ECLI:NL:RBOVE:2015:717

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
11 februari 2015
Publicatiedatum
11 februari 2015
Zaaknummer
08/997009-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Raadkamer
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beslissing over klaagschrift inzake conservatoir beslag op onroerende goederen

Op 11 februari 2015 heeft de Rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, uitspraak gedaan in een zaak betreffende een klaagschrift van [bedrijf] B.V. over conservatoir beslag op onroerende goederen. Het klaagschrift, ingediend op 14 oktober 2014 door mr. E.J. Kuiters, advocaat te Leeuwarden, betreft een beslag gelegd op basis van artikel 94a van het Wetboek van Strafvordering. De raadkamer heeft op 3 december 2014 en 28 januari 2015 de zaak behandeld, waarbij verschillende rapporten en stukken zijn ingediend, waaronder rapporten van het NFI en Royal HaskoningDHV. De rechtbank heeft vastgesteld dat er een verdenking bestaat van handelen in strijd met de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet, maar dat de feiten en omstandigheden in het dossier tegenstrijdig zijn en onvoldoende bewijs bieden voor de voortzetting van het beslag. De rechtbank heeft geoordeeld dat het klaagschrift gegrond is en heeft het conservatoire beslag opgeheven. De beslissing is genomen met inachtneming van de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit, waarbij de rechtbank heeft geconcludeerd dat de voortzetting van het beslag niet gerechtvaardigd is. De uitspraak is openbaar uitgesproken en ondertekend door de voorzitter en de griffier.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/997009-14
Klaagschriftnummer: 14/1114
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het klaagschrift, op grond van artikel 552a Sv van:
[bedrijf] B.V.,
gevestigd te [plaats 1], [adres 1],
verder te noemen: klaagster.

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 14 oktober 2014, is op 15 oktober 2014 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ingediend namens klaagster, door mr. E.J. Kuiters, advocaat te Leeuwarden.
Het klaagschrift betreft een op grond van artikel 94a Sv gelegd beslag op de volgende onroerende goederen:
  • de onroerende zaak gelegen te [plaats 2] aan de [straat], kadastraal bekend gemeente [gemeente 1], sectie E, nummer 1588, groot 2 are en 25 centiare, ten kadaster omschreven als recreatie park;
  • de onroerende zaak staande en gelegen aan te [plaats 1] aan het adres [adres 2] en [adres 3], kadastraal bekend gemeente [gemeente 2], sectie K, nummer 713, groot 3 are en 22 centiare, ten kadaster omschreven als bedrijvigheid (industrie);
  • de onroerende zaak gelegen te [plaats 2] aan de [plaats 3], kadastraal bekend gemeente [gemeente 1], sectie E, nummer 1923, groot 10 hectare, 9 are en 75 centiare, ten kadaster omschreven als recreatie-sport;
  • de onroerende zaak gelegen te [plaats 2] aan de [plaats 3], kadastraal bekend gemeente [gemeente 1], sectie E, nummer 1445, groot 4 are en 50 centiare, ten kadaster omschreven als recreatie-sport;
  • de onroerende zaak gelegen te [plaats 2] aan de [plaats 3] kadastraal bekend gemeente [gemeente 1], sectie E, nummer 1925, groot 6 hectare, 30 are en 25 centiare, ten kadaster omschreven als recreatie-sport.
Zakelijk weergegeven wordt verzocht de beslagen op te heffen dan wel te beperken.
Het klaagschrift is behandeld op de openbare zitting van de raadkamer van 3 december 2014. Toen is de behandeling aangehouden, omdat een rapportage van het NFI niet gereed was en het Openbaar Ministerie medewerking zou willen verlenen aan de verkoop van een deel van de grond.
Bij de voortgezette behandeling op de openbare zitting van de enkelvoudige raadkamer op 28 januari 2015 zijn de officier van justitie, de vertegenwoordiger van klaagster, de heer
[vertegenwoordiger] en de raadsman gehoord.
De raadkamer heeft kennis genomen van het door de officier van justitie overgelegde proces-verbaal met bijlagen van de politie Noord-Nederland, dienst regionale recherche team milieu naar aanleiding waarvan de inbeslagneming heeft plaatsgevonden, van het rapport van Royal HaskoningDHV met bijlagen van 18 december 2014, opgemaakt door L. Kok en R. Zutt, van het rapport van het NFI van 31 december 2014 met bijlage, opgemaakt door ir. A.K. van den Eijkel, van de beslissing op bezwaar van de gemeente Menameradiel van 12 januari 2015 en het aangepaste besluit op bezwaar van 8 januari 2015, van de beslissing op het bezwaarschrift tegen het besluit van 10 april 2014 van de Provincie Friesland, van de rapporten van Antea Group en van de door de raadsman ter zitting overgelegde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2014 en van bescheiden met facturen van [bedrijf]. De raadkamer heeft ook kennis genomen van de schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie op het klaagschrift dat op 27 januari 2015 op de griffie is ingekomen.

