ECLI:NL:RBOVE:2016:1268

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
12 april 2016
Publicatiedatum
13 april 2016
Zaaknummer
4870220 EJ VERZ 16-88 en 4920735 EJ VERZ 16-108
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voortzetting van arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd en ontbinding van de arbeidsovereenkomst

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 12 april 2016 uitspraak gedaan in een geschil tussen de werkgever, Machinefabriek Technology Twente B.V., en de werknemer, [X]. De werkgever had een verzoek ingediend tot voorwaardelijke ontbinding van de arbeidsovereenkomst, terwijl de werknemer verweer voerde en een zelfstandig verzoek indiende tot verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst ook na 29 februari 2016 nog bestond. De werknemer was op 1 december 2014 in dienst getreden voor bepaalde tijd, met een einddatum van 30 november 2015. De werkgever had de werknemer op 30 november 2015 medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden omgezet in een contract voor onbepaalde tijd, maar de werknemer heeft na deze datum zijn werkzaamheden voortgezet. De kantonrechter oordeelde dat de werkgever niet tijdig had aangezegd dat de arbeidsovereenkomst niet zou worden voortgezet, waardoor de arbeidsovereenkomst geacht werd te zijn voortgezet voor dezelfde tijd. De kantonrechter verklaarde voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen ook na 29 februari 2016 nog bestond en ontbond de arbeidsovereenkomst met ingang van 1 juni 2016, waarbij de werkgever werd veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummers : 4870220 EJ VERZ 16-88 en 4920735 EJ VERZ 16-108
Beschikking van de kantonrechter van 12 april 2016
in de zaken van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Machinefabriek Technology Twente B.V.,
gevestigd te Hengelo (O),
verzoekende partij, tevens verwerende partij,
hierna ook te noemen: de werkgever,
gemachtigde: mr. C.M.H.M. van Oijen, advocaat te Venlo,
tegen
[X] ,
wonende te [woonplaats] ,
verwerende partij, tevens verzoekende partij,
hierna ook te noemen: de werknemer,
gemachtigde: mr. K.M.G. Terhürne, advocaat te Groningen.

1.De procedures

1.1.
De werkgever heeft een verzoek ingediend strekkende tot voorwaardelijke ontbinding van de tussen partijen gesloten arbeidsovereenkomst, te weten voor zover deze nog mocht bestaan. De werknemer heeft een verweerschrift ingediend strekkende tot - zo begrijpt de kantonrechter - primair afwijzing van het verzoek en subsidiair, in geval van ontbinding, toekenning aan werknemer van een billijke vergoeding van € 10.000,- bruto.
1.2.
De werknemer heeft bij verweerschrift tevens een zelfstandig (tegen)verzoek ingediend waarbij hij, na vermindering van zijn verzoek ter zitting:
primair, verzoekt te verklaren voor recht dat er tussen partijen ook na 29 februari 2016 nog een arbeidsovereenkomst bestaat; en
(meer) subsidiair, zo de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden, verzoekt rekening te houden met de voor hem geldende opzegtermijn en aan hem een billijke vergoeding toe te kennen van € 10.000,00 bruto.
1.3.
Op dinsdag 29 maart 2016 heeft de mondelinge behandeling van het verzoek en het (tegen)verzoek plaatsgevonden. De gemachtigden hebben gepleit overeenkomstig hun (al dan niet handgeschreven) aantekeningen. De griffier heeft aantekeningen gemaakt van wat partijen ter toelichting van hun standpunten naar voren hebben gebracht.
1.4.
Beschikking is bepaald op heden.

