ECLI:NL:RBDHA:2013:8663

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
18 februari 2013
Publicatiedatum
17 juli 2013
Zaaknummer
435758 KG RK 13-169
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Wraking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing wrakingsverzoek wegens schijn van partijdigheid van de kantonrechter

In deze zaak heeft de wrakingskamer van de Rechtbank Den Haag op 18 februari 2013 een verzoek tot wraking toegewezen van de kantonrechter mr. R.J. ter Kuile. Het wrakingsverzoek werd ingediend door de verzoeksters, mevrouw A. en mevrouw B., in een huurgeschil met de gemeente Den Haag. De gemeente had hen gedagvaard, waarna een aantal processtukken en een comparitie van partijen volgden. Tijdens de comparitie gaf de kantonrechter al snel een voorlopig oordeel over de zaak, wat de indruk wekte dat hij niet openstond voor argumenten van de verzoeksters. Dit leidde tot de vrees dat de kantonrechter partijdig was, wat de verzoeksters motiveerde om het wrakingsverzoek in te dienen.

De wrakingskamer oordeelde dat de gang van zaken tijdens de comparitie de schijn van partijdigheid had gewekt. De kantonrechter had niet voldoende gelegenheid gegeven aan de verzoeksters om hun standpunt toe te lichten en had zijn oordeel al voor aanvang van de comparitie geformuleerd. Dit was in strijd met het vereiste van onpartijdigheid zoals vastgelegd in artikel 6 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM). De wrakingskamer concludeerde dat de indruk van partijdigheid niet alleen voortkwam uit de persoonlijke instelling van de kantonrechter, maar ook uit de omstandigheden van de zaak zelf.

De beslissing van de wrakingskamer hield in dat het verzoek tot wraking werd toegewezen, het onderzoek in de hoofdzaak werd geschorst en er een nieuwe kantonrechter zou worden aangewezen om de zaak voort te zetten. De beslissing werd openbaar uitgesproken en de betrokken partijen werden op de hoogte gesteld van de uitkomst.

Uitspraak

beslissing

WRAKINGSKAMER VAN DE RECHTBANK DEN HAAG

Meervoudige wrakingskamer
Wrakingnummer 2013/5
zaak-/rekestnummer: 435758 KG RK 13-169
kenmerk: 1167708 RL EXPL 12-13110
datum beschikking: 18 februari 2013
BESLISSING
op het schriftelijke verzoek tot wraking ingevolge artikel 37 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, in de zaak van:
de gemeente Den Haag,
gevestigd te ’s-Gravenhage,
eisende partij in de hoofdzaak,
gemachtigde: mr. N.E.J. Franken,
hierna te noemen: de gemeente,
tegen

1.de vennootschap onder firma De Sport v.o.f.,

gevestigd te ’s-Gravenhage,

2.[mevrouw A.],

wonende te [woonplaats],

3. [mevrouw B.],

wonende te [woonplaats],
gedaagde partijen in de hoofdzaak,
verzoeksters,
gemachtigde: mr. M. Spaa;
strekkende tot wraking van:
mr. R.J. ter Kuile, kantonrechter in de rechtbank Den Haag,
hierna te noemen: de kantonrechter.

1.De voorgeschiedenis en het procesverloop

De gemeente heeft verzoeksters bij dagvaarding van 7 mei 2012 gedagvaard inzake een huurgeschil tussen partijen. Daarop hebben verzoeksters een incidentele conclusie genomen, waarop de gemeente heeft gereageerd. Vervolgens is op 9 oktober 2012 een vonnis in het incident gewezen.
Op 4 december 2012 hebben verzoeksters een conclusie van antwoord met producties ingediend. Eveneens hebben verzoeksters op 11 januari 2013 een brief met aanvullende productie in het geding gebracht. Op 21 januari 2013 is er van de gemeente een akte houdende producties tevens wijziging van eis ingekomen.
Op 22 januari 2013 heeft de kantonrechter een comparitie van partijen gelast in de zaak tussen de gemeente en verzoeksters. Van het verhandelde tijdens deze zitting is door de griffier een proces-verbaal opgemaakt. Op 23 januari 2013 hebben verzoeksters het onderhavige wrakingsverzoek ingediend, waarop door de kantonrechter bij brief van 29 januari 2013 is gereageerd. Verzoeksters hebben vervolgens bij brief (met bijlagen) van 30 januari 2013 gereageerd op het standpunt van de kantonrechter. Per faxbericht van 1 februari 2013 heeft de gemeente haar visie op het wrakingsverzoek gegeven.

