ECLI:NL:RBOVE:2016:1831

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
31 mei 2016
Publicatiedatum
27 mei 2016
Zaaknummer
5016881 \ VV EXPL 16-28
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing verzoek tot schorsing van non-concurrentiebeding en relatiebeding in kort geding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 31 mei 2016 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiser] en Wijzonol Bouwverven B.V. [eiser] vorderde schorsing van het non-concurrentiebeding en het relatiebeding, zodat hij in dienst kon treden bij VVBHUSAN B.V. zonder dat hij contractuele boetes aan Wijzonol verschuldigd zou zijn. De kantonrechter oordeelde dat [eiser] zijn arbeidsovereenkomst met Wijzonol op 22 maart 2016 ondubbelzinnig had opgezegd, waardoor de vordering tot wedertewerkstelling werd afgewezen. De kantonrechter overwoog dat het non-concurrentiebeding zijn gelding had behouden, ondanks de functiewijziging van [eiser] in 2013. De kantonrechter concludeerde dat de belangen van Wijzonol bij handhaving van het non-concurrentiebeding zwaarder wogen dan de belangen van [eiser] bij indiensttreding bij VVBHUSAN. De vordering van [eiser] werd afgewezen, en hij werd veroordeeld in de proceskosten van Wijzonol.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Zwolle
Zaaknummer : 5016881 \ VV EXPL 16-28
Vonnis in kort geding van 31 mei 2016
in de zaak van
[eiser],
wonende te [plaats] ,
eisende partij, hierna te noemen [eiser] ,
gemachtigde: mr. A.G.W. Verstraten,
tegen
de besloten vennootschap
WIJZONOL BOUWVERVEN B.V.,
gevestigd en kantoorhoudende te Zwolle,
gedaagde partij, hierna te noemen Wijzonol,
gemachtigde: mr. A.C. Beijderwellen-Wittekoek.

1.De procedure

1.1.
De kantonrechter heeft kennisgenomen van het exploot van 4 mei 2016, houdende een vordering tot het treffen van een voorziening bij voorraad met achttien producties.
1.2.
Wijzonol heeft ter voorbereiding van de mondelinge behandeling elf producties in het geding gebracht. [eiser] heeft bij brief van 17 mei 2016 de producties 19 en 20 overgelegd.
1.3.
De vordering is behandeld ter zitting van 17 mei 2016.
[eiser] is verschenen, bijgestaan door mr. Verstraten.
Namens Wijzonol zijn [A] , [B] , [C] en [D] verschenen, bijgestaan door mr. Beijderwellen-Wittekoek.
1.4.
[eiser] heeft zijn standpunt laten toelichten door zijn gemachtigde, die daarbij gebruik heeft gemaakt van pleitnotities. De gemachtigde van Wijzonol heeft tegen de vordering verweer gevoerd en daarbij gebruik gemaakt van pleitaantekeningen. De griffier heeft van hetgeen ter zitting is besproken aantekeningen gemaakt.
1.5.
Ten slotte is vonnis bepaald.

