Stb. 2014, 270 en 271) in werking getreden. Met dit artikel is de Wet Wajong gewijzigd in Wajong. In de Wajong is een nieuw hoofdstuk 1 a opgenomen. Het nieuwe hoofdstuk 1a vormt vanaf 1 januari 2015 de enige toegang tot een Wajong-uitkering. Een jonggehandicapte kan slechts in aanmerking komen voor een Wajong -uitkering indien hij duurzaam geen mogelijkheden tot arbeidsparticipatie heeft. Daaronder wordt verstaan de situatie waarin de mogelijkheden tot arbeidsparticipatie zich niet kunnen ontwikkelen.
Met ingang van 1 januari 2015 (Staatsblad 2014, nr. 271) zijn op grond van artikel III, onderdeel f, van de Invoeringswet Participatiewet, aan artikel 2:15 van de Wajong twee leden toegevoegd, luidende:
“4. recht op arbeidsondersteuning ontstaat niet, indien dit zou ingaan op of na de dag van inwerkingtreding van artikel III, onderdeel B, van de Invoeringswet Participatiewet;
5. In afwijking van het vierde lid kan het recht op arbeidsondersteuning wel herleven op grond van artikel 2:17 of ontstaan op grond van artikel 8:10, vierde lid.“
Uit de wetsgeschiedenis leidt de rechtbank af dat het de bedoeling van de wetgever is dat na inwerkingtreding van hoofdstuk 1a van de Wajong geen nieuw recht op arbeidsondersteuning ingevolge hoofdstuk 2 meer kan ontstaan. Nu de Invoeringswet Participatiewet op 1 januari 2015 in werking is getreden, betekent dit voor betrokkenen die niet volledig en duurzaam arbeidsongeschikt worden geacht, gezien het tweede lid, van artikel 2:15, dat zij hun aanvraag uiterlijk op 10 september 2014 hadden moeten hebben ingediend. Voor betrokkenen die volledig en duurzaam arbeidsongeschikt zijn, kan op grond van artikel 2:15, derde lid, onder a, van de Wajong nog een recht op arbeidsondersteuning ontstaan, indien de aanvraag uiterlijk op 31 december 2014 is ingediend (zie TK 33161, nr. 107, vierde nota van wijziging, onder onderdeel 31).
De beoordeling, uitgaande van de aanvraagdatum 20 oktober 2014.
4.2.
De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat bij eiseres sprake is van een ernstige psychische stoornis (chronische PTSS en depressie met suïcidale klachten) met persoonlijk en sociaal disfunctioneren en whiplashklachten. Ook is niet in geschil dat sprake is van volledige arbeidsongeschiktheid. Partijen verschillen van mening over de vraag of eiseres duurzaam arbeidsongeschikt is.
4.3.
De rechtbank is van oordeel dat aan het bestreden besluit een zorgvuldig medisch onderzoek ten grondslag ligt. De verzekeringsarts heeft blijkens de rapportages van 19 en 25 november 2014 een verzekeringsgeneeskundig onderzoek ingesteld bestaande uit bestudering van de dossiergegevens, het afnemen van een anamnese en een psychisch en lichamelijk onderzoek. Daarnaast heeft de verzekeringsarts de beschikking gehad over medische informatie van de behandelend sector. De conclusies heeft de verzekeringsarts voldoende begrijpelijk neergelegd in de rapportages van 19 en 25 november 2014.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft dossieronderzoek verricht en recente medische informatie bij het oordeel betrokken alsmede medische informatie opgevraagd bij de behandelend psycholoog en ontvangen op 19 mei 2015. Verder heeft de verzekeringsarts bezwaar en beroep kennis genomen van het verslag van de hoorzitting van 14 april 2015. Ook heeft overleg plaatsgevonden met de medewerker bezwaar en beroep.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft de conclusies voldoende inzichtelijk gemaakt in de rapportage van 19 mei 2015. Hetgeen eiseres heeft aangevoerd leidt de rechtbank niet tot het oordeel dat de wijze van onderzoek, in zijn geheel bezien, gebreken vertoont. Dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep eiseres niet zelf heeft onderzocht en niet aanwezig was bij de hoorzitting, maakt niet dat het onderzoek onzorgvuldig is gelet op de reeds aanwezige medische informatie. Uit informatie van februari 2014 en maart 2014 van psychiater Lunter en revalidatiearts Van Dijk blijkt ook dat een verbetering van de psychische klachten effect zal hebben op de lichamelijke klachten. Gelet hierop bestond naar het oordeel van de rechtbank voor de verzekeringsarts bezwaar en beroep ook geen aanleiding om een zelfstandig lichamelijk onderzoek uit te voeren.
