5.1De standpunten van de officier van justitie en de verdediging en de bewijsoverwegingen van de rechtbank
5.1.1parketnummer 08/730222-15
5.1.2standpunt officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat de onder 1 ten laste gelegde bedreiging bewezen kan worden verklaard. Hij baseert zich daarbij op de aangifte van de moeder van verdachte en de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting.
Voor de onder 2 ten laste gelegde bedreiging met brandstichting biedt het dossier onvoldoende aanknopingspunten om tot een bewezenverklaring te kunnen komen.
5.1.3standpunt verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het tenlastegelegde, nu het dossier naast de aangifte onvoldoende bewijs bevat voor een bewezenverklaring.
5.1.4bewijsoverwegingen rechtbank
De rechtbank baseert het bewijs ten aanzien van de feiten 1 en 2 op de volgende bewijsmiddelen.
-Het proces-verbaal van aangifte van 5 april 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 1] :
Ik doe aangifte van bedreiging gepleegd door mijn zoon [verdachte] , geboren op [geboortedatum 1] 1991. De afgelopen weken had ik het gevoel dat [verdachte] steeds agressiever werd als hij thuis is. Op zondag 5 april 2015 kwam [verdachte] omstreeks 15.30 uur thuis. [verdachte] begon te schelden op de politie en zei “ik ben voor niets aangehouden door de politie en een volgende keer doe ik een politieagent iets aan’. Ik heb toen tegen [verdachte] gezegd: “Nou dan kun je beter direct teruggaan naar Borne”. Hierop werd [verdachte] zo boos dat hij naar de tuintafel liep, tegen een poot aantrapte, de tafel optilde en schreeuwde: “Kutwijf, kankerwijf, kuthoer”. [verdachte] liep vervolgens weg naar zijn auto en is weggereden. Direct hierop begon [verdachte] mij te appen. Hij appte onder andere: “Ik maak je kapot, kutwijf, kankerhoer, ik maak alles kapot, niet mijn vader had dood moeten zijn maar jij moet dood”.
Omstreeks 18.00 uur kwam [verdachte] thuis. Hij was op dat moment al weer aan het schelden en schreeuwen. Hij kwam al scheldend en bedreigend in mijn richting lopen en riep: “Ik maak je kapot, ik maak je kapot’. Ik was op dat moment zo verschrikkelijk bang dat hij zijn bedreigingen daadwerkelijk ten uitvoer zou brengen. Ik ben vervolgens snel naar de buren gerend die de politie hebben gebeld. Terwijl ik bij de buren was, kwam [verdachte] ook naar de buren toe en begon voor het raam te schreeuwen. Ik hoorde dat [verdachte] zei: “Als je de politie gaat bellen dan steek ik je huis in brand”.
- Het proces-verbaal verhoor getuige van 5 april 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [naam 2] :
Op 5 april 2015 was ik bij mijn vriendin [slachtoffer 1] aan de [adres 2] te Enter. [slachtoffer 1] heeft een zoon genaamd [verdachte] . Omstreeks 18.10 uur kwam [verdachte] thuis. [verdachte] was erg boos en agressief. Ik hoorde [verdachte] tegen [slachtoffer 1] zeggen “kankerwijf” en “kankerhoer”. Ik hoorde [verdachte] met luide stem tegen [slachtoffer 1] zeggen: “Als je zo door gaat steek ik je hartstikke dood”.
- het proces-verbaal verhoor getuige van 6 april 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 2] :
Op 5 april 2015 omstreeks 18.15 uur, kwam ik bij mijn woning aan de [adres 3] te Enter. Ik zag mijn buurvrouw bij de voordeur staan. Ik zag dat ze vreselijk overstuur was. Ik zag dat haar gezicht helemaal nat was van de tranen. Ik hoorde dat ze zei: “Ik kan niet meer, vroeg of laat maakt hij mij dood”. Kort daarna zag ik dat [verdachte] voor het raam van de woonkamer stond. Ik hoorde dat hij schreeuwde en vroeg of de politie gebeld zou worden. Toen mijn moeder antwoordde met “ja”, hoorde ik dat [verdachte] zei dat hij hun huis in de brand zou steken.