2.De standpunten van de raadsman en de officier van justitie

Het standpunt van de raadsman
Klaagster maakt bezwaar tegen de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave. De raadsman heeft ter zitting aan de hand van een pleitnota het klaagschrift toegelicht.
Standpunt officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie luidt samengevat dat het klaagschrift ongegrond moet worden verklaard.

3.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen.

4.De ontvankelijkheid

Het klaagschrift is ontvankelijk.

5.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
Feiten en omstandigheden
In 2008 is door de gemeente Menameradiel aan [bedrijf] B.V. een aanlegvergunning verleend voor het aanleggen van een geluidswal gelegen aan de Rijksstraatweg te Menaldum. In december 2012 is geconstateerd dat de geluidswal groter is geworden dan vergund. Daarnaast bestaat het vermoeden dat onder en nabij de geluidswal ontgrondingen hebben plaatsgevonden zonder dat daarvoor een ontgrondingsvergunning was verleend door Gedeputeerde Staten van Friesland.
De rechter-commissaris heeft op 10 juli 2014 op vordering van de officier van justitie een machtiging verleend tot het leggen van conservatoir beslag tot verhaal van een op te leggen geldboete en/of een op te leggen betalingsverplichting aan de Staat ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel en/of een op te leggen schadevergoedingsmaatregel als bedoeld in artikel 36f Sr. De vordering is door de rechter-commissaris geschat op een bedrag van € 1.239.040,00. Op 24 juli 2014 is door de officier van justitie een bevel tot inbeslagneming uitgevaardigd inzake de onder paragraaf 1 genoemde onroerende zaken.
Maatstaf
In geval van beslag op grond van artikel 94a Sv dient de rechter te beoordelen of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66) volgt dat de toe te passen maatstaf niet uitsluit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Overwegingen
Klaagster wenst primair de inbeslaggenomen onroerende zaken terug te krijgen en wenst subsidiair dat het beslag wordt beperkt.
De raadkamer overweegt daarover het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat volgens vaste jurisprudentie het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. Van de rechter in de beklagprocedure kan niet worden gevergd ten gronde in de mogelijke uitkomst van een nog te voeren hoofdzaak te treden. Daarvoor is in de beklagprocedure geen plaats, omdat ten tijde van een dergelijke procedure veelal het dossier zoals dat uiteindelijk aan de zittingsrechter zal worden voorgelegd, nog niet compleet is en omdat voorkomen moet worden dat de beklagrechter vooruit loopt op het in de hoofdzaak te geven oordeel. De rechter tekent hier echter bij aan dat moet worden beslist op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag. Ondanks het summiere karakter van de beklagprocedure dient dus kritisch naar deze feiten en omstandigheden te worden gekeken.
Gelet op alle stukken in het onderhavige dossier, die elkaar op diverse punten tegenspreken, in elk geval geen eenduidige conclusies bevatten met betrekking tot bijvoorbeeld de omvang van de geluidswal en of er, en zo ja in hoeverre, ontgronding zonder vergunning heeft plaatsgevonden alsmede met betrekking tot het bedrag dat door de vermeende strafbare feiten eventueel aan wederrechtelijk verkregen voordeel zou zijn verkregen door klaagster (gedoeld wordt op de bij de stukken gevoegde bescheiden, te weten het rapport van Royal HaskoningDHV met bijlagen van 18 december 2014, opgemaakt door L. Kok en R. Zutt, het rapport van het NFI van 31 december 2014 met bijlage, opgemaakt door ir. A.K. van den Eijkel, het rapport van MUG Ingenieursbureau met bijlagen van 22 oktober 2013 met projectnummer 51179913, de rapporten van Antea Group alsmede de beslissing op bezwaar van de gemeente Menameradiel van 12 januari 2015 en het aangepaste besluit op bezwaar van 8 januari 2015, de beslissing op het bezwaarschrift tegen het besluit van 10 april 2014 van de Provincie Friesland en de door de raadsman ter zitting overgelegde uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 18 december 2014 en bescheiden met facturen van [bedrijf]), is de raadkamer van oordeel dat op basis van het opgemaakte proces-verbaal weliswaar aangenomen kan worden dat er een verdenking bestaat jegens [bedrijf] B.V. van handelen in strijd met bepalingen van de Wet Milieubeheer en de Ontgrondingenwet, voor welke misdrijven een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd. Echter is in de voornoemde rapportages en overige overgelegde stukken sprake van dermate veel tegenstrijdige feiten, althans van uiteenlopende conclusies die multi-interpretabel zijn, dat om die reden niet zonder meer gezegd kan worden dat het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de rechter later oordelend een geldboete dan wel een bedrag ter ontneming van het eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Zo staat niet de exacte omvang vast van het aantal kubieke meters aan aangevoerde industriegrond voor de aanleg van de geluidswal buiten de vergunning om, evenmin als de waarde die die industriegrond in het economisch verkeer vertegenwoordigt waardoor de schatting van het eventueel wederrechtelijk verkregen voordeel door klaagster een slag in de lucht lijkt te zijn. Daarnaast staat niet vast of niet alsnog een uitbreidingsvergunning door de gemeente zal worden verleend voor het buiten de bestaande vergunning om uitbreiden van de geluidswal. Wat de ontgronding betreft heeft klaagster zich op het standpunt gesteld dat de haar verweten ontgrondingen zonder vergunning niet hebben plaats gevonden. In elk geval is er verschil van opvatting over ontgrondingen voor zover die dieper gaan dan een halve meter onder het maaiveld. Op basis van de thans aanwezige stukken in het dossier heeft de raadkamer niet buiten redelijke twijfel kunnen vaststellen dat dieper is ontgrond dan tot een halve meter onder het maaiveld.
De mededeling van de officier van justitie ter zitting – en de korte passage daarover in het zogenoemde start proces-verbaal van de politie – dat de verdenking mede gestoeld is op het eerder in 2012 en 2013 tegen [bedrijf] BV en haar bestuurders uitgevoerde onderzoek onder de naam Syske, kan naar het oordeel van de raadkamer niet dienen ter onderbouwing van het thans gelegde conservatoire beslag, nu aan het onderhavige dossier geen enkel stuk uit dat onderzoek is toegevoegd en het beslag bovendien gelegd is op grond van verdenking van strafbare feiten in het onderhavige onderzoek onder de naam Agimont.
Gelet op het hiervoor overwogene is de raadkamer van oordeel dat de vraag of de voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteitgeen bespreking behoeft.
Conclusie
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift gegrond moet worden verklaard en dat het gelegde conservatoire beslag moet worden opgeheven.