2.De feiten

2.1.
De werknemer, geboren [1967] , is op 1 december 2014 in dienst getreden bij de werkgever. De laatste functie die de werknemer vervulde, is die van
CNC-freezer, met een salaris van € 3.103,38 bruto per maand, exclusief vakantiegeld.
De arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd voor de duur van een jaar, derhalve tot 31 november 2015.
2.2.
In de arbeidsovereenkomst zijn, voor zover hier van belang, de navolgende bepalingen opgenomen:
2. [… .] Deze arbeidsovereenkomst is aangegaan voor bepaalde tijd, te weten voor de duur van een jaar en zal ingaan op 1-12-2014 en van rechtswege eindigen op 30-11-2015. Voorafgaande opzegging en/of toestemming directeur van het CWI is derhalve niet nodig.
Bij goed functioneren wordt dit contract omgezet in een contract voor onbepaalde tijd. [… .]
4. Elk van beide partijen kan deze arbeidsovereenkomst tussentijds opzeggen tegen het einde van de kalendermaand met in achtneming van de krachtens de C.A.O. Metaal en Techniek geldende opzegtermijn.
2.3.
Op 30 november 2015 heeft tussen [L] , controller bij werkgever, [K] , productiechef bij werkgever, en werknemer een gesprek plaatsgevonden. In dat gesprek is door werkgever aan werknemer medegedeeld dat de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zal worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd, omdat hij niet goed zou functioneren.
2.4.
[X] heeft op 1 december 2015 zijn reguliere werkzaamheden verricht.
2.5.
Begin december 2015 heeft er wederom een gesprek tussen de werkgever en de werknemer plaatsgevonden.
2.6.
Werknemer heeft zich op 16 december 2015 ziek gemeld bij werkgever.
2.7.
Op 17 december 2015 schrijft de werkgever aan de werknemer, voor zover hier van belang:
[… .] U stelt zich op het standpunt [… .] dat er sprake zou zijn van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Dat is volgens ons niet juist. De arbeidsovereenkomst duurt voort tot en met 29 februari 2016 en zal van rechtswege eindigen. Eind januari 2016 zal een evaluatie plaatsvinden omtrent de eventuele voortzetting na die datum.
U heeft aangegeven dat u het niet eens bent met ons standpunt en gedreigd met ziekmelding indien wij niet bereid zouden zijn te bevestigen dat sprake is van een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. Prompt daarop heeft u zich ziek gemeld. Het moge duidelijk zijn dat wij ernstig twijfelen aan uw ziekmelding.[… .]
2.8.
Nadat de arboarts [X] arbeidsgeschikt achtte, is [X] op 4 januari 2016 weer aan het werk gegaan.
2.9.
Op 6 januari 2016 heeft [X] zich wederom ziek gemeld bij de werkgever.
2.10.
Op advies van de arboarts is op 10 januari 2016 is door de werkgever bij MedRecht mediation ingezet.
2.11.
Op 29 januari 2016 is door werkgever aan de werknemer te kennen gegeven dat zij de arbeidsovereenkomst na 29 februari 2016 niet wenste voor te zetten. De werkgever heeft de werknemer sinds 29 januari 2016 vrijgesteld van het verrichten van zijn werkzaamheden.