- De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 september 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik erken dat ik op 5 april 2015 mijn moeder heb bedreigd zoals in de dagvaarding nader staat omschreven. Ik kan mij alleen niet meer herinneren te hebben gezegd dat ik het huis in brand zou steken.
De raadsman heeft over de rechtmatigheid van het onderzoek aan de smartphone opmerkingen gemaakt en geconcludeerd tot bewijsuitsluiting. De rechtbank laat deze stelling verder onbesproken omdat de resultaten van het onderzoek aan de smartphone niet voor bewijs worden gebruikt.
5.1.5parketnummer 08/955102-15
5.1.6standpunt officier van justitie
De officier van justitie stelt zich op het standpunt dat het onder 1 primair tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard. De officier van justitie baseert zich daarbij op de bekennende verklaring die verdachte bij de politie heeft afgelegd, de aangifte van [slachtoffer 3] en het proces-verbaal van bevindingen betreffende de historische gegevens van het telefoonverkeer van de medeverdachte.
5.1.7standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair ten laste gelegde medeplegen, nu daarvoor onvoldoende bewijs voorhanden is. Ten aanzien van de subsidiair ten laste gelegde medeplichtigheid kan tot een bewezenverklaring worden gekomen.
5.1.8bewijsoverwegingen rechtbank
De rechtbank baseert het bewijs ten aanzien van de feiten 1 primair, 2 primair en 3 op de volgende bewijsmiddelen.
- Het proces-verbaal van aangifte van 16 maart 2015, voor zover inhoudende als, zakelijk weergegeven, verklaring van [slachtoffer 3] :
Ik doe aangifte van diefstal van diesel uit mijn vrachtwagen. Op zondag 15 maart 2015 omstreeks 23.05 uur stond mijn vrachtwagen op het industrieterrein aan [adres 4] te Delden. Omstreeks 23.05 uur hoorde ik een auto aan komen rijden. Ik was aan het slapen in mijn vrachtwagen en ik had de gordijnen dicht. Ik zag dat het een donkere Audi betrof met kenteken [kenteken 2] . Ik zag dat er twee mannen rondom mijn vrachtwagen liepen. Een man stond bij mijn tankdop. De andere man stond aan de andere zijde van mijn vrachtwagen. Ik zag dat er een aanhanger achter de Audi zat. Ik hoorde dat er iets van een pomp of iets dergelijks gestart werd. Ik heb vervolgens snel de vrachtwagen aan gezet en de lampen aan gezet. Ik zag dat de mannen hiervan schrokken en in de Audi met de aanhanger wegreden.
- Het proces-verbaal van aangifte van 16 maart 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 5] :
Ik doe aangifte van diesel uit mijn vrachtauto voorzien van het kenteken [kenteken 3] en vernieling van de tankdop. Op 14 maart 2015 omstreeks 13.00 uur, heb ik mijn vrachtauto geparkeerd aan [adres 4] in Delden. Toen ik op 16 maart 2015 om 08.10 uur, bij mijn vrachtauto kwam, zag ik dat het slot van de tankdop van mijn vrachtauto beschadigd was. Ik zag dat er diesel was weggenomen. Aan niemand werd recht of toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
- Het proces-verbaal van bevindingen van 15 mei 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisant:
Naar aanleiding van het ingestelde onderzoek in verband met gekwalificeerde diefstal van brandstof, werd er op 24 maart 2015 een vordering 126NA Wetboek van Strafvordering gedaan. In deze vordering werden de gegevens opgevraagd van telefoonnummer [telefoonnummer] . Op 7 april 2015 werd een vordering 126N Wetboek van Strafvordering gedaan waarin aan de hand van het telefoonnummer en het IMEI-nummer de historische gegevens werden opgevraagd in de periode van 15/03/2015 22.30 uur en 16/3/2015 01.00 uur. Op 1 mei 2015 ontving ik een overzicht met de historische gegevens in de periode 15/03/2015 22.30 uur en 16/03/2015 01.00 uur van het telefoonnummer [telefoonnummer] en het IMEI-nummer [IMEI] . In dit overzicht is te zien dat het IMEI-nummer en het telefoonnummer toebehoren aan de verdachte [slachtoffer 4] en dat de telefoon op 15 maart 2015 rond 23.24 uur in de buurt van de locatie [adres 5] te Delden was. Volgens de routeplannner van routenet.nl liggen [adres 5] en [adres 4] (locatie plaats delict) 2 minuten uit elkaar volgens de snelste route.