4.4.
De rechtbank ziet geen aanleiding te twijfelen aan de juistheid van de onderzoeksbevindingen van de verzekeringsartsen en de daaruit getrokken conclusies. In de rapportages is inzichtelijk en concludent gemotiveerd waarom ondanks de beperkingen, geen sprake is van duurzame arbeidsongeschiktheid in de zin van de Wet Wajong.
De verzekeringsarts heeft in het rapport vermeld dat de behandeling pas recent, sinds enkele maanden, op gang is gekomen. Er is sprake van een curatieve inzet van de behandeling ten aanzien van de psychische klachten. Er is -volgens de verzekeringsarts- verbetering te verwachten met de ingezette behandeling. Daarbij is opgemerkt dat het wel een langdurig behandeltraject zal zijn en dat evaluatie nodig is om te beoordelen of er inderdaad verbetering is bereikt (en in hoeverre) dat nog steeds de verwachting is. Ten aanzien van de lichamelijke problematiek is verder opgemerkt dat uit informatie van de behandelende sector blijkt dat er wel diverse taken en handelingen mogelijk zijn en dat nog bekeken wordt, na verbetering van de psychische klachten, of revalidatiebehandeling van meerwaarde is ten aanzien van de lichamelijke klachten.
4.5.
De verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft zich in de rapportage geschaard achter de conclusie van de primaire verzekeringsarts dat geen sprake is van duurzaamheid en dat er voor zowel de psychische als de lichamelijke klachten behandelmogelijkheden zijn. Daarbij is vermeld dat de insteek van de behandelingen verbetering is en deze verbetering gericht kan zijn op het ziektebeeld of op het functioneren. Als het stappenplan gevolgd wordt, dan kan niet gesteld worden dat er sprake is van een progressief ziektebeeld. Er is ook geen sprake van een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden, aldus deze arts. Eiseres zal zich volgens de arts nog verder kunnen ontwikkelen.
4.6.
Eiseres heeft haar stelling dat sprake is van duurzaamheid niet met nieuwe, objectieve en verifieerbare medische gegevens aannemelijk weten te maken. Het standpunt van de verzekeringsarts bezwaar en beroep dat eiseres behandelmogelijkheden heeft, vindt steun in de aanwezige medische rapportage van psychiater V. Goos. In zijn brief van
28 april 2015 heeft deze psychiater vermeld dat eiseres een behandeling is aangeboden middels EMDR, gericht op verwerking en ook dat aandacht is voor acceptatie van verloren lichamelijke functies. Er wordt gebruik gemaakt van positieve psychologie. Ten aanzien van de prognose heeft deze psychiater aangegeven dat dit moeilijk is te geven, aangezien ieder mens anders reageert op gebeurtenissen en op behandeling en per keer de impact van de behandeling verschillend is. Een inschatting van de behandelduur is om deze reden moeilijk te maken. Tot slot vermeldt Goos dat eiseres inmiddels tien maanden onder behandeling is en dat enige resultaten worden gezien, maar het effect tot dan toe gering is. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder hieruit kunnen concluderen dat de verwachting is dat de ingezette behandeling zal kunnen leiden tot verbetering.
4.7.
De rechtbank ziet geen aanleiding een onafhankelijke psychiater te benoemen, gelet op de reeds aanwezige medische informatie en het zorgvuldig uitgevoerde onderzoek. Daarbij tekent de rechtbank aan dat de conclusies van verweerder niet in strijd zijn met de informatie van de medische behandelaars van eiseres.
4.8.
Naar het oordeel van de rechtbank is hiermee echter niet gegeven dat het bestreden besluit standhoudt. Daartoe overweegt de rechtbank als volgt.
Aanvraagdatum
4.9.
Verweerder is bij de beoordeling van de rechten van eiseres uitgegaan van de aanvraagdatum 20 oktober 2014 en heeft getoetst aan het bepaalde in artikel 2:4 van de Wet Wajong, zoals dat artikel op die dag luidde. Verweerder heeft geen aanleiding gezien een andere aanvraagdatum als uitgangspunt te nemen en heeft daarover desgevraagd schriftelijk te kennen gegeven dat de eerdere WIA-aanvraag terecht niet tevens is aangemerkt als een (Wet) Wajong-aanvraag. Het was volgens verweerder niet aan de verzekeringsarts om eiseres op het spoor te zetten van een (Wet) Wajong-aanvraag. Verweerder is niet bereid om op vrijwillige basis alsnog een (Wet) Wajong-beoordeling uit te voeren naar het moment van de WIA-aanvraag.
4.10.
