ECLI:NL:RBOVE:2015:4729

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
7 oktober 2015
Publicatiedatum
23 oktober 2015
Zaaknummer
C/08/164000/HAZA 14-543 (hoofdzaak) C/08/175173/HAZA 15-418 (vrijwaringszaak)
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Faillissement en bestuurdersaansprakelijkheid in de zaak van [A] B.V.

In deze zaak, die zich afspeelt in het kader van het faillissement van [A] B.V., heeft de rechtbank Overijssel op 7 oktober 2015 uitspraak gedaan over de aansprakelijkheid van de bestuurders. De curator, mr. H.M. Gotink, heeft de vordering ingesteld tegen de voormalige bestuurders [B] en [C] op grond van kennelijk onbehoorlijke taakvervulling. De rechtbank heeft vastgesteld dat [A] B.V. op 9 oktober 2013 failliet is verklaard en dat de bestuurders in de periode voorafgaand aan het faillissement hun verplichtingen niet zijn nagekomen. De curator heeft aangetoond dat er sprake was van malversaties, waaronder het onttrekken van activa aan de onderneming en het niet bijhouden van een deugdelijke administratie. De rechtbank oordeelde dat zowel [B] als [C] hun taken als bestuurders kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld, wat een belangrijke oorzaak is geweest van het faillissement. De vorderingen van de curator zijn toegewezen, waarbij de rechtbank de gedaagden hoofdelijk heeft veroordeeld tot betaling van het tekort in het faillissement, vermeerderd met de boedelvorderingen en proceskosten. In de vrijwaringszaak heeft de rechtbank geoordeeld dat [C] onrechtmatig heeft gehandeld jegens [B] en heeft de vordering van [B] toegewezen. De rechtbank heeft de kosten van het geding aan de gedaagden opgelegd, met uitzondering van de beslagkosten die alleen aan [B] zijn toegerekend.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Almelo
zaaknummers: C/08/164000/HAZA 14-543 (hoofdzaak)
C/08/175173/HAZA 15-418 (vrijwaringszaak)
datum uitspraak: 7 oktober 2015
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken,
in de hoofdzaak:
mr. H.M. Gotinkin zijn hoedanigheid van curator in het faillissement van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid [A] B.V.,
wonende en kantoorhoudende te Hengelo (O),
eiser,
verder te noemen: de curator,
advocaat: mr. H.J.M. van Denderen te Hengelo (O),
tegen

1.[B] ,

wonende te [woonplaats 1] ,
verder te noemen: [B] ,
gedaagde sub 1,
advocaat: mr. A. Hurenkamp te Enschede,

2.[C] ,

wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde sub 2,
verder te noemen: [C] ,
niet verschenen.
in de vrijwaringszaak:
[B],
wonende te [woonplaats 1] ,
gedaagde sub 1 in de hoofdzaak,
eiser,
verder te noemen: [B] ,
advocaat: mr. A. Hurenkamp te Enschede,
tegen
[C],
wonende te [woonplaats 2] ,
gedaagde sub 2 in de hoofdzaak,
verder te noemen: [C] ,
niet verschenen.

1.Het procesverloop in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak

in de hoofdzaak:
1.1
De volgende gedingstukken zijn gewisseld:
  • i) dagvaarding, met 49 producties;
  • ii) akte zijdens eiser met 3 producties;
  • iii) conclusie van antwoord, tevens incidentele conclusie tot oproeping in vrijwaring, met 5 producties;
  • iv) conclusie van antwoord in het incident tot oproeping in vrijwaring;
waarna de rechtbank op 25 maart 2015 vonnis heeft gewezen in het incident waarbij de door gedaagde sub 1 gevorderde oproeping in vrijwaring van gedaagde sub 2 is toegewezen;
  • v) conclusie van repliek met 13 producties (genummerd 50 tot en met 62);
  • vi) conclusie van dupliek met 2 producties (genummerd 6 en 7);
  • vii) akte uitlating producties zijdens eiser.
in de vrijwaringszaak:
1.2 (
i) dagvaarding met 2 producties.
1.3
De rechtbank heeft in beide zaken vonnis bepaald op heden.