2.De feiten

2.1.
[eiser] is sinds 1 april 2010 werkzaam voor Wijzonol op grond van een arbeidsovereenkomst. [eiser] is begonnen in de functie van Commercieel Technisch Adviseur. Per 1 januari 2013 is zijn functie gewijzigd in Verftechnisch Adviseur. [eiser] werkt fulltime en verdient daarmee een brutomaandsalaris van € 2.951,04, exclusief emolumenten.
2.2.
De schriftelijke arbeidsovereenkomst die tussen partijen per 1 oktober 2011 tot stand is gekomen, bevat een non-concurrentiebeding en een relatiebeding, die luiden als volgt:
’10.2 Behoudens schriftelijke ontheffing van de werkgever is het werknemer gedurende twee jaar na het einde van deze arbeidsovereenkomst verboden contacten te leggen of te onderhouden, mede te leggen of te onderhouden of zodanige adviezen aan derden te geven dat deze contacten door derden gelegd of onderhouden kunnen worden met bestaande relaties van werkgever of van de met werkgever gelieerde ondernemingen. Onder het begrip “bestaande relaties” wordt verstaan: alle relaties waarmee werkgever of één van de met haar gelieerde ondernemingen in de twee jaar voorafgaande aan het einde van deze arbeidsovereenkomst contacten onderhield, die beoogden te leiden tot of resulteerden in een zakelijke transactie.
(…)
10.4
Behoudens schriftelijke ontheffing van werkgever is het werknemer tijdens zijn arbeidsovereenkomst met werkgever en gedurende twee jaar na het einde daarvan in Europa verboden direct of indirect op welke wijze dan ook – in dienstbetrekking, als zelfstandige en in elke andere hoedanigheid – tegen betaling of om niet werkzaam te zijn voor, adviezen te verstrekken aan, betrokken te zijn bij en/of een belang bij of aandeel te hebben in een onderneming, die één of meer soortgelijke of vergelijkbare activiteiten ontplooit als werkgever en/of een tot het Van Wijhe concern behorende onderneming’.
De arbeidsovereenkomst bepaalt voorts – kort gezegd – dat [eiser] een direct opeisbare boete van € 5.000,00 verschuldigd is bij overtreding van de genoemde bedingen en een boete van
€ 1.000,00 voor iedere dag dat de overtreding voortduurt.
2.3.
[eiser] is in maart 2016 in contact gekomen met VVBHUSAN B.V. te Tilburg. VVBHUSAN heeft het aanbod gedaan aan [eiser] om bij haar in dienst te treden in de functie van Commerciële Buitendienst Medewerker voor de regio Noord-Limburg. Bij het aanbod hoort een arbeidsomvang van 39 uur per week tegen een salaris van € 3.500,00 bruto per maand exclusief emolumenten. Tijdens een gesprek op 22 maart 2016 met [D] , verkoopleider bij Wijzonol, heeft [eiser] zijn voornemen bekend gemaakt in te gaan op het aanbod van VVBHUSAN. Bij brief van diezelfde dag heeft [eiser] als volgt bericht:
‘[plaats], 22-03-2016
Betreft: opzegging arbeidsovereenkomst [eiser]
Beste [D] ,
Zoals reeds mondeling besproken op dinsdag 22-03-16 te Tiel ben ik voornemens mijn zakelijke loopbaan elders voort te zetten. Daarom wil ik mijn huidige arbeidsovereenkomst dan ook beëindigen per het einde van de huidige kalendermaand met inachtneming van de uitwerkperiode van een maand. Tevens het verzoek aan Wijzonol Bouwverven BV om afstand te nemen van het contractueel opgenomen relatie- en concurrentiebeding. In mijn toekomstige functie mag ik het Wijzonol netwerk vergroten, het zij via de grossier. Het bovengenoemde mag hierin mijnerzijds geen belemmeringen geven. Dank voor de afgelopen 6 leerzame en vooral leuke jaren en de geboden kansen’.

3.Het geschil

3.1.
[eiser] vordert – kort gezegd – dat Wijzonol wordt veroordeeld bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad, om hem ( [eiser] ) weer te werk te stellen in de overeengekomen functie met doorbetaling van het salaris vanaf 1 mei 2016, een en ander op straffe van verbeurte van een dwangsom. Daarnaast vordert [eiser] dat de werking van het relatie- en het non-concurrentiebeding met onmiddellijke ingang wordt geschorst in afwachting van een uitspraak in een te voeren bodemprocedure, en te bepalen dat het relatie- en non-concurrentieding niet aan indiensttreding van [eiser] bij VVBHUSAN in de weg staan en er – zo lang er nog geen uitspraak in een bodemprocedure is gedaan – geen contractuele boetes worden verbeurd. Bij een en ander vordert [eiser] dat Wijzonol in de kosten van deze procedure wordt veroordeeld.
3.2.
Wijzonol heeft gemotiveerd verweer gevoerd en de afwijzing van de vordering bepleit.