6.De beslissing

De raadkamer:
  • verklaart het klaagschrift gegrond;
  • gelast dat het conservatoir beslag op de volgende onroerende goederen wordt opgeheven;
o de onroerende zaak gelegen te [plaats 2] aan de [straat], kadastraal bekend gemeente [gemeente 1], sectie E, nummer 1588, groot 2 are en 25 centiare, ten kadaster omschreven als recreatie park;
o de onroerende zaak staande en gelegen aan te [plaats 1] aan het adres [adres 2] en [adres 3], kadastraal bekend gemeente [gemeente 2], sectie K, nummer 713, groot 3 are en 22 centiare, ten kadaster omschreven als bedrijvigheid (industrie);
o de onroerende zaak gelegen te [plaats 2] aan de [plaats 3], kadastraal bekend gemeente [gemeente 1], sectie E, nummer 1923, groot 10 hectare, 9 are en 75 centiare, ten kadaster omschreven als recreatie-sport;
o de onroerende zaak gelegen te [plaats 2] aan de [plaats 3], kadastraal bekend gemeente [gemeente 1], sectie E, nummer 1445, groot 4 are en 50 centiare, ten kadaster omschreven als recreatie-sport;
o de onroerende zaak gelegen te [plaats 2] aan de [plaats 3] kadastraal bekend gemeente [gemeente 1], sectie E, nummer 1925, groot 6 hectare, 30 are en 25 centiare, ten kadaster omschreven als recreatie-sport.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 11 februari 2015.