3.het verzoek

3.1.
De werkgever verzoekt ingevolge artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden primair op grond van artikel 7:669 lid 3, onderdeel d en subsidiair op grond van artikel 7:669 lid 3 onderdeel g B.W, alles voor het geval dat er tussen partijen nog een arbeidsovereenkomst mocht bestaan.
3.2.
De werkgever legt aan haar verzoek de hiervoor opgenomen vaststaande feiten ten grondslag. De werkgever stelt voorts dat zij, in de persoon van [K] , een door de directeur getekende arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, op 30 november 2015 op de werkvloer bij de machine aan [X] heeft willen overhandigen, doch dat [X] heeft geweigerd deze arbeidsovereenkomst in ontvangst te nemen. Later op de dag is in een gesprek aan [X] medegedeeld dat werkgever niet tevreden was over zijn functioneren en dat werkgever niet voornemens was de arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd voort te zetten, doch dat zij [X] nog een kans wilde bieden zijn functioneren te verbeteren. In dat gesprek heeft werkgever [X] laten weten dat zij de arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, onder dezelfde voorwaarden, maar voor een kortere duur, te weten drie maanden, wilde voortzetten. [X] heeft geweigerd deze nieuwe arbeidsovereenkomst te tekenen en is, nadat werkgever hem te kennen had gegeven dat zijn functioneren eind januari 2016 zou worden geëvalueerd, vertrokken. Werkgever stelt dat de arbeidsovereenkomst niet stilzwijgend is voortgezet en derhalve is verlengd voor een jaar, maar is voortgezet voor drie maanden en derhalve van rechtswege is geëindigd op 29 februari 2016.
Enkel indien en voor zover rechtens zou komen vast te staan dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen na 29 februari 2016 nog bestaat, behoort deze arbeidsovereenkomst te worden ontbonden, primair wegens de ongeschiktheid van de werknemer tot het verrichten van de bedongen arbeid anders dan wegens ziekte, subsidiair wegens een zodanig verstoorde arbeidsrelatie dat van haar niet kan worden gevergd om deze te laten voortduren.
3.3.
De werknemer heeft op het verzoek verweer gevoerd en geconcludeerd tot afwijzing, stellende dat de arbeidsovereenkomst stilzwijgend is verlengd voor een jaar. Werknemer erkent bij verweerschrift wel dat met hem 'de optie' van verlenging met drie maanden is besprokene maar betwist dat hem op 30 november 2015 een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de duur van drie maanden is aangeboden. Voorts betwist de werknemer dat met hem is gesproken over verlenging voor de duur van drie maanden. Van disfunctioneren is geen sprake. Werkgever heeft niet eerder dan op 30 november 2015 opmerkingen over zijn functioneren gemaakt. Ook van een verstoorde arbeidsrelatie is volgens werknemer geen sprake en voor zover die er is, is die door werkgever veroorzaakt door haar handelen op en na 30 november 2015.
Voor zover de arbeidsovereenkomst wordt ontbonden maakt de werknemer aanspraak op een billijke vergoeding van € 10.000,00 bruto.
3.4.
Werknemer verzoekt in het (tegen)verzoek primair een verklaring voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen de werkgever en de werknemer ook na 29 februari 2016 nog bestaat. De werknemer stelt zich op het standpunt dat nu hij na 30 november 2015 heeft doorgewerkt en de werkgever niet tijdig heeft laten weten onder welke voorwaarden er na de einddatum doorgewerkt zou worden, de arbeidsovereenkomst geacht wordt te zijn voortgezet, voor een jaar op de vroegere voorwaarden. Hij betwist met klem dat de werkgever voor afloop van zijn arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd schriftelijk heeft aangegeven zijn arbeidsovereenkomst slechts voor de duur van drie maanden te willen voortzetten. Uitdrukkelijk wordt dan ook ontkend dat hem op 30 november 2015 een nieuwe arbeidsovereenkomst is voorgelegd.
3.5.
Werkgever heeft geconcludeerd werknemer in zijn verzoek ter zake van de verklaring voor recht niet-ontvankelijk te verklaren en de verzochte billijke vergoeding af te wijzen.