4.De beoordeling

4.1.
Niet in geding is dat de vorderingen naar hun aard spoedeisend zijn.
4.2.
De kantonrechter zal eerst de vordering van [eiser] tot wedertewerkstelling beoordelen.
4.2.1.
[eiser] heeft zijn vordering tot wedertewerkstelling en doorbetaling van zijn salaris gegrond op de stelling dat zijn arbeidsovereenkomst met Wijzonol nog altijd voortduurt. Wijzonol gaat er ten onrechte vanuit dat [eiser] zijn arbeidsovereenkomst heeft opgezegd met de brief van 22 maart 2016. Die brief is volgens [eiser] niet uit te leggen als een ondubbelzinnige en uitdrukkelijke wilsuiting, gericht op het beëindigen van zijn dienstverband met Wijzonol per 1 mei 2016. Hoogstens kan de opzeggingsbrief van 22 maart 2016 als een voorwaardelijke opzegging worden opgevat, omdat het evident is dat [eiser] slechts bij VVBHUSAN in dienst wenst te treden indien Wijzonol daar, gelet op het relatie- en non-concurrentiebeding, toestemming voor geeft. Daarvoor acht [eiser] van belang dat hij kenbaar heeft gemaakt in overleg te willen treden over de voorwaarden voor uitdiensttreding. Dat overleg heeft ook daadwerkelijk plaatsgevonden op 29 maart 2016. Omdat het door [eiser] gewenste resultaat niet is bereikt in dat overleg, heeft de opzegging geen werking. En voor zover de brief van 22 maart 2016 toch dient te worden opgevat als een opzegging, geldt dat de gemachtigde van [eiser] de opzegging heeft herroepen bij brief van 1 april 2016.
4.2.2.
Wijzonol heeft ter zitting toegelicht dat zij [eiser] houdt aan diens opzegging van de arbeidsovereenkomst, zoals verwoord in de brief van 22 maart 2016.
4.2.3.
De kantonrechter overweegt als volgt. Wijzonol heeft ter zitting toegelicht dat [D] in het gesprek op 22 maart 2016 over de voorgenomen overstap van [eiser] naar VVBHUSAN, heeft gewaarschuwd dat Wijzonol [eiser] aan diens relatie- en non-concurrentiebeding zal houden. Dat is door [eiser] ter zitting erkend. Deze waarschuwing heeft [eiser] er niet van weerhouden daarna de brief van 22 maart 2016 te richten aan Wijzonol. Geoordeeld moet worden dat [eiser] toen wist welke gevolgen zijn voorgenomen indiensttreding bij VVBHUSAN zou hebben, in het bijzonder dat zijn indiensttreding volgens Wijzonol in strijd is met het relatie- en non-concurrentiebeding. Desondanks heeft [eiser] de arbeidsovereenkomst opgezegd, wetend dat zijn verzoek hem niet aan het relatie- en non-concurrentiebedingrelatie niet in goede aarde zal vallen en zich bewust van het risico. Het valt daarom niet te verwachten dat in een bodemprocedure zal worden geoordeeld dat [eiser] heeft gedwaald bij zijn opzegging. De omstandigheden van het geval liggen anders dan in de zaak [1] die door [eiser] is aangehaald.
4.2.4.
Uit de brief van 22 maart 2016 blijkt niet dat [eiser] enig voorbehoud heeft gemaakt bij de opzegging van de arbeidsovereenkomst, laat staan dat [eiser] blijk heeft gegeven dat hij zijn opzegging laat afhangen of Wijzonol al dan niet toestemming geeft voor zijn indiensttreding bij VVBHUSAN. Het onderwerp van de brief vermeldt dat het gaat om een opzegging. Voorts schrijft [eiser] dat hij de arbeidsovereenkomst opzegt met inachtneming van de contractuele opzegtermijn. En [eiser] sluit zijn brief af met een dankwoord voor de afgelopen zes jaren, waarvan ook de suggestie van een definitieve en onvoorwaardelijke opzegging uitgaat. De kantonrechter oordeelt daarom dat [eiser] met die brief ondubbelzinnig en uitdrukkelijk uiting heeft gegeven aan zijn wil de arbeidsovereenkomst met Wijzonol te beëindigen, welke rechtshandeling slechts met de – hier ontbrekende – instemming van de wederpartij is te herroepen. Voorgaande brengt mee dat de vordering tot wedertewerkstelling en de nakoming van de verplichtingen uit de arbeidsovereenkomst door Wijzonol dient te worden afgewezen.
4.3.
Voorts heeft [eiser] gevorderd dat de werking van het relatie- en non-concurrentiebeding wordt geschorst, althans dat het hem wordt toegestaan om – zonder dat hij boetes verschuldigd raakt – werkzaam te zijn voor VVBHUSAN.