- Het proces-verbaal van bevindingen van 16 maart 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten:
Op zondag 15 maart 2015 op maandagnacht 16 maart 2015 waren wij belast met de noodhulpsurveillance in Hengelo (O). Wij waren in uniform gekleed. Op genoemde zondag omstreeks 23.10 uur hoorden wij een melding dat er zojuist twee manspersonen waren betrapt op diefstal van diesel uit een vrachtwagen aan [adres 4] te Delden. Hierop zijn wij richting Delden gereden. Tijdens het aanrijden hoorden wij via de portofoon dat de manspersonen zouden zijn weggereden in en zwarte Audi voorzien van het kenteken
[kenteken 2] . Wij hoorden dat de te naam gestelde van voornoemde Audi [verdachte] , geboren [geboortedatum 1] -1991 betrof. Vervolgens hoorden wij dat [verdachte] een loods heeft aan de [adres 6] te Ambt Delden. Hierop zijn wij naar deze loods gereden. Toen wij omstreeks 00.05 uur op de Zomerweg te Ambt Delden reden, zagen wij in dezelfde richting een voertuig, merk Mercedes, voorzien van het kenteken [kenteken 4] rijden. Wij zagen dat deze Mercedes stopte bij de loods [adres 6] te Ambt Delden. Direct hierop zagen wij dat een manspersoon vanaf de linker zijde van de schuur richting de Mercedes kwam lopen en instapte op de bijrijdersstoel. Hierop heb ik de bestuurster aangesproken en haar gevraagd of zij zich middels een legitimatiebewijs kon legitimeren. Op het aan mij overhandigde NL-rijbewijs van de bestuurster zag ik dat zij [slachtoffer 1] was. Wij vermoedden op dat moment dat de brijrijder de eerdergenoemde [verdachte] zou kunnen zijn. Hierop vroeg ik, verbalisant [slachtoffer 7] , wat de naam was van de man op de bijrijdersstoel. Wij hoorden hem zeggen: “Ik ben [verdachte] met “K” van King [verdachte] ’. Hij stapte uit de Mercedes en stond tegenover ons, verbalisanten. Wij roken een sterke brandstof geur afkomstig van de kleding van [verdachte] . Hierop hebben wij [verdachte] meegedeeld dat hij door ons werd aangehouden ter zake verdenking van diefstal diesel. Ik, verbalisant [slachtoffer 7] , had hem tot driemaal toe meegedeeld dat hij was aangehouden en dat hij mee ging ter insluiting. Wij zagen dat hij hierop niet reageerde. Toen hebben wij hem bij zijn armen vastgepakt en hem naar ons dienstvoertuig begeleid. Bij het dienstvoertuig aangekomen, wilde ik, verbalisant, [slachtoffer 7] , verdachte [verdachte] boeien voor transport. Wij zagen en voelden dat de verdachte zich trachtte los te rukken en met kracht zich kennelijk van ons probeerde los te rukken in tegengestelde richting als wij hem wilden brengen. Wij zagen dat [verdachte] een soort kopstootbeweging maakte in de richting van mij, verbalisant, [slachtoffer 7] .