4.De beoordeling

4.1.
Van het (tegen)verzoek van werknemer
4.1.1.
Uit oogpunt van proces-economie zal de kantonrechter eerst het primaire (tegen) verzoek van werknemer beoordelen.
4.1.2.
De werkgever concludeert tot niet-ontvankelijkheid van de werknemer in zijn primaire verzoek. Zij stelt daartoe dat in artikel 7:686a lid 3 BW is bepaald welke vorderingen bij beëindiging van de arbeidsovereenkomst kunnen worden ingesteld in dezelfde verzoekschriftprocedure. De vordering tot een verklaring voor recht valt daar niet onder en dient separaat bij dagvaarding te worden ingesteld.
4.1.3.
In de Memorie van Toelichting
(Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3 p. 37-38)op artikel 7:686a BW is met betrekking tot de procedures bij de kantonrechter het navolgende opgenomen, voor zover hier van belang:
De procedures bij de kantonrechter worden door een verzoekschrift aanhangig gemaakt. Dit geldt niet alleen voor het verzoek van de werkgever tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst maar ook als de werknemer de opzegging door de kantonrechter wil laten vernietigen [… .] hij de overeenkomst wil laten herstellen, of een geschil over bijvoorbeeld het recht op of de hoogte van een vergoeding wil laten beslechten door de rechter. [… .]
In alle hiervoor genoemde gevallen is gekozen voor een verzoekschriftprocedure, niet voor een dagvaardingprocedure. De reden hiervoor is om de toegang tot de kantonrechter zo eenvoudig, laagdrempelig en goedkoop mogelijk in te kleden, waarbij de snelheid van de procedure ook een factor van belang is. Een verzoekschriftprocedure leent zich hier beter voor dan een dagvaardingsprocedure. [… .] In dit wetvoorstel wordt daarom geregeld dat vorderingen die verband houden met het einde van de arbeidsovereenkomst kunnen worden ingeleid met een verzoekschrift. De met elkaar samenhangende geschilpunten kunnen daardoor in één gerechtelijke procedure worden beslecht. Het gaat hierbij in beginsel om alle mogelijke vorderingen die bij de beëindiging van een arbeidsovereenkomst of het herstel daarvan kunnen worden ingediend. Daardoor wordt een dubbele rechtsgang voorkomen, wat tijd en geld scheelt en er ook voor zorgt dat het gerechtelijk apparaat minder zwaar wordt belast.
Indachtig de door de wetgever beoogde praktische wijze van procederen in arbeidszaken en de gegeven mogelijkheid om alle vorderingen die verband houden met het eindigen van de arbeidsovereenkomst in dezelfde procedure, bij verzoekschrift aan de kantonrechter voor te leggen, verklaart de kantonrechter werknemer in zijn verzoek tot het geven van een verklaring voor recht ontvankelijk. De verzochte verklaring voor recht heeft, anders dan door werkgever is betoogd, een voldoende directe relatie met de door werkgever bij verzoekschrift nagestreefde beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
4.1.4.
Op grond van het toepasselijke overgangsrecht (Artikel XXIId Wwz) is artikel 7:668 BW (nieuw) op het onderhavige geschil van toepassing.
Blijkens artikel 7:668 BW informeert de werkgever de werknemer schriftelijk uiterlijk een maand voordat een arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd van rechtswege eindigt: a) over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst en b) bij voortzetting over de voorwaarden waaronder hij de arbeidsovereenkomst wil voortzetten. Het vorenstaande betekent dat de werkgever de werknemer uiterlijk een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst van rechtswege,
schriftelijkdient te informeren over het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst met de werknemer, alsmede over de voorwaarden waaronder de arbeidsovereenkomst eventueel kan worden voortgezet.
De werkgever heeft de werknemer niet tijdig geïnformeerd over de voorwaarden waaronder hij de arbeidsovereenkomst wilde voortzetten, waardoor hij aan de werknemer een vergoeding verschuldigd is geworden, gelijk aan het bedrag van het loon voor één maand. Deze vergoeding heeft de werkgever aan de werknemer betaald.