2.De feiten

De volgende feiten kunnen, als enerzijds gesteld en anderzijds erkend dan wel niet of
niet voldoende betwist, en voor zover hier van belang, als vaststaand worden
aangenomen.
2.1
[A] B.V. (verder: [D] , conform haar handelsnaam) is op 9 oktober 2013 failliet verklaard met aanstelling van eiser tot curator.
2.2
[B] Beheer B.V. (verder: [B] Beheer) was van de datum van oprichting van [D] (27 mei 2003) tot 24 september 2013 enig bestuurder van [D] . Per 24 september 2013 is de heer [E] (verder: [E] ) ingeschreven als enig bestuurder van [B] Beheer.
2.3
[B] was van 27 november 2000 tot 5 juni 2013 bestuurder van [B] Beheer en in de periode van 27 mei 2003 tot en met 5 juni 2013 indirect bestuurder van [D] .
2.4
[C] was vanaf 5 juni 2013 bestuurder van [B] Beheer en dus in de periode 5 juni tot 24 september (op welke datum, zie rechtsoverweging 2.2, [E] als bestuurder van [B] Beheer werd ingeschreven) indirect bestuurder van [D] .
2.5
[B] Beheer is op 22 januari 2014 failliet verklaard met aanstelling van eiser tot curator.
2.6
[D] huurde een bedrijfsruimte gelegen aan de [vestigingsplaats] te Borne van [B] Beheer.
2.7
Tot 16 oktober 2012 hield [B] Beheer 100% van de aandelen in [D] . Op die dag heeft [F] Installatiegroep B.V. (verder: [F] ) 92 aandelen (51%) van de aandelen overgenomen voor € 1,--.
2.8
De in rechtsoverweging 2.7 genoemde aandelenoverdracht was voorafgegaan door bepaalde samenwerkingsafspraken tussen [B] Beheer, [D] en [F] , neergelegd in een onderhandse akte d.d. 27 juli 2012. Op grond daarvan verstrekte [F] onder meer een geldlening aan [D] van € 125.000,--.
2.9
[D] gaf in januari 2013 enige incassozaken in behandeling aan [G] te Almelo welke werden behandeld door de heer [H] (verder: [H] ).
2.1
[B] heeft op 27 juni 2013 namens [D] aan de Belastingdienst melding van betalingsonmacht gedaan.
2.11
Rabobank Noord Twente (verder: de bank) heeft op 7 oktober 2013 de financiering van [D] , [B] Beheer (en een verbonden vennootschap, [B] Projecten B.V.) opgezegd.
2.12
[B] Beheer is met ingang van 24 september 2013 uitgeschreven als bestuurder van [D] . In haar plaats is [E] ingeschreven als enig bestuurder.
[E] was een "katvanger", naar onder andere bleek bij zijn verhoor door de rechter-commissaris in maart 2014.
2.13
Op 20 juni 2013 is [B] schriftelijk met Wescore B.V. te IJsselstein (verder: Wescore), vertegenwoordigd door [C] , overeengekomen zijn aandelen in [B] Beheer B.V. voor € 1,- aan Wescore over te dragen.
2.14
Wescore handelde onder de naam KF Consultancy (verder: KF), waarvan enig bestuurder was Stichting [I] . Bestuurders van de stichting waren [C] en [J] (verder: [J] ).
2.15
De in rechtsoverweging 2.13 bedoelde overdracht van aandelen is niet doorgegaan.
2.16
Op 26 augustus 2013 is opgericht de commanditaire vennootschap Invinci C.V.. Beherend vennoot van Invinci C.V. was de heer [K] (verder: [K] ), kort daarvoor nog als projectleider in dienst van [D] .
2.17
In 2014 is Invinci C.V. feitelijk overgegaan in Invinci B.V., gevestigd op het huisadres van [B] . Bestuurders van Invinci B.V. zijn [B] en [K] .

3.De vorderingen

in de hoofdzaak:
3.1
De curator vordert dat de rechtbank bij vonnis, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
(i) voor recht zal verklaren dat het bestuur van [A] B.V. zijn taken ten behoeve van [A] B.V. kennelijk onbehoorlijk heeft vervuld in de zin van artikel 2:248 lid 1 en lid 2 BW juncto artikel 2:10 BW, en dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [A] B.V.,
(ii) gedaagden, primair hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, subsidiair ieder van hen afzonderlijk, zal veroordelen tot betaling van het tekort in het faillissement van [A] B.V., vermeerderd met de boedelvorderingen waaronder het salaris van de curator en de faillissementskosten, zoals dat zal komen vast te staan na een te houden verificatievergadering,
(iii) gedaagden, primair hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd,
subsidiair ieder van hen afzonderlijk, zal veroordelen tot betaling van de beslagkosten, vermeerderd met de wettelijke rente over die beslagkosten indien en voor zover betaling van die beslagkosten niet plaatsvindt binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis,
en
(iv) gedaagden, primair hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn bevrijd, subsidiair ieder van hen afzonderlijk, zal veroordelen tot betaling van de proceskosten, vermeerderd met de wettelijke rente over die proceskosten indien en voor zover betaling van die proceskosten niet plaatsvindt binnen twee dagen na betekening van het in deze te wijzen vonnis.
in de vrijwaringszaak:
3.2
[B] vordert dat de rechtbank bij vonnis uitvoerbaar bij voorraad, [C] zo mogelijk gelijktijdig met het vonnis in de hoofdzaak, zal veroordelen om aan [B] te betalen datgene waartoe hij in de hoofdzaak mocht worden veroordeeld, met inbegrip van de kostenveroordeling, alsmede in de kosten van het geding in de vrijwaringszaak.