- Het proces-verbaal van 17 maart 20125, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verdachte:
Zondagavond omstreeks 22.00 uur, kwam [naam 3] bij mij in de loods aan de [adres 6] te Ambt Delden. We gingen rond rijden. We zagen onderweg een aantal vrachtwagens staan en volgens [naam 3] was dat de ideale vrachtwagen. We gingen met het doel weg om diesel te gaan stelen. De aanhanger hadden we al achter de auto gekoppeld. We waren onderweg met mijn Audi S8. Ik reed in mijn auto.
- De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 september 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Het klopt dat ik mij op 16 maart 2015 te Ambt Delden heb geprobeerd mij aan een aanhouding door de politie te onttrekken door mij los te rukken.
5.1.9parketnummer 08/046908-15
5.1.10standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht de sub 1 tot en met 3 ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend bewezen. Hij baseert zich daarbij de op de verklaringen van de aangevers en de bekennende verklaringen van verdachte ter terechtzitting.
5.1.11standpunt verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat tot bewezenverklaring kan worden gekomen van de onder 1 ten laste gelegde diefstal en de onder 3 ten laste gelegde diefstal met braak. Ten aanzien van feit 2 is de raadsman van oordeel dat geen sprake is van gekwalificeerde diefstal, zodat verdachte van dat onderdeel van de tenlastelegging behoort te worden vrijgesproken.
5.1.12bewijsoverwegingen rechtbank
Ten aanzien van de sub 1 en sub 3 ten laste gelegde feiten volstaat de rechtbank wat betreft de bewezenverklaring, gelet op de bekennende verklaring van verdachte daaromtrent, met een opgave van de bewijsmiddelen conform het bepaalde in artikel 359, derde lid, tweede volzin, van het Wetboek van Strafvordering.
- de bekennende verklaring van verdachte ter terechtzitting d.d. 25 september 2015, voor zover inhoudende: Ik erken in de periode van 12 december 2014 tot en met 13 december 2014 te Goor ter toe-eigening een zogenoemde mattenklopper te hebben wegenomen.
Ook erken ik in de periode van 4 maart 2015 tot en met 5 maart 2015 te Almelo vanaf een bedrijfsterrein aan de [adres 8] een lichtmast heb weggenomen. Deze goederen behoorden mij niet toe en ik had geen toestemming om deze goederen weg te nemen en mij deze toe te eigenen.
- het proces-verbaal bevattende de aangifte van [naam 4] namens [bedrijf 1] Hof van Twente van 15 december 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Pleegplaats: [adres 7] te Goor.
Tijdstip: 12-12-2014 18.00 uur en 13-12-2014 10.00 uur.
Omschrijving voorval: mattenklopper gestolen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
- het proces-verbaal van aangifte van 5 maart 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [naam 5] :
Ik doe aangifte van inbraak namens [bedrijf 3] B.V. gevestigd aan de [adres 8] te Almelo tussen 4 maart 2015 te 20.45 uur en 5 maart 2015 te 07.00 uur. Ik zag dat er een gedeelte van het hekwerk/omheining was verbroken en dat er compleet onderdeel van het hekwerk/omheining verwijderd was. Ik zag verder dat een van de betonnen poeren van het hekwerk/omheining omhoog was getrokken. Door deze ruimte was er een vrije toegang ontstaan tot de plas achter het bedrijf. Vanaf onze plas is een Tower Light Hydropowercube, soort van lichtmast, weggenomen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
Ten aanzien van feit 2 baseert de rechtbank het bewijs op de volgende bewijsmiddelen.
- De verklaring van verdachte ter terechtzitting van 25 september 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik erken in de periode van 22 februari 2015 tot en met 23 februari 2015 te Rijssen brandstof te hebben gestolen. Deze brandstof behoorde mij niet toe en ik had geen toestemming de brandstof weg te nemen en mij deze toe te eigenen.