2.De mondelinge behandeling van het wrakingsverzoek

Op 4 februari 2013 is het wrakingsverzoek ter zitting van deze wrakingskamer behandeld. Verzoeksters [mevrouw A.] en [mevrouw B.], vergezeld van[de heer C.] en bijgestaan door hun gemachtigde mr. M. Spaa, zijn verschenen. Namens de gemeente is verschenen mevrouw M. Gouweloos, bijgestaan door haar gemachtigde mr. N.E.J. Franken. Het wrakingsverzoek is door de gemachtigde aan de hand van de door hem overgelegde pleitaantekeningen toegelicht.

3.Het standpunt van verzoeksters

Aan het wrakingsverzoek is - verkort en zakelijk weergegeven - het volgende ten grondslag gelegd. De kantonrechter heeft nagelaten met partijen door te nemen welke stukken hij in het dossier had terwijl verzoeksters op 11 januari 2013 nog een relevante brief met bijlagen en de gemeente een akte houdende producties alsmede wijziging van eis aan de kantonrechter hadden gezonden. Al bij aanvang van de comparitie van partijen liet de kantonrechter weten hoe hij tegen de zaak aankijkt en dat hij het verweer van verzoeksters weinig kansrijk acht. Hij heeft daarbij niet te kennen gegeven dat dit een voorlopig juridisch oordeel was en dit is door verzoeksters ook niet als zodanig begrepen. Volgens de kantonrechter gaat het om huur van losse grond en is de kiosk gemakkelijk verplaatsbaar. Dat het niet om een vast gebouw gaat, werd door de kantonrechter als vaststaand gepresenteerd, terwijl het volgens de brief van 11 januari 2013 met bijlagen een betonnen vast gebouw betreft. Daarmee is de indruk gewekt dat de kantonrechter al voor de start van de comparitie tot zijn oordeel was gekomen en simpelweg geen discussie van partijen over de zaak meer duldde. Gemachtigde van verzoeksters werd vervolgens door de kantonrechter voorgehouden om het verweer tegen de vordering van de gemeente maar te staken en met de gemeente in overleg te treden.

4.Het standpunt van de kantonrechter

De kantonrechter heeft – voor zover het niet de inhoud van de zaak betreft – als volgt op het wrakingsverzoek gereageerd.
“Het bijzondere van deze zaak is dat het verweer tegen de huuropzegging van de gemeente zover ik uit het dossier kan afleiden weinig kansrijk is en dat ik me afvraag of gedaagden zich dat bewust zijn. (…) Bij aanvang van de comparitie heb ik al vrij snel aan partijen verteld dat ik de zaak voor de gedaagden kansloos acht en dat het niet veel zin heeft om over de aard en nagelvast zijn van het gebouwtje of over de beweegredenen van de gemeente Den Haag voor de beëindiging van de overeenkomst te spreken (…). Mijn voorlopig oordeel over de zaak, dat ik al snel heb uitgesproken teneinde onnodige discussies over een van iedere realiteit gespeend verweer te voorkomen, viel niet in goede aarde. Ik wilde hiermee aftasten of een schikking tot de mogelijkheden behoorde (…). Daarmee zou ik gedaagden nog enigszins hebben kunnen helpen, maar zij voelden daar niet voor en bleven op hun onhoudbare standpunt (…) staan (…). Ik ben inderdaad niet begonnen met het vaststellen van welke stukken er nu precies in het geding waren; als daarover twijfel bestond hadden gedaagden of hun raadsman dat kunnen vragen.”

5.Het standpunt van de gemeente

De gemeente stelt zich op het standpunt dat van enige vooringenomenheid of partijdigheid tijdens de comparitie van partijen niet is gebleken. De kantonrechter heeft bij aanvang van de zitting een voorlopig juridisch oordeel gegeven over de zaak, maar dit is gebruikelijk en bovendien nuttig om te onderzoeken of een minnelijke regeling tot de mogelijkheden behoort. De kantonrechter heeft bij herhaling te kennen gegeven dat het om een voorlopig juridisch oordeel ging. De kantonrechter heeft partijen in de gelegenheid gesteld hun standpunten toe te lichten. Voorts was ter zitting volstrekt duidelijk dat de akte van 22 januari 2013 van de gemeente deel uitmaakte van het procesdossier.