4.3.1.
Op de eerste plaats heeft [eiser] betoogd dat het non-concurrentiebeding haar werking heeft verloren, omdat het beding zwaarder is gaan drukken als gevolg van de functiewijziging per 1 januari 2013. Het relatie- en non-concurrentiebeding had betrekking op de functie van Commercieel Technisch Adviseur. Wijzonol heeft een ingrijpende wijziging in haar organisatie doorgevoerd onder de projectnaam ‘Grip op groei’. Als gevolg daarvan is de functie van [eiser] veranderd in die van Verftechnisch Adviseur. Volgens [eiser] is dat een ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding, die voor hem overigens niet voorzienbaar was.
4.3.2.
Wijzonol heeft ter zitting toegelicht dat de functiebenaming inderdaad is veranderd en dat wat het werk van [eiser] betreft sprake is geweest van een accentverschuiving. Voorheen bestond 60% van het werk van [eiser] uit het geven van verftechnische adviezen. In zijn rol als adviseur bezoekt hij de schilderprojecten van potentiële klanten, beoordeelt hij de te verven materialen en schrijft hij in een advies welke Wijzonol-producten geschikt zijn voor het betreffende project. Daarnaast bestond het werk van [eiser] voor 40% uit commerciële taken: het onderhouden van klantcontact, acquisitie, bevorderen van de klanttevredenheid en het geven van toolbox-presentaties. Na de functieaanpassing is die verhouding 70% - 30% geworden, waarbij 30% de commerciële taak is. De voornaamste verandering houdt in dat de Verftechnisch Adviseur niet meer belast is met de acquisitie van nieuwe klanten c.q. nieuwe opdrachten van bestaande klanten. Volgens Wijzonol is deze verandering in het takenpakket van [eiser] geen ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding waardoor het non-concurrentiebeding zwaarder is gaan drukken.
4.3.3.
Een concurrentiebeding in de zin van artikel 7:653 BW moet opnieuw schriftelijk worden overeengekomen, zo overweegt de kantonrechter, indien de wijziging in de arbeidsverhouding van zo ingrijpende aard is, dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder gaat drukken [2] . Het concurrentiebeding verliest niet onder alle omstandigheden volledig zijn geldigheid, maar voorzover de in de maatstaf genoemde, tezamen genomen, omstandigheden dit nodig maken met het oog op enerzijds de bescherming die artikel 7:653, eerste lid, BW de werknemer biedt tegen het niet weloverwogen aangaan van een concurrentiebeding en anderzijds het te beschermen belang van de werkgever bij dat beding. Daartoe dient de rechter niet alleen te onderzoeken of sprake is van een wijziging van de arbeidsverhouding van ingrijpende aard, maar ook of, en zo ja op grond waarvan die wijziging meebrengt dat het concurrentiebeding aanmerkelijk zwaarder is gaan drukken. Daarbij zal de rechter betekenis mogen hechten aan de mate waarin de wijziging van de arbeidsverhouding redelijkerwijze was te voorzien voor de werknemer toen deze het beding aanvaardde. Voorts is de enkele vaststelling dat zich een ingrijpende wijziging van de arbeidsverhouding heeft voorgedaan, in het algemeen onvoldoende voor het aannemen van het oorzakelijk verband met het aanmerkelijk zwaarder gaan drukken van het beding. Bij de beoordeling of van dit laatste sprake is zal de rechter moeten onderzoeken - en in zijn motivering tot uitdrukking moeten brengen - of, en zo ja in hoeverre en in welke mate - die wijziging, na een eventuele beëindiging van het dienstverband van de werknemer, bij handhaving van het concurrentiebeding een belemmering voor hem zal vormen om, een nieuwe, gelijkwaardige, werkkring hetzij in loondienst hetzij als zelfstandig ondernemer te vinden [3] .
4.3.4.
