ECLI:NL:RBOVE:2016:1477

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
26 april 2016
Publicatiedatum
26 april 2016
Zaaknummer
08/760291-15
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor bedreiging en belaging van twee slachtoffers met bijzondere voorwaarden

Op 26 april 2016 heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan in een strafzaak tegen een verdachte die twee vrouwen gedurende een langere periode heeft lastiggevallen. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte op 19 november 2015 de eerste vrouw, aangeduid als [slachtoffer 1], heeft bedreigd met een snijdende beweging langs zijn keel en daarbij dreigende woorden heeft geuit. Daarnaast heeft hij in de periode van 20 november tot en met 5 december 2015 de tweede vrouw, aangeduid als [slachtoffer 2], stelselmatig lastiggevallen door beledigende briefjes en stickers met de tekst '[slachtoffer 2] is een jood' achter te laten in haar omgeving. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes maanden, waarvan vijftig dagen voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren. Bij de veroordeling zijn bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een contactverbod met de slachtoffers, een meldplicht bij de reclassering en een locatieverbod. De rechtbank heeft ook rekening gehouden met de psychische toestand van de verdachte, die lijdt aan een autistische stoornis en een lichte verstandelijke beperking, en heeft hem verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. De slachtoffers hebben schadevergoeding gevorderd, welke door de rechtbank is toegewezen tot bedragen van respectievelijk €450 en €575, te vermeerderen met wettelijke rente.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: (P): 08/760291-15
Datum vonnis: 26 april 2016
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte] ,
geboren op [geboortedatum] 1967 in [geboorteplaats] (O),
wonende in [woonplaats] ,
nu verblijvende in de PI Overijssel, HvB Karelskamp te Almelo.

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 12 april 2016. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. A. Hermelink en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman
mr. L.J. Speijdel, advocaat te Enschede, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:[slachtoffer 1] heeft bedreigd;
feit 2:[slachtoffer 2] heeft gestalkt, dan wel heeft beledigd.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij op een of meer tijdstippen op of omstreeks 19 november 2015 te Hengelo
(O), althans in de gemeente Hengelo (O), [slachtoffer 1] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, althans met zware mishandeling,
immers heeft verdachte (telkens) opzettelijk dreigend een snijdende beweging
met zijn, verdachtes, hand, langs zijn, verdachtes keel gemaakt en/of die [slachtoffer 1]
(schriftelijk) de woorden toegevoegd: "spel jij nog jood speljes en de
poli. Op heer [verdachte] wij huden niet van jood speljes of heer [verdachte] met bom
voor het huis in straat of bom auto van [slachtoffer 1] of ben jood en [verdachte]
een palasten want een jood wil winen van palasten met bom"", althans woorden
van gelijke dreigende aard en/of strekking;
2.
hij in of omstreeks de periode van 20 november 2015 tot en met 5 december 2015
te Hengelo, althans in de gemeente Hengelo (O),
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt
op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] , in elk geval van
een ander, met het oogmerk die [slachtoffer 2] , in elk geval die ander te
dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden en/of vrees aan te jagen,
door briefjes/blaadjes en/of stickers (met de tekst [slachtoffer 2] is een
jood) achter te laten in de tuin van die [slachtoffer 2] en/of (aan) te plakken op of
aan lantaarnpalen, althans in de (onmiddellijke) nabijheid van de woning en/of
de woonomgeving van die [slachtoffer 2] ;
ALTHANS, voor zover voor het vorenstaande onder 2 geen veroordeling mocht of zou
kunnen volgen, SUBSIDIAIR, terzake dat
hij in of omstreeks de periode van 3 december 2015 tot en met 5 december 2015
te Hengelo, althans in de gemeente Hengelo (O), (telkens) opzettelijk [slachtoffer 2]
in het openbaar bij geschrift en/of bij afbeelding, heeft beledigd,
door briefjes/blaadjes en/of stickers met de tekst " [slachtoffer 2] is jood"
achter te laten en/of aan te plakken op of aan lantaarnpalen in de
(onmiddellijke) nabijheid van de woning en/of de woonomgeving van die [slachtoffer 2] .

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor de onder 1 en 2 primair tenlastegelegde feiten wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf waarvan het onvoorwaardelijk deel gelijk is aan de door verdachte in voorarrest doorgebrachte tijd, alsmede een gevangenisstraf van twee maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarden een meldplicht bij de reclassering, een door een enkelband ondersteund locatieverbod en een contactverbod met de slachtoffers, een en ander zoals vermeld in het reclasseringsadvies van 26 februari 2016, alsmede opname in een instelling voor begeleid wonen.