4.De standpunten van partijen

De curator
4.1
De curator stelt -kort gezegd en voor zover van belang- het volgende.
4.2
Bij zijn bezoek aan het bedrijfspand heeft hij geconstateerd dat een groot deel van de bedrijfsactiva van [D] was verdwenen.
4.3
Hem is gebleken dat vóór de faillietverklaring [D] een gedeelte van haar activa heeft verkocht aan derden, met name [L] B.V. en Invinci C.V. en dat de contant ontvangen koopsommen niet op de bankrekening van [D] zijn afgestort noch elders te traceren zijn, terwijl -kort gezegd- de betreffende facturen voor (contante) ontvangst zijn afgetekend door [C] .
4.4
De curator stelt voorts dat sprake is geweest van verkopen aan derden, met name Dell B.V. en Hornbach Bouwmarkt B.V. in de periode juli/september 2013 aan [D] van zaken die niet bij [D] maar op het woonadres van [C] zouden zijn afgeleverd c.q. door [C] zouden zijn opgehaald, terwijl de bedoelde geleverde zaken niet in de boedel zijn aangetroffen.
4.5
De curator stelt dat gedaagden tekort zijn geschoten in de op hen als bestuurders rustende verplichtingen ex artikel 2:10 BW.
4.6
Meer in het bijzonder stelt de curator dat onder andere de verkoop- respectievelijk inkoopfacturen met betrekking tot de in rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4 bedoelde transacties niet in de administratie zijn terug te vinden terwijl van de contante ontvangsten, die met name [C] zegt te hebben ontvangen, geen aantekening in het kasboek is gemaakt.
Daarnaast, aldus de curator, ontbreken in [D] 's administratie verkoopfacturen – van 22 mei 2013 en 15 augustus 2013, welke de curator van de Belastingdienst Utrecht heeft ontvangen. De curator vermoedt dat het om valse facturen gaat.
4.7
Volgens de curator voldoet dus de administratie niet aan de eisen van artikel 2:10 BW, nu het geheel onduidelijk is wat er is gebeurd met de opbrengst van beweerdelijk verkochte zaken, en wat is gebeurd met de overige, nu spoorloze, niet verkochte activa.
4.8
Ook het niet afsluiten van een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering, waartoe [D] op grond van de managementovereenkomst met [B] Beheer gehouden was, acht de curator van de bestuurders van [D] ernstig verwijtbaar.
4.9
Voorts verwijt de curator in het bijzonder aan [B] dat deze verwijtbaar onzorgvuldig heeft gehandeld door (i) schriftelijk overeen te komen met Wescore de aandelen in [B] Beheer, aan Wescore over te dragen, een partij die de curator aanduidt als een malafide koper, en door (ii) te bewerkstelligen dan wel toe te laten dat [C] op 5 juni enig bestuurder is geworden van [B] Beheer en daarmee indirect van [D] . Het laatste acht de curator verwijtbaar nu [C] een onvoldoende en/of malafide bestuurder bleek te zijn wiens aanstelling [B] niet had mogen toestaan zonder behoorlijk antecedentenonderzoek, zonder overleg met derde betrokkenen, zoals de bank, de accountant van [D] , [F] als 51% aandeelhouder, zonder voorafgaand een doordacht reddingsplan af te spreken en zonder een serieus onderzoek naar [C] integriteit.
4.1
De curator stelt dat uit de door hem gestelde feiten blijkt dat gedaagden hun taak als (indirect) bestuurder van [D] kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld en dat die onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak van het faillissement van [D] is geweest.
[B]
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak
4.11
[B] stelt dat hij per 14 januari 2013 volledig arbeidsongeschikt was en vanaf 1 april 2013 geen vergoeding meer ontving uit hoofde van de managementovereenkomst tussen [D] en [B] Beheer.
4.12
Volgens [B] had hij al gezondheidsklachten sedert mei 2012 en was dat de aanleiding om (zie rechtsoverwegingen 2.7 en 2.8) een samenwerking aan te gaan met [F] . Het was de bedoeling dat [F] voor [D] op structurele basis werkzaamheden zou uitvoeren.
4.13
Ter uitvoering van de samenwerkingsovereenkomst, aldus [B] , vond regelmatig overleg plaats met [F] (de heer B. [F] en de financieel controller van [F] , de heer T. [M] ).
4.14