De kantonrechter is van oordeel dat voorshands kan worden aangenomen dat sprake is van een wijziging van de arbeidsverhouding. De nadruk is meer komen te liggen bij het opstellen van verftechnische adviezen, waardoor [eiser] volgens hem in de meer specialistische hoek gezet. Daarnaast verricht hij zijn taken in een groter werkgebied en ligt de nadruk minder op commerciële taken. Die wijzigingen acht de kantonrechter echter niet van dien (ingrijpende) aard dat het non-concurrentiebeding daardoor zwaarder is gaan drukken.
4.3.5.
In de eerste plaats is niet betwist dat [eiser] in zijn voorheen beklede functie van Commercieel Technisch Adviseur ook al circa 60% van zijn werktijd besteedde aan het geven van verftechnisch advies en thans, in de functie van Verftechnisch Adviseur, 70%. Dat laatste percentage erkent [eiser] bovendien in randnummer 6 in de dagvaarding. Niet bestreden is de stelling van Wijzonol dat de voornaamste wijziging van de functie naar aanleiding van ‘Grip op groei’ inhoudt dat het aanboren van nieuwe klanten en opdrachten, de acquisitie dus, niet langer tot het takenpakket van de Verftechnisch Adviseur behoort, maar tot die van de accountmanager. Kennelijk was 10% van de werktijd van [eiser] voor dat doeleinde gereserveerd. Een en ander brengt de kantonrechter tot de conclusie dat Wijzonol terecht spreekt van een accentverschuiving en dat is niet een wijziging van ingrijpende aard. Er is hoogstens een taak uit het pakket overgeheveld naar de functie van accountmanager. De analyse door [eiser] van de cijfers uit productie 11 van Wijzonol, zoals weergegeven in zijn productie 20 kan aan het voorgaande niet afdoen. Zelfs als juist is dat [eiser] meer in technische zin verantwoordelijk is geworden voor de omzet van Wijzonol dan in commerciële zin, dan nog geldt dat dit slechts een verschuiving van taken is en geen ‘zwaarder drukken’ meebrengt. In de functie van Commercieel Technisch Adviseur legde [eiser] immers ook klantbezoeken af en schreef hij naar aanleiding van een dergelijk advies een verftechnisch advies en dat is [eiser] in zijn nieuwe functie als Verftechnisch Adviseur blijven doen.
4.3.6.
Voorts heeft Wijzonol toegelicht dat [eiser] tijdelijk in het rayon Gelderland is ingezet in verband met veranderingen in het accountmanagementteam. Zijn inzet in een groter werkgebied hangt dus niet samen met een verandering in functie en dat is door [eiser] niet bestreden.
4.3.7.
In de laatste plaats, zo overweegt de kantonrechter, heeft [eiser] onvoldoende gesteld en onderbouwd dat sprake is van het benodigde oorzakelijke verband tussen enerzijds de wijziging van de arbeidsverhouding en anderzijds het zwaarder gaan drukken van het non-concurrentiebeding. [eiser] had aannemelijk moeten maken dat
de wijziging van zijn functiemeebrengt dat het non-concurrentiebeding bij de beëindiging van het dienstverband met Wijzonol een belemmering voor hem zal vormen om elders in dienst te treden, maar daaromtrent heeft [eiser] niets gesteld en onderbouwd.
4.3.8.
De kantonrechter komt tot de conclusie dat het non-concurrentiebeding haar gelding heeft behouden na de functiewijziging per 1 januari 2013. [eiser] heeft ter discussie gesteld of VVBHUSAN is aan te merken als een concurrent van Wijzonol. VVBHUSAN verkoopt verf, terwijl Wijzonol verf produceert. Dat blijkt volgens [eiser] uit de inschrijving in het handelsregister van de Kamer van Koophandel. De kantonrechter kan [eiser] daarin niet volgen. Wijzonol verkoopt Wijzonolverf, maar produceert die verf niet zelf. Dat doet [bedrijf] Uit de inschrijving bij de Kamer van Koophandel blijkt dat de activiteiten van Wijzonol bestaan uit ‘groothandel in verf en verfwaren’. Wijzonol is verantwoordelijk voor de afzet van de verf via groothandels, bouwmarkten en timmerfabrieken en met het oog daarop had [eiser] ook een aandeel in het verkoopproces. VVBHUSAN verkoopt naast Wijzonol ook verf van andere merken. Zij vervult daarmee de positie van relatie van Wijzonol, maar tevens die van concurrent. Via VVBHUSAN vindt immers ook verf van andere merken haar weg naar de eindgebruiker. Het non-concurrentiebeding geldt dus ook bij indiensttreding bij VVBHUSAN.
