ECLI:NL:RBOVE:2016:1050

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 maart 2016
Publicatiedatum
29 maart 2016
Zaaknummer
C/08/183323 / KG RK 16-162
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Wrakingsbeslissing inzake verzoek tot wraking van mr. F. Koster

Op 11 maart 2016 heeft de Wrakingskamer van de Rechtbank Overijssel een beslissing genomen in een wrakingsverzoek van een verzoeker tegen mr. F. Koster, kantonrechter in deze rechtbank. Het verzoeker had eerder, op 8 februari 2016, een wrakingsverzoek ingediend dat niet-ontvankelijk was verklaard. In zijn nieuwe verzoek, ingediend op 26 februari 2016, stelde verzoeker dat er nieuwe feiten en omstandigheden waren die de onpartijdigheid van mr. Koster in twijfel trokken. De wrakingskamer oordeelde echter dat de door verzoeker aangedragen feiten geen nieuwe informatie bevatten die na het eerdere verzoek aan hem bekend waren geworden. De wrakingskamer concludeerde dat het verzoek niet in behandeling kon worden genomen en dat toekomstige verzoeken tot wraking van mr. Koster in dezelfde zaak niet meer in behandeling zouden worden genomen, omdat dit misbruik van het wrakingsmiddel zou zijn. De beslissing werd openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

beslissing

RECHTBANK OVERIJSSEL

Wrakingskamer
Zittingsplaats Zwolle
zaaknummer / rekestnummer: C/08/183323 / KG RK 16-162
Beschikking van 11 maart 2016
in de zaak van
[verzoeker],
wonende te [woonplaats] ,
verzoeker,
verschenen in persoon,
strekkende tot wraking van
mr. F. Koster, in zijn hoedanigheid van kantonrechter in deze rechtbank, verder te noemen mr. Koster.

1.De beoordeling

1.1.
Bij beslissing van 8 februari 2016 (zaaknummer / rekestnummer: C/08/180213 / KG RK 15-843) heeft de wrakingskamer van deze rechtbank het verzoek van verzoeker tot wraking van mr. Koster, rechter in deze rechtbank en in die hoedanigheid belast met de behandeling van de zaak die is geregistreerd onder nummer 4236678 CV EXPL 15-4288, niet-ontvankelijk verklaard.
1.2.
Bij brief van 26 februari 2016 heeft verzoeker een volgend verzoek tot wraking van mr. Koster gedaan. Verzoeker stelt zich op het standpunt - op basis van zijns inziens nieuwe feiten en omstandigheden - dat de rechterlijke onpartijdigheid van mr. Koster in het geding is.
1.3.
Ingevolge artikel 37 lid 4 Rv wordt een volgend verzoek tot wraking van dezelfde rechter niet in behandeling genomen, tenzij feiten of omstandigheden worden voorgedragen die pas na het eerdere verzoek aan de verzoeker bekend zijn geworden.
1.4.
Als nieuw feit of omstandigheid voert verzoeker ten eerste aan dat inmiddels is gebleken dat mr. Koster is betrokken bij een derde civielrechtelijke zaak van hem, geregistreerd onder nummer 4323025 CV 15-5130.
1.4.1.
Onder verwijzing naar rechtsoverweging 4.2 van gemelde beslissing van 8 februari 2016 is de wrakingskamer van oordeel dat dit gegeven ten tijde van die beslissing reeds bekend was.
1.5.
Voorts wijst verzoeker op een aantal omissies tijdens de comparitie op 15 december 2015. Hij is na die comparitie in de gelegenheid gesteld om opmerkingen te maken over het proces-verbaal van die zitting, over de wijze waarop het verhandelde tijdens deze comparitie is geverbaliseerd en daarbij te wijzen op eventuele onjuistheden en/of omissies.
1.5.1.
De wrakingskamer overweegt dat deze grond min of meer een herhaling van stellingen betreft die verzoeker reeds in zijn brief van 30 december 2015 heeft verwoord en waarvan de wrakingskamer in rechtsoverweging 4.4 van de beslissing van 8 februari 2016 heeft overwogen dat zij die (aanvullende) wrakingsgronden bij een inhoudelijke behandeling van het wrakingsverzoek buiten beschouwing zou hebben gelaten.
1.6.
Voorts gaat verzoeker in op de schriftelijke reactie van mr. Koster van 18 december 2015 naar aanleiding van zijn vorige wrakingsverzoek. Dienaangaande is de wrakingskamer van oordeel dat zij voormelde reactie van mr. Koster, voor zover dat nodig is geweest, reeds bij de eerdere beslissing van 8 februari 2016 heeft betrokken. Ditzelfde geldt voor de verwijzing van verzoeker naar aanbeveling 16 van de Leidraad onpartijdigheid en nevenfuncties in de rechtspraak (januari 2014) en de in dit verband aangehaalde uitspraak van de wrakingskamer van de rechtbank Den Haag van 18 februari 2013, ECLI:NL:RBDHA:2013:8663.
1.7.
De wrakingskamer komt tot de conclusie dat de door verzoeker voorgedragen feiten of omstandigheden geen nova zijn als bedoeld in artikel 37 lid 4 Rv. Dit betekent dat het (tweede) verzoek van verzoeker tot wraking van mr. Koster niet in behandeling wordt genomen. Voorts ziet de wrakingskamer reden om te bepalen dat een volgend verzoek tot wraking van mr. Koster in dezelfde zaak niet meer in behandeling zal worden genomen. Met een dergelijk volgend verzoek maakt verzoeker immers misbruik van het middel van wraking.

2.De beslissing

De wrakingskamer
2.1.
bepaalt dat het verzoek niet in behandeling wordt genomen,
2.2.
bepaalt dat een volgend verzoek van verzoeker tot wraking van mr. Koster (in dezelfde zaak) niet meer in behandeling zal worden genomen.
Deze beslissing is gegeven door mrs. M.H.S. Lebens-de Mug, A.E. Zweers en L.M. Rijksen, rechters, in tegenwoordigheid van mr. P. van der Stroom, griffier, en in het openbaar uitgesproken op 11 maart 2016. [1]
de griffier, de voorzitter,

Voetnoten

1.type: