ECLI:NL:HR:2004:AP4226
Hoge Raad
- Cassatie
- C.J.G. Bleichrodt
- J.P. Balkema
- J. de Hullu
- Rechtspraak.nl
Cassatie over de tenlastelegging van belaging en inbreuk op de persoonlijke levenssfeer
In deze zaak heeft de Hoge Raad op 14 september 2004 uitspraak gedaan in een cassatieprocedure tegen een arrest van het Gerechtshof te 's-Hertogenbosch. De verdachte was eerder veroordeeld voor belaging en wederrechtelijke binnentreding in de woning van het slachtoffer. De tenlastelegging was gebaseerd op artikel 285b van het Wetboek van Strafrecht, dat betrekking heeft op het dwingen van een ander tot iets doen, niet doen of dulden, dan wel het aanjagen van vrees. De verdachte stelde dat de tenlastelegging nietig verklaard moest worden omdat deze niet voldoende specificeerde op welk doen, niet doen of dulden het oogmerk van de dader was gericht. Het Hof verwierp dit verweer en oordeelde dat de tenlastelegging voldeed aan de eisen van de wet, omdat de gebruikte termen ook een feitelijke betekenis hebben.
De Hoge Raad bevestigde het oordeel van het Hof en oordeelde dat verdere specificatie van het oogmerk niet nodig was. Het beroep op eendaadse samenloop werd eveneens verworpen, omdat de verdachte al was veroordeeld voor andere feiten waarvoor een hogere straf kon worden opgelegd. De Hoge Raad concludeerde dat geen van de middelen tot cassatie kon leiden en verwierp het beroep. De uitspraak van de Hoge Raad benadrukt het belang van de feitelijke betekenis van de gebruikte juridische termen in de tenlastelegging en de ruimte die de wet biedt voor de formulering van dergelijke beschuldigingen.