4.3.9.
Aan de orde is de vraag of er de redenen zijn om het non-concurrentiebeding te schorsen, zoals door [eiser] is gevorderd, of althans zo te beperken dat indiensttreding bij VVBHUSAN is toegelaten. De ter zake daarvan gevraagde voorziening kan worden gegeven indien voorshands voldoende aannemelijk is dat de bodemrechter het non-concurrentiebeding conform artikel 7:653, tweede lid, BW (oud) geheel, althans gedeeltelijk, zal vernietigen op de grond dat, in verhouding tot het te beschermen belang van de werkgever, de werknemer door dat beding onbillijk wordt benadeeld. Daarom dient op basis van alle relevante omstandigheden van het geval een afweging te worden gemaakt tussen de belangen van [eiser] bij schorsing van het beding en de belangen van Wijzonol bij onverkorte handhaving daarvan.
4.3.10.
[eiser] heeft aangevoerd dat hij met zijn beoogde overstap naar VVBHUSAN zijn positie aanmerkelijk verbetert. Het salaris stijgt met ruim € 500,00 bruto per maand. Daarnaast is hij minder tijd kwijt met reizen, omdat het rayon Noord-Limburg aan hem wordt toegewezen. Voor Wijzonol was hij werkzaam in de regio’s Limburg, Noord-Brabant en Gelderland. In de beoogde functie kan [eiser] meer op het commerciële vlak werkzaam zijn. Volgens [eiser] behoeft Wijzonol niet te vrezen voor benadeling. [eiser] zal een andere functie bekleden in een ander werkgebied, er geldt een geheimhoudingsbeding en het is zeer reëel dat [eiser] bij VVBHUSAN als een uithangbord zal optreden voor Wijzonol. Tot slot heeft [eiser] betoogd dat Wijzonol oneigenlijke motieven heeft voor de handhaving van het relatie- en non-concurrentiebeding. Zij wil [eiser] behouden voor haar eigen organisatie en een voorbeeld stellen richting de groothandels dat Wijzonol niet dient als opleider voor de markt.
4.3.11.
Wijzonol heeft hiertegenover gesteld dat zij een zwaarwegend bedrijfsbelang heeft bij de handhaving van het non-concurrentiebeding. Door het vertrek van [eiser] naar VVBHUSAN zal zij zonder Verftechnisch Adviseur in het rayon Limburg/Noord-Brabant moeten opereren. Het opleiden van een vervanger voor [eiser] zal circa twee jaren vergen. In de tussentijd bestaat voor de concurrentie optimale gelegenheid om in het gat te springen dat Wijzonol daardoor laat liggen. VVBHUSAN kan – met [eiser] in dienst als commerciële medewerker, profiterend van het netwerk dat hij bij Wijzonol heeft opgebouwd – deze relaties bedienen en mogelijk overhalen verf van concurrerende merken te kopen.
4.3.12.
De kantonrechter is van oordeel dat Wijzonol er een gerechtvaardigd belang bij heeft dat [eiser] niet door zijn kennis van haar werkwijze, haar prijsstelling en haar klanten zichzelf een positie verschaft waarbij sprake is van ongerechtvaardigd voordeel bij het concurrerend handelen. Het rechtens te respecteren belang van een werkgever is in dezen niet het tegengaan van concurrentie in het algemeen. Het gaat erom te voorkomen dat een ex-werknemer met gebruikmaking van de kennis van de onderneming van de ex-werkgever, die hij zonder de werkzaamheden voor die onderneming niet zou hebben, zijn vorige werkgever rechtstreeks concurrentie zal kunnen aandoen en daarmee zichzelf of een derde (de nieuwe werkgever) een ongerechtvaardigde voorsprong in de concurrentie zal bezorgen. [eiser] heeft een klantennetwerk bediend in de regio waar VVBHUSAN ook opereert. De omvang van dat netwerk heeft ter zitting ter discussie gestaan, omdat Wijzonol voor het aantal relaties uitgaat van ieder klantcontact dat [eiser] heeft gehad, terwijl [eiser] pas een relatie meetelt wanneer hij met die relatie een uitgebreide commerciële relatie heeft opgebouwd. Afgaande op het aantal klantenbezoeken, zoals dat blijkt uit Wijzonols productie 11 (ruim 700 in zes jaar), acht de kantonrechter het aannemelijk dat [eiser] een aanzienlijk aantal bestaande relaties kan bedienen vanuit de beoogde nieuwe functie. Het