- het proces-verbaal van aangifte van 25 februari 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 8] :
Ik ben eigenaar van [bedrijf 2] te Rijssen en ik doe aangifte van diefstal van diesel uit mijn hijskraan. De diesel is geheel mijn eigendom en ik heb niemand het recht en/of de toestemming gegeven diesel weg te nemen. Vrijdag 20 februari 2015 heeft een van de medewerkers de hijskraan afgetankt. Na het tanken worden de dieseltanks altijd afgesloten door middel van een dop en een slot. Het slot zit verwerkt in de dop. Op 20 februari 2015 is de dieseltank ook afgesloten dor middel van een sleutel. Op 23 februari 2015 omstreeks 13.15 uur, zag ik dat de tankdop van de dieseltank af was. Ik zag vervolgens dat er heel veel diesel uit de tank was. Om de diefstal te kunnen plegen heeft de dief vermoedelijk met een schroevendraaier of zo het slot los gemaakt, want ik kan het slot niet meer gebruiken. Ik denk dat er in totaal ongeveer 200 liter diesel is weggenomen.
Aan niemand werd het recht of de toestemming gegeven tot het plegen van het feit.
5.1.13parketnummer 08/060966-15
5.1.14standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht op grond van de aangifte, in combinatie met het aan verdachte opgelegde contactverbod en de zich in het dossier bevindende telefoon-, voicemail en facebookberichten, bewezen dat verdachte zich in de ten laste gelegde periode aan belaging van zijn ex-vriendin heeft schuldig gemaakt.
5.1.15standpunt verdediging
De raadsman stelt zich op het standpunt dat verdachte dient te worden vrijgesproken, nu hij geen oogmerk heeft gehad aangeefster te dwingen iets te doen, niet te doen, te dulden of haar vrees aan te jagen, terwijl daarnaast de voor een bewezenverklaring vereiste stelselmatigheid van de gedragingen ontbreekt.
5.1.16bewijsoverwegingen rechtbank.
De rechtbank baseert het bewijs op de volgende bewijsmiddelen.
-het proces-verbaal van aangifte van 3 november 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 9] :
Ik doe aangifte van stalking door [verdachte] , mijn ex. Ik wil niet dat [verdachte] contact met mij zoekt en mij benadert. Dit weet [verdachte] ook. Ik heb geen relatie meer met [verdachte] . [verdachte] heeft een contactverbod dat is ingegaan op 14 oktober 2014. Ik word na deze datum veelvuldig lastig gevallen en benaderd door [verdachte] . Ik zie [verdachte] veelvuldig door mijn straat rijden. Ik zie [verdachte] ’s ochtends bij het station staan als ik met de trein naar het werk moet. Ik krijg heel veel appjes van [verdachte] . Ik word heel vaak door een onbekend nummer gebeld. Ik heb een keer de telefoon opgenomen en ik had toen [verdachte] aan de lijn. Hij spreekt ook nog mijn voicemail in. Ik heb een opsomming gemaakt van alle contacten die [verdachte] met mij heeft gezocht. Ik heb hier een document van gemaakt dat ik graag bij deze aangifte wil voegen. Tevens voeg ik bij deze aangifte screenshots van de Facebook gesprekken. Bij de aangifte wil ik ook een kopie van de aangetekende brief voegen waarin het contactverbod staat omschreven.
Ik voel mij heel slecht hierdoor. Ik ben bang voor mijn eigen veiligheid.
- Een als bijlage bij voormeld proces-verbaal gevoegd overzicht van door aangeefster via Facebook ontvangen gesprekken en ingesproken voicemailberichten van verdachte vanaf 28 september 2014 tot aan donderdag 9 oktober 2014
- het proces-verbaal van aangifte van 20 oktober 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [slachtoffer 9] :
Op 22 september 2014 kreeg ik een What’s app bericht van [verdachte] . Hij schreef dat hij het uit maakte met mij. Ik heb hem die week overal uit gegooid, daarmee bedoel ik uit de sociale media. Alleen op Facebook heb ik hem nog als vriend gehouden zodat ik een beetje in de gaten kon houden wat hij nog zou doen. Op zaterdag 27 september 2014 had ik met een vriendin [naam 6] afgesproken om samen uit te gaan. Ik had dat ook op facebook gezet. Samen met [naam 6] ben ik toen naar Hengelo gegaan en daar tot zondag 28 september 2014 ongeveer kwart voor vijf geweest. Terwijl wij daar waren heb ik een aantal berichtjes gehad van [verdachte] op facebook. Hij wilde weten waar ik was en wat ik aan het doen was. [naam 6] ’s moeder [naam 7] heeft ons toen opgehaald met de auto en mij naar huis gebracht in Wierden. Om ongeveer 05.30 uur stopten we met de auto bij ons voor de deur aan de [adres 9] in Wierden. Toen ik was uitgestapt zag ik opeens dat er een witte Mercedes achter de auto van [naam 7] stond. Ik zag toen opeens dat er aan de bestuurderskant van de witte Mercedes een man uit was gestapt. Ik zag dat deze man [verdachte] was. Ik schrok me helemaal wild. Ik zag dat [verdachte] met flinke stappen op mij af kwam lopen. Ik hoorde dat [verdachte] tegen mij schreeuwde. Ik hoorde dat hij om mijn telefoon riep. Ik hoorde dat hij zei: “Waar is je telefoon’. Ik zag en voelde dat [verdachte] mij vastpakte en me zo’n beetje in de houdgreep nam. En ondertussen riep hij maar om mijn telefoon. Ik riep tegen hem dat hij mijn telefoon niet kreeg.
-Een proces-verbaal van bevindingen van 16 februari 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
Op maandag 3 november 2014 werd aangifte gedaan door [slachtoffer 9] , geboren op [geboortedatum 2] 1991 te Almelo, wonende te [adres 9] . Tijdens en voor de aangifte toonde aangeefster mij facebookgesprekken en tevens liet zij mij enkele voicemails horen waarop ik verdachte [verdachte] hoorde praten.
Op zondag 12 oktober 2014 had verdachte om 20.02 de voicemail van aangeefster ingesproken met: “Ik weet niet hoe lang of je nog wilt leven, maar dan zou je mij donders snel bellen, want ik zoek jou op morgen of overmorgen”.
Op 14 oktober 2014 had verdachte omstreeks 18.55 haar voicemail ingesproken met: “Ik geef je tot vanavond de tijd om mijn telefoon terug te geven, de telefoon is gelokaliseerd bij jou thuis”.
Op 25 oktober 2014 opnieuw een voicemail van verdachte: “Met [verdachte] , als ik jou was zou ik maar bellen. Want jij hebt de telefoon. Vandaag of morgen zoek ik jou op”.
- Een proces-verbaal van bevindingen van 24 november 2014, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van de verbalisant:
Op maandag 13 oktober 2014 was ik aanwezig in het bedrijfspand van betrokkene [verdachte] . Ik was daar om aan [verdachte] een brief uit te reiken waarin een contactverbod werd aangezegd door de ex-partner van betrokkene [slachtoffer 9] . Ik zag dat betrokkene [verdachte] de brief aanpakte en deze vluchtig doorlas. Ik deelde hem mede dat de inhoud kort samengevat inhield dat hij op geen enkele wijze contact mocht zoeken met [slachtoffer 9] . Ik zag dat [verdachte] de brief verscheurde en weggooide.
- Een als bijlage bij voormeld proces-verbaal gevoegd schrijven met het opschrift “Contactverbod met [slachtoffer 9] ”, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
“Aan dhr. [verdachte] , [woonplaats] . Aangetekend versturen. Datum 13-10-2014.
Geachte heer [verdachte] .
Ik wil definitief afstand van je nemen en wens op geen enkele wijze nog contact met je te onderhouden. De afspraken zijn als volgt.