4.1.5.
Zoals hiervoor onder 2.3. omschreven, heeft de werkgever de werknemer op
30 november 2015 mondeling geïnformeerd over het feit dat de bestaande arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd niet zou worden omgezet in een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. De werkgever heeft bij verzoekschrift een interne memo d.d. 30-11-2015 (productie 4) in het geding gebracht, waarvan is gesteld noch gebleken dat de werknemer dit voorafgaand aan het onderhoud of na afloop hiervan ter hand is gesteld. In zoverre kan worden geconcludeerd dat aan het schriftelijkheidsvereiste als bedoeld in het eerste lid van artikel 7:668 BW niet is voldaan, voor zover betrekking hebbend op het tijdig aanzeggen van het al dan niet voortzetten van de arbeidsovereenkomst.
4.1.6.
In artikel 7:668 lid 4 BW is - voor zover van belang - bepaald:
De arbeidsovereenkomst wordt geacht voor dezelfde tijd, maar ten hoogste voor een jaar, op de vroegere voorwaarden te zijn voortgezet, indien:
a. de arbeidsovereenkomst, bedoeld in lid 1, na het verstrijken van de tijd, bedoeld in artikel 667, lid 1, wordt voortgezet en de werkgever de verplichting, bedoeld in lid 1, onderdeel a of b, niet is nagekomen; […]
4.1.7.
Hoezeer werkgever heeft erkend niet (tijdig) aan zijn aanzegverplichting te hebben voldaan en de aanzegvergoeding als bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW wegens schending van artikel 7:668 lid 1 BW aan werknemer heeft betaald, stelt werkgever zich in het kader van het onderhavige geschil op het standpunt dat hij weliswaar niet tijdig, maar wel schriftelijk aan de aanzegverplichting heeft willen voldoen door werknemer op 30 november 2015 een schriftelijk contract aan te bieden voor voortzetting van de arbeidsovereenkomst voor de duur van drie maanden. Werkgever stelt dat zij, in de persoon van [K] , voorafgaand aan het gesprek van 30 november 2015, op de werkvloer aan de werknemer een door de directeur [H] getekende arbeidsovereenkomst voor duur van drie maanden heeft willen overhandigen, doch dat de werknemer geweigerd heeft deze overeenkomst aan te nemen. De werkgever stelt vervolgens dat later op die dag een gesprek heeft plaatsgevonden, waarbij de werknemer de nieuwe arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd wederom ter tekening is voorgelegd. Werknemer betwist uitdrukkelijk dat hem een nieuwe arbeidsovereenkomst voor de tijd van drie maanden ter inzage is aangeboden en/of ter tekening is voorgelegd.
Wat daar ook van zij, ingevolge artikel 7:668 lid 4 onder a BW wordt een arbeidsovereenkomst voortgezet als de werkgever zijn verplichting ingevolge artikel 7:668 lid 1 niet is nagekomen. Die verplichting houdt in dat de werkgever uiterlijk een maand voor het einde van de arbeidsovereenkomst de werknemer dient te informeren over de voortzetting en eventuele voorwaarden. Eventueel te laat 'schriftelijk aanzeggen', zoals in dit geval volgens werkgever op de laatste dag van de tijdelijke arbeidsovereenkomst, repareert het niet nakomen van artikel 7:668 lid 1 BW niet. Alsnog, te laat 'aanzeggen' heeft alleen invloed op de hoogte van de verschuldigde vergoeding als bedoeld in artikel 7:668 lid 3 BW.
In de wettekst noch in de parlementaire geschiedenis (zie Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3, p. 94-95) is een basis te vinden dat te laat aanzeggen het in artikel 7:668 lid 4 onder a BW genoemde gevolg, te weten voortzetting, in de weg staat.
Dit betekent dat de arbeidsovereenkomst wordt geacht te zijn voortgezet voor dezelfde tijd, in dit geval een jaar.
De door werknemer verzochte verklaring voor recht zal worden gegeven.
4.1.8.
Het verzoek tot toekenning van een billijke vergoeding zal (voor zover daaraan toegekomen wordt) worden beoordeeld bij wijze van verweer van werknemer op het verzoek van werkgever tot voorwaardelijke ontbinding.
4.1.9.
Werkgever zal als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure
4.2.
Van het (voorwaardelijk) verzoek van werkgever