De officier van justitie vordert de bijzondere voorwaarden dadelijk uitvoerbaar bij voorraad te verklaren.
Ook vraagt de officier van justitie toewijzing van de vorderingen van de benadeelde partijen [slachtoffer 1] en [slachtoffer 2] tot een bedrag van respectievelijk € 450,-- en
€ 575,-- met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel en onttrekking aan het verkeer van de onder verdachte inbeslaggenomen geheugenkaart en een stuk papier.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.
5. De beoordeling van het bewijs [1]
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte, het proces-verbaal van bevindingen van de politie (pagina 41) en de combinatie van de door verdachte gemaakte snijbeweging en de daarop gevolgde, door hem schriftelijke toegevoegde woorden, bewezen dat verdachte [slachtoffer 1] heeft bedreigd.
Op basis van de ter zitting afgelegde verklaring van verdachte en de ervaringen die [slachtoffer 2] in het verleden met verdachte heeft gehad, acht de officier van justitie bewezen dat verdachte zich aan de onder 2 primair tenlastegelegde belaging heeft schuldig gemaakt.
Standpunt van de raadsman
De raadsman stelt zich op het standpunt dat het onder 1 tenlastegelegde feit bewezen kan worden verklaard en dat voor het onder 2 tenlastegelegde feit integrale vrijspraak dient te volgen. Met betrekking tot feit 2 primair voert de raadsman aan dat, gelet op de korte periode waarin de door verdachte erkende handelingen zijn verricht en de intensiteit waarmee hij dat heeft gedaan, aan de eis van stelselmatigheid niet is voldaan en dat er aldus geen sprake is van belaging.
Ten aanzien van feit 2 subsidiair voert de raadsman aan dat de in dat feit genoemde tekst “ [slachtoffer 2] is jood”, gelet op de context waarin die woorden zijn gebezigd, niet als belediging kan worden aangemerkt.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
Ten aanzien van feit 1:
Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 april 2016, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Op 19 november 2015 om ongeveer 08.00 uur bevond ik mij op het trottoir van de kruising [straatnaam 1] / [straatnaam 2] te Hengelo (O). Terwijl ik daar stond reed mij een personenauto tegemoet die werd bestuurd door een vrouw die ik ken als mevrouw [slachtoffer 1] . Ik begrijp van u dat haar achternaam voluit luidt, [slachtoffer 1] . Op het moment dat die vrouw mij voorbij reed zat ik met mijn vingers aan mijn keel. Enige tijd daarna heb ik een papier in de voortuin van die mevrouw gelegd met daarop de tekst die in de tenlastelegging staat. [2]
Aangeefster [slachtoffer 1] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik doe aangifte van bedreiging door [verdachte] . Op 19 november 2015 omstreeks 07.50 uur reed ik met mijn auto over de [straatnaam 1] in Hengelo. Ter hoogte van de [straatnaam 3] / [straatnaam 2] zag ik [verdachte] staan. Ik zag dat [verdachte] zich tot mij richtte. Wij kregen oogcontact. Ik zag dat [verdachte] zijn rechter arm optilde en met zijn hand meerdere snijdende bewegingen langs zijn keel maakte. Ik was ontzettend bang en had het gevoel dat ik de dood in de ogen keek. Bij mij bestond de overtuiging dat hij de bedreigingen daadwerkelijk ten uitvoer zou brengen. Toen ik stopte bij de verkeerslichten kreeg ik weer oogcontact met [verdachte] en ik zag dat [verdachte] zich weer tot mij richtte. Ik zag dat hij met zijn hand snijdende bewegingen voor zijn hals langs maakte. Omstreeks kwart over drie ben ik van mijn werk naar huis gereden. Ik was nog steeds doodsbang. Toen ik naar de voordeur van mijn woning liep zag ik een papiertje in mijn voortuin liggen. Daarop las ik:
“spel jij nog jood speljes en de poli. Op heer [verdachte] met bom voor het huis in staat of bom auto van [slachtoffer 1] of ben jood en [verdachte] een palasten want een jood wil winen van palasten met bom”. Ik ben bang dat het gaat escaleren. [3]
De rechtbank acht op basis van vorenstaande bewezen dat verdachte aangeefster [slachtoffer 1] heeft bedreigd met enig misdrijf tegen het leven gericht.