- elke communicatie acht ik een inbreuk op mijn persoonlijke levenssfeer.
- directe contacten (zoals aanspreken) op straat of in het openbaar acht eveneens een inbreuk op mijn persoonlijke levenssfeer.
- ik geef hierbij geen enkele toestemming om mij op straat, op welke wijze dan ook, in mijn vrijheid van beweging te belemmeren of u met één of meer anderen aan mij te blijven opdringen of mij op hinderlijke wijze te blijven volgen.
- elke wijze van contact opnemen, rechtstreeks of via anderen, acht ik een inbreuk op mijn persoonlijke levenssfeer.
Handelingen in strijd met bovenstaande afspraken zal ik (ook) aanmerken als opzettelijk inbreuk maken op mijn persoonlijke levenssfeer in de zin van het strafbare feit belaging, strafbaar gesteld in artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht. Hiervan zal steeds aangifte worden gedaan bij de politie”.
- Een proces-verbaal verhoor verdachte van 13 november 2014, voor zover inhoudende als, zakelijk weergegeven verklaring van verdachte:
Het kan kloppen dat ik op 22 september 2014 [slachtoffer 9] een bericht gedaan heb dat ik het uit maakte. Het zou kunnen dat ik in de nacht van zaterdag 27 september 2014 tussen 5 en 6 uur ’s morgens bij [slachtoffer 9] voor de deur stond. Zij heeft een telefoon van mij. Ik ben boos over mijn telefoon. Ik heb haar berichten verstuurd. Die telefoon zal ik terug krijgen. Als ik haar tegen kom is ze voor mij. Ik bedoel dan ga ik mijn telefoon pakken.
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 september 2015, voor zover, zakelijk weergegeven, inhoudende:
Ik rij wel eens met mijn auto door de straat bij [slachtoffer 9] . ik heb vier maal een voicemail bericht ingesproken voor [slachtoffer 9] . Zij heeft namelijk een telefoon die van mij is en die wil ik terug.
Aanvullende bewijsoverwegingen
De raadsman heeft - kort gezegd - betoogd dat niet tot een bewezenverklaring kan worden gekomen nu in de tenlastelegging het bestanddeel “met het oogmerk de ander te dwingen iets te doen, niet te doen of te dulden dan wel vrees aan te jagen” niet is gespecificeerd op welk doen, niet doen, dulden of vrees aanjagen het oogmerk van verdachte is gericht.
Die opvatting is naar het oordeel van de rechtbank onjuist. Nog daargelaten de omstandigheid dat het verdachte, zoals hij ter terechtzitting heeft verklaard, er om te doen was dat aangeefster hem zijn telefoon terug zou geven, stelt de rechtbank voorop dat de onderhavige tenlastelegging wat betreft het oogmerk een voldoende opgave van het feit bevat als zij de hiervoor bedoelde aan de wet ontleende termen bevat, welke tevens een feitelijke betekenis hebben. Een verdere specificatie is niet nodig (vgl. ECLI:NL:HR:2004:AP4226). De raadsman heeft voorts betoogd dat voor een bewezenverklaring de vereiste stelselmatigheid ontbreekt. De rechtbank volgt de raadsman ook hierin niet. Blijkens de wetsgeschiedenis wordt met “stelselmatig” bedoeld “met een bepaalde intensiteit, duur en/of frequentie”. Door de rechter moet in het concrete geval invulling worden gegeven aan het begrip “bepaalde duur”, waarbij op voorhand niet kan worden aangegeven of het om bijvoorbeeld een week of een maand gaat. Daarnaast kenmerkt het begrip stelselmatigheid zich door een zekere planmatigheid. Het maken van een inbreuk houdt in dat de privacy gerechtigde de storing in zijn/haar persoonlijke levenssfeer niet wenst.