4.2.1.
Nu een verklaring voor recht wordt gegeven dat de arbeidsovereenkomst ook na 29 februari 2016 nog bestaat is de voorwaarde waaronder werkgever ontbinding verzoekt in vervulling gegaan. Werkgever kan in haar verzoek worden ontvangen.
4.2.2.
Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met een situatie ter zake waarvan in de wet een opzegverbod is opgenomen.
4.2.3.
Voor zover werkgever het ontbindingsverzoek heeft gebaseerd op artikel 7:669 lid sub d BW, disfunctioneren van werknemer, dient het verzoek te worden afgewezen. Gesteld noch gebleken is dat werkgever eerder dan op 30 november 2015, de laatste dag van zijn (eerste) arbeidsovereenkomst voor bepaalde tijd, op zijn functioneren heeft aangesproken en hem een deugdelijk verbetertraject is aangeboden. Derhalve is van een voldragen d-grond geen sprake.
4.2.4.
Voor zover het verzoek is gebaseerd op artikel 7: 669 lid 3 sub g BW, een verstoorde arbeidsrelatie, zal het verzoek worden toegewezen. Weliswaar is gesteld noch gebleken dat er voor 30 november 2015 van enige verstoring in de arbeidsrelatie sprake was en lijkt de verstoring in eerste instantie vooral te wijten te zijn aan de handelwijze van werkgever die zijn verplichtingen verband houdend met de arbeidsovereenkomst met werknemer niet deugdelijk is nagekomen door niet aan de aanzegverplichting te voldoen.
4.2.5.
Het aanbieden van een nieuw contract, zoal juist, gelet op de betwisting door werknemer, terwijl hij op de laatste dag van het eerste contract aan een machine aan het werk is, getuigt niet van goed werkgeverschap. Werkgever heeft vervolgens wel de verschuldigde vergoeding voldaan. Werknemer heeft zijnerzijds het conflict ook versterkt door zich tegenover werkgever schriftelijk op het standpunt te stellen dat hij inmiddels een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd had gekregen en door zich tweemaal vanwege het conflict ziek te melden, waarbij de bedrijfsarts heeft geoordeeld dat van arbeidsongeschiktheid wegens ziekte geen sprake was. Werknemer heeft daarop geen deskundigenoordeel bij het UWV aangevraagd om het oordeel van de bedrijfsarts te laten toetsen. Werknemer is, hoewel de kantonrechter best wil geloven dat hij als gevolg van de ontstane situatie spanningsklachten had, kennelijk in de ziekmeldingen gevlucht.
Nu in de arbeidsovereenkomst is opgenomen dat deze tussentijds opzegbaar is zal de kantonrechter met inachtneming van artikel 7: 671b lid 7 onder a BW de ontbinding uitspreken. Partijen hebben evenwel niet gesteld hoe lang de opzegtermijn is. Werknemer heeft verzocht, indien wordt ontbonden, uit te gaan van een beschikking op termijn van een maand, als voorgeschreven wettelijke minimum, uitzonderingssituaties waarvan de toepasselijkheid is gesteld noch gebleken, daargelaten. De kantonrechter zal ontbinden met ingang van 1 juni 2016.
4.2.6.
De verzochte billijke vergoeding wordt afgewezen. Hoezeer werkgever verwijtbaar heeft gehandeld, is van ernstig verwijtbaar handelen, mede indachtig ook het optreden van werknemer geen sprake.
4.2.7.
Werkgever zal wel, nu zij in strijd met de wettelijke bepalingen heeft gehandeld waardoor het conflict kon ontstaan en de onderhavige procedure noodzakelijk werd, in de kosten worden veroordeeld.

5.De beslissing

De kantonrechter:
Van het (tegen)verzoek van werknemer
verklaart voor recht dat de arbeidsovereenkomst tussen partijen ook na 29 februari 2016 nog bestaat.
veroordeelt de werkgever tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werknemer tot en met vandaag vaststelt op € 300,00 aan salaris gemachtigde
Van het (voorwaardelijk) verzoek van werkgever
ontbindt de arbeidsovereenkomst tussen partijen met ingang van 1 juni 2016;
veroordeelt de werkgever tot betaling van de proceskosten, die de kantonrechter aan de kant van de werknemer tot en met vandaag vaststelt op € 300,00 aan salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven door mr. E.W. de Groot, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 12 april 2016.