Ten aanzien van feit 2
Verdachte heeft ter terechtzitting van 12 april 2016, zakelijk weergegeven, het volgende
verklaard.
Op 21 november 2015 heb ik een briefje in de voortuin van mevrouw [slachtoffer 2] gelegd met daarop de tekst dat zij een Jood is. Zowel op 3 december 2015 als op 5 december 2015 heb ik stickers met de tekst dat [slachtoffer 2] een Jood is, op de in de buurt van de woning van [slachtoffer 2] staande lantaarnpalen geplakt. [4]
Aangeefster [slachtoffer 2] heeft, zakelijk weergegeven, als volgt verklaard.
Ik doe aangifte van stalking door [verdachte] . Ik word al meerder jaren door hem onder druk gezet, achterna gezeten en lastig gevallen. In het jaar 2015 heb ik vier keer van hem een brief gekregen die allemaal bij mij in de voortuin werden gegooid. De vierde brief, waarin ik word beledigd, lag op 21 november 2015 in mijn voortuin. In de brief word ik beledigd dat ik een Jood ben. Ik ben heel bang dat [verdachte] mij iets aan zal doen en durf nergens meer alleen naartoe. [verdachte] beheerst mijn hele leven. [5] Op 3 december 2015 heeft hij een sticker op de lantaarnpaal bij mij in de straat geplakt met de tekst: “ [slachtoffer 2] is Jood” [6]
Op 5 december 2015 zag ik een sticker op een lantaarnpaal zitten met daarop de tekst: “ [slachtoffer 2] is iood”. Ik ga hieraan onderdoor. [7]
De stelselmatigheid
Voor een bewezenverklaring van belaging is vereist dat de inbreuk op de persoonlijke levenssfeer stelselmatig is geschied. Blijkens de wetsgeschiedenis betekent “stelselmatig” met een bepaalde intensiteit, duur en/of frequentie. Volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2013:BZ3626) zijn bij de beoordeling van de stelselmatigheid van de inbreuk relevant de aard, de duur, de frequentie en de intensiteit van de gedragingen, de omstandigheden waaronder deze plaatsvonden en de invloed daarvan op de persoonlijk levenssfeer en de persoonlijke vrijheid van het slachtoffer. Naar het oordeel van de rechtbank levert de aangifte in onderlinge samenhang bezien met verdachtes ter terechtzitting afgelegde verklaring en de twee eerdere veroordelingen van verdachte ter zake hetzelfde feit en gepleegd tegen dezelfde persoon voldoende wettig en overtuigend bewijs op dat sprake is van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer ex artikel 285b Sr (zie: ECLI:NL:HR2014:3095). Het feit dat in de tenlastegelegde periode het slachtoffer “slechts” driemaal schriftelijk door verdachte is benaderd, leidt naar het oordeel van de rechtbank dus, met name gelet op die eerdere veroordelingen, niet tot de conclusie dat daarmee niet aan het stelselmatige karakter van het feit is voldaan, zoals door de verdediging bepleit.
De rechtbank acht op basis van vorenstaande bewezen dat verdachte aangeefster
[slachtoffer 2] heeft belaagd.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 19 november 2015 te Hengelo (O), [slachtoffer 1] heeft bedreigd met
enig misdrijf tegen het leven gericht, immers heeft verdachte opzettelijk dreigend een snijdende beweging met zijn hand langs zijn keel gemaakt en die [slachtoffer 1] schriftelijk de woorden toegevoegd: "spel jij nog jood speljes en de poli. Op heer [verdachte] wij huden niet van jood speljes of heer [verdachte] met bom voor het huis in straat of bom auto van [slachtoffer 1] of ben jood en [verdachte] een palasten want een jood wil winen van palasten met bom";
2.
hij in de periode van 20 november 2015 tot en met 5 december 2015 te Hengelo,
wederrechtelijk stelselmatig opzettelijk inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van [slachtoffer 2] , met het oogmerk die [slachtoffer 2] , te dwingen iets te dulden,
door briefjes/blaadjes en/of stickers (met de tekst [slachtoffer 2] is een
jood) achter te laten in de tuin van die [slachtoffer 2] en te plakken op lantaarnpalen.