6.De beoordeling

6.1.
Bij de beoordeling van een beroep op het ontbreken van onpartijdigheid van de rechter in de zin van art. 6, eerste lid, EVRM dient uitgangspunt te zijn dat een rechter uit hoofde van zijn aanstelling moet worden vermoed onpartijdig te zijn, tenzij zich een uitzonderlijke omstandigheid voordoet die een zwaarwegende aanwijzing oplevert voor het oordeel dat een rechter jegens een rechtzoekende een vooringenomenheid koestert, althans dat de bij een rechtzoekende dienaangaande bestaande vrees objectief gerechtvaardigd is.
6.2.
Van een gebrek aan onpartijdigheid kan, geheel afgezien van de persoonlijke instelling van de betrokken rechter, ook sprake zijn indien bepaalde feiten of omstandigheden grond geven te vrezen dat het een rechter in die omstandigheden aan onpartijdigheid ontbreekt. Alsdan dient de rechter zich van een beslissing in de hoofdzaak te onthouden, want rechtzoekenden moeten in het rechterlijk apparaat vertrouwen kunnen stellen. Daarom valt onder omstandigheden ook rekening te houden met de uiterlijke schijn.
6.3.
Gemachtigde van verzoeksters heeft het wrakingsverzoek ter zitting toegelicht. Verzoeksters verwijten de kantonrechter vooral dat deze door het direct geven van zijn oordeel en door niet in te gaan op de brief van verzoeksters van 11 januari 2013 en de argumenten van gemachtigde van verzoeksters, het niet geven van gelegenheid aan verzoeksters zelf hun visie op de zaak te geven en de indruk die de kantonrechter heeft gewekt dat hij de stukken niet goed had gelezen danwel daaraan een onjuiste interpretatie had gegeven, het beeld is ontstaan dat hij bij aanvang van de comparitie zijn oordeel al klaar had.
6.4.
Hetgeen verzoeksters hebben gesteld over de gang van zaken ter zitting vindt steun in het proces-verbaal van de zitting zoals dat is vastgesteld. Die bevestiging wordt tevens deels gevonden in de reactie van de kantonrechter op het wrakingsverzoek en de door verzoeksters gestelde gang van zaken wordt overigens niet door hem weersproken.
Naar het oordeel van de wrakingskamer kan door deze gang van zaken de indruk zijn gewekt dat de kantonrechter zijn oordeel over de zaak reeds voor aanvang van de comparitie had gevormd en niet openstond voor argumenten die in een andere richting wijzen. Bij aanvang van de comparitie is al vrij snel aan partijen verteld dat de zaak voor verzoeksters kansloos wordt geacht en dat het niet veel zin heeft om over de aard en nagelvast zijn van het gebouwtje te spreken. Volgens het proces-verbaal is gemachtigde van de gemeente tijdens de zitting niet aan het woord geweest over de status van de kiosk. Uit het proces-verbaal komt evenmin naar voren dat verzoeksters of hun gemachtigde zich hebben kunnen uitlaten over de aard van de kiosk en dat zij de door hen ingediende stukken hebben kunnen toelichten. Hiermee wekte de kantonrechter naar het oordeel van de wrakingskamer de indruk dat hij zijn oordeel over de status van de kiosk en daarmee over de uitkomst van de procedure al had gevormd, waardoor de kantonrechter de schijn van partijdigheid heeft gewekt. Het wrakingsverzoek zal op die grond worden toegewezen.

7.De beslissing

De wrakingskamer:
- wijst toe het verzoek tot wraking van mr. R.J. ter Kuile;
- bepaalt dat het geschorste onderzoek ter zitting in de hoofdzaak met ingang van heden opnieuw een aanvang neemt en schorst dit onderzoek totdat het onderzoek door een andere kantonrechter in deze rechtbank zal zijn hervat;
- beveelt dat (een afschrift van) deze beslissing met inachtneming van het bepaalde bij artikel 39, derde lid, van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering wordt toegezonden aan:
•           de verzoeksters p/a hun gemachtigde mr. M. Spaa;
•           verweerder(s) in de hoofdzaak p/a haar gemachtigde mr. N.E.J. Franken;
•           de kantonrechter mr
.R.J. ter Kuile;
Deze beslissing is gegeven door mrs. K.M. Braun, A.M.H. van der Poort-Schoenmakers en M. Knijff, rechters, in tegenwoordigheid van mr. Y.F. Ritmeijer als griffier en in het openbaar uitgesproken op 18 februari 2013.