kan in theorie een voordeel zijn dat [eiser] , eenmaal werknemer van VVBHUSAN, voormalige klanten van Wijzonol de Wijzonol-producten adviseert. Maar het is evenzogoed voorstelbaar dat [eiser] verfproducten van concurrenten van Wijzonol zal gaan verkopen. [eiser] heeft immers niet bestreden dat VVBHUSAN op producten van concurrerende verven (dus niet-Wijzonol) een hogere marge behaalt en dat VVBHUSAN vooral (circa 80% van haar omzet) verfproducten van concurrenten verkoopt. [eiser] kan in dit opzicht geen enkele zekerheid bieden en ook om die reden leunt Wijzonol op het met [eiser] overeengekomen non-concurrentiebeding. Gelet op het voorgaande neemt de kantonrechter het zwaarwegende bedrijfsbelang van Wijzonol bij de handhaving van het non-concurrentiebeding aan. Dat brengt mee dat het betoog van [eiser] , dat Wijzonol het beding oneigenlijk handhaaft, geen verdere bespreking behoeft.
4.3.13.
De kantonrechter is verder van oordeel dat het belang van Wijzonol bij de handhaving van het non-concurrentiebeding zwaarder weegt dan het belang van [eiser] om bij VVBHUSAN in dienst te mogen treden. De kantonrechter stelt vast dat [eiser] niet eerder kenbaar heeft gemaakt ontevreden te zijn over zijn werkzaamheden voor Wijzonol of dat sprake is van andere omstandigheden die [eiser] richting de uitgang hebben bewogen. Hij heeft zelf het initiatief genomen om te vertrekken naar VVBHUSAN, terwijl Wijzonol zich juist heeft ingespannen [eiser] te behouden voor haar organisatie. Onbestreden is dat Wijzonol tweemaal een vacature heeft gehad voor de functie van accountmanager, waar [eiser] geen belangstelling voor heeft getoond. Daarmee wordt het belang dat [eiser] hecht aan het verleggen van zijn focus van de technische aspecten van de verkoop van verf naar het commerciële vlak in behoorlijke mate ondergraven. Zijn voorgespiegelde positieverbetering bij VVBHUSAN is niet onaanzienlijk, maar daar staat tegenover dat Wijzonol de bereidheid heeft uitgesproken die verbetering te willen (proberen te) evenaren, door een hoger salaris te bespreken en een verkleining van het werkgebied. Op dat aanbod is [eiser] niet ingegaan. Andere (zwaarwichtige) belangen bij zijn overstap naar VVBHUSAN heeft [eiser] niet gesteld. Afgezet tegen het zwaarwichtige bedrijfsbelang dat Wijzonol heeft gesteld bij de handhaving van het non-concurrentiebeding, ziet de kantonrechter geen aanleiding om het non-concurrentiebeding te schorsen en evenmin om te bepalen dat het [eiser] wordt toegestaan om in dienst te treden van VVBHUSAN zonder dat hij de contractuele boetes aan Wijzonol verschuldigd raakt. Hetzelfde geldt ten aanzien van de vordering betreffende het relatiebeding die, gegeven hetgeen is overwogen ten aanzien van vordering betreffende het non-concurrentiebeding, geen aparte bespreking behoeft. Het relatiebeding verschaft Wijzonol in de gegeven omstandigheden (kort gezegd: directe concurrenten en een deels overlappend werkgebied) onvoldoende bescherming tegen oneerlijke concurrentie.
[eiser] heeft niet gevorderd de geografische werking en tijdsduur van het non-concurrentiebeding te beperken. De kantonrechter zal zich hieromtrent dan ook niet uitspreken.
4.4.
De kantonrechter wijst de vordering af. Dat betekent dat [eiser] de partij is die in het ongelijk wordt gesteld. Daarom wordt hij veroordeeld in de kosten van deze procedure, die aan de zijde van Wijzonol worden begroot op € 600,00 wegens het salaris van de gemachtigde.

5.De beslissing in kort geding

I Wijst de vordering af.
II Veroordeelt [eiser] in de kosten van deze procedure tot op heden aan de zijde van Wijzonol begroot op € 600,00.
Dit vonnis is gewezen door mr. C.H. de Haan, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 31 mei 2016. (CT)

Voetnoten

1.Kantonrechter Amsterdam 10 juni 2011, ECLI:NL:RBAMS:2011:BR1692.
2.HR 9 maart 1979, NJ 1979, 467
3.HR 5 januari 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ2221