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte onder 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd, zodat de rechtbank hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 285 en 285b Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
feit 1
het misdrijf: bedreiging met enig misdrijf tegen het leven gericht;
feit 2 primair
het misdrijf: belaging.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
De slachtoffers in deze zaak worden, blijkens de inhoud van het procesdossier, al geruime tijd op indringende wijze door verdachte lastig gevallen. Dat de handelwijze van verdachte een grote impact heeft gehad op de slachtoffers blijkt wel uit de door de slachtoffers afgelegde verklaringen waarmee zij hun immaterieel geleden schade hebben onderbouwd. Verdachte heeft zich van de gevolgen van zijn handelen geen rekenschap gegeven en handelde, naar eigen zeggen, uit rancune vanwege hetgeen de slachtoffers hem in het verleden zouden hebben aangedaan. De rechtbank rekent het verdachte ernstig aan dat hij in het verleden meerdere malen ter zake soortgelijke feiten jegens dezelfde slachtoffers is veroordeeld, van welke veroordelingen hij nog in een tweetal proeftijden liep. Met het plegen van de onderhavige feiten geeft verdachte aan zich kennelijk niets aan te trekken van eerdere veroordelingen en de daarmee afgegeven waarschuwingen.
De rechtbank houdt bij de strafoplegging rekening met de door de GZ-psycholoog opgemaakte rapportage van 7 april 2016. Uit die rapportage komt onder meer naar voren dat bij verdachte sprake is van een gebrekkige ontwikkeling en een ziekelijke stoornis van zijn geestvermogens, alsmede van een lichte verstandelijke beperking en een autistische stoornis.
De deskundige rapporteert, zakelijk weergegeven, onder meer als volgt. Het delictgedrag ontstond in een periode waarin betrokkene voor het eerst zelfstandig ging wonen en hij tegen zijn zin werd overgeplaatst naar een andere werkplek, waar de werkdruk te hoog lag. Autisten hebben zeer veel moeite met veranderingen en het opgeven van routines en voor betrokkene waren de veranderde woonomgeving en werkomgeving dan ook zeer ingrijpende veranderingen, die veel impact op hem hadden en hem verder uit balans brachten. Betrokkene kon zich niet goed aanpassen aan de veranderende omstandigheden en achtte aangeefsters verantwoordelijk voor zijn stresserende leefomstandigheden hetgeen de al bestaande gevoelens van boosheid en onrechtvaardigheid jegens hen versterkte. Betrokkene kan vanuit zijn autisme lang blijven hangen in zijn boosheid. Zijn denken en handelen wordt gekenmerkt door een sterke mate van starheid en rigiditeit en er is sprake van een zeer beperkte cognitieve flexibilitei. Betrokkene is verbaal niet bedreven genoeg om zijn emoties gedoseerd te uiten en gevoelens van onvrede en frustratie op adequate wijze te uiten. Hij grijpt bij toenemende stress terug op primitieve manieren om zijn onvrede te uiten. Door middel van stalking poogt betrokkene zich te weren en het door hem ervaren onrecht te vergelden. Betrokkene beschikt over onvoldoende adequate copingstrategieën om stressvolle situaties het hoofd te bieden. Betrokkene snapt het sociale verkeer niet goed en het ontbreekt hem aan voldoende sociale vaardigheden om zich op adequate wijze te kunnen handhaven in sociale situaties die hij niet overziet of begrijpt.
Vanwege betrokkene’s cognitieve beperkingen en autistische stoornis is er sprake van onvermogen en een gebrek aan adequate gedragsalternatieven. Bij toenemende druk en spanning kan hij terugvallen in probleem- en delictgedrag.
Vanuit de cognitieve beperkingen en autistische stoornis is het erg lastig voor betrokkene de consequenties van zijn handelen te overzien, waardoor hij zichzelf door zijn ondoordachte gedrag onbedoeld vaak nog meer in de problemen werkt.
Rapporteur concludeert dat betrokkene ten tijde van het plegen van de ten laste gelegde feiten voldoende in staat was het ontoelaatbare van zijn handelwijze in te zien, maar dat hij ten gevolge van de autistische stoornis en zijn cognitieve beperkingen onvoldoende in staat was om zijn wil conform dat besefte bepalen.
Geadviseerd wordt om verdachte verminderd toerekeningsvatbaar te beschouwen.
De rechtbank is van oordeel dat het rapport zorgvuldig tot stand is gekomen en acht de conclusies in de rapportage voldoende onderbouwd. Derhalve is de rechtbank van oordeel dat verdachte het bewezenverklaarde slechts in verminderde mate kan worden toegerekend.
