In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 28 oktober 2015 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure. Eiser, vertegenwoordigd door zijn gemachtigde F.R. Eggink, had beroep ingesteld tegen een besluit van Stadstoezicht Almelo B.V. dat het bezwaar van eiser ongegrond had verklaard. De rechtbank moest beoordelen of het beroep ontvankelijk was, waarbij verweerder aanvoerde dat er sprake was van misbruik van recht. Verweerder stelde dat eiser met zijn Wob-verzoek de besluitvorming had bemoeilijkt door het verzoek op een onduidelijke manier te formuleren en door gebruik te maken van verschillende niet herleidbare kenmerken. Eiser betwistte dit en stelde dat zijn verzoek duidelijk was en dat hij geen belang bij het doel van het verzoek hoefde aan te tonen.
De rechtbank concludeerde dat eiser met zijn procesgedrag niet de intentie had om informatie te verkrijgen, maar enkel om een proceskostenvergoeding te verkrijgen en/of om dwangsommen te verbeuren. Dit werd ondersteund door de gang van zaken rondom het Wob-verzoek en het feit dat eiser zijn verzoek op een verdekte manier had ingediend. De rechtbank oordeelde dat er zwaarwichtige gronden aanwezig waren voor de conclusie dat er sprake was van misbruik van recht. Hierdoor werd het beroep niet-ontvankelijk verklaard, en de rechtbank kwam niet toe aan een inhoudelijke beoordeling van de zaak. Eiser werd niet veroordeeld in de proceskosten, omdat verweerder geen kosten had opgegeven.
De uitspraak benadrukt het belang van een goede en duidelijke communicatie bij Wob-verzoeken en de gevolgen van misbruik van procesrecht. De rechtbank heeft de beslissing openbaar uitgesproken en partijen geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.