Mede gelet op ontstaansgeschiedenis van artikel 285b, eerste lid Sr en in aanmerking genomen hetgeen de hiervoor opgenomen bewijsmiddelen inhouden omtrent de indringendheid, de duur en de frequentie, alsmede omtrent de aard van de gedragingen van verdachte en de omstandigheden waaronder deze hebben plaatsgevonden, is de rechtbank van oordeel dat verdachte stelselmatig inbreuk heeft gemaakt op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster. De omstandigheid dat verdachte - naar de verdediging stelt - in een tijdsbestel van vier maanden slechts dertien keer naar aangeefster heeft gebeld en slechts vier voicemailberichten heeft ingesproken, staat in dit geval niet aan het aannemen van een stelselmatige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer van aangeefster in de weg. De rechtbank heeft hierbij mede in aanmerking genomen dat de door verdachte aan aangeefster verzonden berichten specifiek en indringend van aard waren en leidden tot angst bij aangeefster voor haar veiligheid en tot ontwrichting van haar sociale leven, zulks tegen de achtergrond van de aan verdachte uitgereikte en bekend gemaakte brief om op geen enkele wijze contact met aangeefster op te nemen.
5.1.17parketnummer 08/039172-15
5.1.18standpunt officier van justitie
De officier van justitie acht op basis van de zich in het dossier bevindende bewijsmiddelen bewezen dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan opzetheling, zoals primair is ten laste gelegd.
5.1.19standpunt verdediging
De raadsman heeft zich op het standpunt gesteld dat geen sprake kan zijn van opzetheling maar hoogstens van schuldheling.
5.1.20bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank baseert het bewijs op de volgende bewijsmiddelen.
- Een proces-verbaal van aangifte van 3 februari 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van [naam 8] :
Ik doe namens [bedrijf 4] BV aangifte van diefstal van een Tower Light Cube. Deze was door ons gehuurd bij eigenaar en benadeelde [bedrijf 3] en geplaatst aan het [adres 10] te Hengelo. Dit weekend werd ik gebeld door [naam 9] van [bedrijf 3] en we kwam er achter dat iemand de Tower Light Cube had gestolen.
-een proces-verbaal van aanhouding van 3 februari 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven, als verklaring van verbalisanten:
Op maandag 2 februari 2012 reageerden wij op een melding van de Meldkamer Twente inhoudende dat ene [verdachte] aanwezig zou zijn in een schuur aan de [adres 6] te Ambt Delden. Tevens zou deze [verdachte] in het bezit zijn van een gestolen lichtmast. Wij hoorden dat er afgelopen weekend aan Het [adres 10] te Hengelo een soort lichtmast was weggenomen. Wij stelden ter plaatse een onderzoek in en werden aangesproken door een voor ons onbekende man, welke opgaf te zijn [verdachte] . Wij deelden hem de reden van onze komst mee en verklaarden dat hij niet hoefde te antwoorden op vragen die wij stelden. Wij vroegen hem ons zijn schuur te laten zien. Wij zagen in de schuur een Power Light Tower, geel van kleur, behorende tot verhuurbedrijf [bedrijf 3] .
- de verklaring van verdachte afgelegd ter terechtzitting van 25 september 2015, voor zover inhoudende, zakelijk weergegeven:
Ik wist dat er op 3 februari 2015 in mijn loods aan de [adres 6] te Ambt Delden een lichtmast Tower Light Cube stond. Ik wist ook dat deze lichtmast zeer waarschijnlijk geen “zuivere koffie” was. De mast zou maar kort in mijn loods staan, omdat ik ook liever geen gestolen spul heb.
Gelet op de verklaring van verdachte gezien in samenhang met de in zijn loods aangetroffen lichtmast, waarop nadrukkelijk en in het oog springend de bedrijfsnaam van [bedrijf 3] is aangebracht, kan het niet anders dan dat verdachte wist dat de lichtmast door misdrijf verkregen was. De rechtbank acht de primair ten laste gelegde opzetheling bewezen.