Daarnaast heeft de rechtbank acht geslagen op een door de reclassering opgemaakt rapport van 26 februari 2016 en hetgeen door de reclasseringswerker P.W.H. Maatje ter terechtzitting naar voren is gebracht. De reclassering vermeldt dat een reclasseringstoezicht niet het gewenste resultaat heeft gehad en dat de enige periode dat betrokkene geen overlast bij de aangeefsters heeft veroorzaakt, was toen hij een enkelband met GPS toezicht had. De enige optie zou zijn om met behulp van een GPS controle een langdurig gebiedsverbod aan betrokkene op te leggen en controle en zo nodig fysieke verwijdering uit de omgeving van de slachtoffers te laten plaatsvinden.
Voornoemde reclasseringswerker Maatje heeft ter terechtzitting de reclasseringsrapportage toegelicht en daaraan, zakelijk weergegeven, nog toegevoegd dat een verblijf van verdachte in een instelling voor begeleid wonen, waartoe inmiddels actie is ondernomen, geïndiceerd is.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat bij de strafoplegging, ter voorkoming van recidive, het accent dient te liggen op het naleven door verdachte van de bijzondere voorwaarden die hem, in combinatie met een deels voorwaardelijke vrijheidsstraf, zullen worden opgelegd. De rechtbank zal het onvoorwaardelijk deel van de op te leggen vrijheidsstraf, anders dan door de officier van justitie gevorderd, tien dagen langer doen zijn dan de tijd door verdachte in voorarrest doorgebracht, teneinde de toezichthoudende instantie in de gelegenheid te stellen om, ter invulling van de na te melden bijzondere voorwaarden,
de nodige actie te ondernemen.
De rechtbank is van oordeel dat de op grond van artikel 14c Sr te stellen voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht, dadelijk uitvoerbaar moeten zijn nu er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom een misdrijf zal begaan dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De rechtbank overweegt dat de onder verdachte inbeslaggenomen computer, geheugenkaart en een stuk papier, vatbaar zijn voor verbeurdverklaring nu deze goederen aan verdachte in eigendom toebehoren en met deze voorwerpen het onder 2 primair tenlastegelegde feit is begaan.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vorderingen van de benadeelde partijen
[slachtoffer 1] , wonende te [woonplaats slachtoffer 1] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 450,-- te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit betreft immateriële schade.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit
onder 1 rechtstreeks schade heeft toegebracht aan de benadeelde. De opgevoerde schade is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 450,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
[slachtoffer 2] , wonende te [woonplaats slachtoffer 2] , heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal
€ 575,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Dit betreft immateriële schade.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd de schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door het bewezenverklaarde feit
onder 2 primair rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadepost is niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen tot een bedrag van € 575,--, te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij telkens de maatregel als bedoeld in art. 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens de slachtoffers naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 14a, 14b, 14c, 14d, 27, 33, 33a en 57 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het onder 1 en 2 primair tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte onder 1 en 2 primair meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het onder 1 en 2 primair bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt de reclasseringsinstelling op om toezicht te houden op de naleving van de voorwaarden en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden;
  • beveelt dat de op grond van artikel 14c Sr gestelde voorwaarden en het op grond van artikel 14d Sr uit te oefenen toezicht,
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
schadevergoeding
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 1] van een bedrag van € 450,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij [slachtoffer 2] van een bedrag van € 575,--, te vermeerderen met de wettelijke rente over dit bedrag vanaf
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
beslag
- verklaart verbeurd de onder verdachte inbeslaggenomen goederen, te weten een computer geheugenkaart en een stuk papier.
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het bevel tot voorlopige hechtenis op met ingang van 5 mei 2016 (afzonderlijk geminuteerd);
Dit vonnis is gewezen door mr. F.H.W. Teekman, voorzitter, mr. G.J. Stoové en
mr. Y. Cenik, rechters, in tegenwoordigheid van P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 26 april 2016.

Voetnoten

1.Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie Oost-Nederland met nummer PL0600-2015638261 van 30 december 2015. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
2.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 april 2016, onder meer inhoudende de verklaring van verdachte.
3.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 1] d.d. 21 november 2015, pagina’s 14 t/m 16.
4.Het proces-verbaal van de terechtzitting van 12 april 2016, onder meer inhoudende de verklaring van verdachte.
5.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 1 december 2015, pagina’s 19 en 20.
6.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 3 december 2015, pagina 25.
7.Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer 2] d.d. 5 december 2015, pagina 29.