In het bestreden besluit neemt verweerder 27 oktober 2012 als eerste arbeidsongeschiktheidsdag aan en stelt vast dat eiseres op dat moment tenminste zes maanden studerende was en studiefinanciering op grond van de Wet Studiefinanciering ontving en dat om die reden de Wajong op eiseres van toepassing is. Anders dan in de uitspraak van de CRvB van 23 januari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:114, bood de WIA-aanvraag van eiseres naar het oordeel van de rechtbank voor verweerder aanknopingspunten om ambtshalve (ook) te beoordelen of eiseres in aanmerking kwam voor een uitkering op grond van de Wet Wajong. Ook uit de WIA-aanvraag blijkt immers dat eiseres in het jaar voorafgaande aan de door haar genoemde ingangsdatum van arbeidsongeschiktheid
(27 oktober 2012) een opleiding heeft gevolgd. In het rapport van de verzekeringsarts van
27 augustus 2014 zijn eveneens aanknopingspunten te vinden voor een mogelijke aanspraak op een uitkering ingevolge de Wet Wajong. Eiseres werd voor het betreffende onderzoek vergezeld door een vrijwilliger vanuit een project externe mentoring vanuit het ROC.
In aangehaalde informatie van de huisarts van 11 maart 2014 is er melding van gemaakt dat eiseres bekend en in behandeling was voor een ernstige PTSS met uitgebreide symptomatologie. Er was sprake van een complexe situatie en een forse regressie. In het genoemde rapport van de verzekeringsarts is in dat kader vermeld dat eiseres bekend is met eerdere trauma’s en er een depressie wordt aangegeven. In de anamnese is opgenomen dat eiseres al voor het ongeval bekend was met PTSS, dat zij eerder in behandeling was bij Mediant in verband met PTSS gerelateerd aan problemen die zich hebben voorgedaan gedurende haar gehele leven. Voor het ongeval ging het gedurende langere tijd (ongeveer anderhalf jaar) beter met haar. De meegekomen begeleider kwam medio 2012 in beeld, omdat eiseres problemen had op school. Daar kwam bij dat haar moeder in die tijd (medio 2012) overleed. Er speelde weer toename van de psychische klachten. Zij was bang voor de docent. Zij werd weer verwezen naar Mediant. De rechtbank tekent verder nog aan, dat eiseres geen aan de WIA-aanvraag voorafgaande aanvragen om een arbeidsongeschiktheidsuitkering (als een uitkering op grond van de Wajong) heeft ingediend.
4.11.
Ondanks deze signalen heeft verweerder destijds geen aanleiding gezien in het kader van de WIA-aanvraag de mogelijke aanspraken van eiseres op grond van de Wet Wajong te beoordelen. Onder deze omstandigheden is verweerder naar het oordeel van de rechtbank in het bestreden besluit ten onrechte slechts uitgegaan van de aanvraagdatum 20 oktober 2014 en had bij zijn beslissing ook de aanspraken van eiseres in het kader van de Wet Wajong moeten bezien, uitgaande van een aanvraagdatum van 28 juli 2014.
4.12.
Nu verweerder dit heeft nagelaten, is het besluit op bezwaar onvolledig en in strijd met artikel 3:2 van de Algemene wet bestuursrecht onvoldoende zorgvuldig voorbereid.
5. Het beroep is gegrond, voor zover het ziet op de aanvraagdatum van 28 juli 2014 en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking, voor zover daarbij niet is beoordeeld welke aanspraken eiseres heeft op grond van de Wet Wajong, uitgaande van die aanvraagdatum. De rechtbank ziet geen aanleiding voor een tussenuitspraak. Daarbij betrekt de rechtbank dat de uitspraak niet volledig tegemoet komt aan het beroep.
Verweerder zal daarom worden opgedragen om, met inachtneming van de uitspraak, voor het vernietigde deel van het bestreden besluit een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen. waarbij uitgegaan wordt van een aanvraagdatum van 28 juli 2014.
6. De rechtbank ziet aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de zaak redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 1.240,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, 0,5 punt voor het indienen van een schriftelijke reactie na de zitting; waarde per punt € 496,-, wegingsfactor 1.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond, voor zover het ziet op de aanvraagdatum van 28 juli 2014;
  • vernietigt het bestreden besluit, voor zover daarbij is nagelaten te beoordelen wat de aanspraken van eiseres zijn op grond van de Wet Wajong, uitgaande van een aanvraagdatum van 28 juli 2014;
  • draagt verweerder op in zoverre een nieuwe beslissing op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad € 1.240,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman, voorzitter, en mr. drs. G. Edelenbos en mr. D. Hardonk-Prins, leden, in aanwezigheid van mr. H.J. Knol, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.