Volgens [B] zijn de financiële problemen van [D] te wijten aan [F] omdat (i) [F] interessante opdrachten vanuit [D] naar [F] overhevelde en (ii) door [F] aan [D] verschuldigde bedragen niet aan [D] werden betaald, terwijl, omgekeerd, [D] [F] steeds prompt betaalde.
4.15
[B] stelt via [H] in contact te zijn gekomen met KF en [J] en dat [J] begin 2013 [C] bij hem heeft geïntroduceerd.
4.16
[B] stelt voorafgaand onderzoek te hebben gedaan naar KF alvorens tot zaken te komen, onder andere door een referentie te vragen bij [H] , zijn incassogemachtigde, door de website van KF te bekijken en "via internet ook uitvoerig [te speuren] of er bijzonderheden waren te vinden over KF […] en/of de heer [J] ".
Dit onderzoek leverde volgens [B] niets vreemds of alarmerends op en [J] en (later) [C] die meekwam met [J] , maakten op [B] een “alleszins betrouwbare indruk”.
Volgens [B] was hem, toen hij in januari 2013 met [H] en rond mei 2013 met [J] en [C] in contact kwam niets bekend van enige zeer bedenkelijke reputatie van dit drietal. Dat is hem, aldus [B] , pas later, en eigenlijk pas door wat de curator daarover heeft ontdekt, bekend geworden.
4.17
[B] heeft met [J] van KF afgesproken dat [C] hem zou bijstaan, in het bijzonder terzake van de problemen met [F] .
Nadat, op 5 juni 2013, [C] in zijn plaats bestuurder van [D] was geworden kwam hij, [B] , nog maar sporadisch over de vloer bij [D] . Hij heeft nog wel, op 27 juni 2013 de melding van betalingsonmacht gedaan, welke door zijn echtgenote was opgesteld. Zij heeft ook nog tot en met de bouwvakantie 2013 (eindigende op 9 augustus 2013) de administratie bijgehouden.
4.18
[B] zegt niets te hebben geweten van de inschrijving van [E] .
4.19
[B] stelt niets te hebben geweten van de in rechtsoverwegingen 4.3 en 4.4 beschreven transacties en malversaties. Hij stelt dat dat allemaal het werk was van [C] .
4.2
De echtgenote van [B] heeft op 19 augustus 2013 de administratie van [D] aan [J] en [C] overgedragen. Die was toen bijgewerkt. De verklaring van [C] dat hij de administratie niet heeft ontvangen, is ongeloofwaardig.
4.21
Volgens [B] is het [C] die niet heeft voldaan aan de administratieplicht met betrekking tot [D] door na zijn aantreden, althans na 19 augustus 2013, niets bij te houden.
4.22
[B] stelt nog, als een voorbeeld van [C] malversaties, dat bepaalde goederen zijn afgeleverd op het adres van Wescore/KF in IJsselstein en niet op het adres van [D] .
4.23
[B] stelt te hebben voldaan aan een verzoek van de curator om de administraties van [B] Beheer (en [B] Projecten B.V.) betreffende de jaren 2012 en 2013 in orde te brengen.
4.24
De, naar [B] stelt, deugdelijke administratie van [D] is door hem op 19 augustus 2013 overgedragen aan de nieuwe bestuurder [C] . Alle door de curator genoemde ondeugdelijkheden in de administratie dateren van ná 5 juni 2013. Daarom kan [B] terzake niet op grond van bestuurdersaansprakelijkheid uit hoofde van artikel 2:10 BW worden aangesproken.
4.25
Het nalaten van het afsluiten van een bestuurdersaansprakelijkheidsverzekering kan niet als een ernstig verwijt worden aangemerkt, nog daargelaten dat geheel onzeker is of onder de polis in dit geval enige uitkering zou zijn gedaan.
4.26
[B] meent evenmin verwijtbaar te hebben gehandeld, althans niet in die mate dat dit zou moeten leiden tot bestuurdersaansprakelijkheid, door omtrent de bestuurswijziging bij [B] Beheer, bestuurder van [D] , noch zijn accountant, noch de medeaandeelhouder in [D] , [F] , noch de bank te informeren of te consulteren.
4.27
Zolang [B] (indirect) bestuurder was van [D] was er geen sprake van onbehoorlijke taakvervulling. Daarvan was, zo is aan te nemen op grond van de door de curator naar voren gebrachte feiten, wel (en alleen) sprake na 5 juni 2013 toen [C] , die zich ontpopte als een oplichter, bestuurder werd.
4.28
Alle door de curator gestelde verwijtbare gedragingen zijn door en onder verantwoordelijkheid van [C] geschied. Daar had [B] niets mee te maken, nu die zich voordeden na 5 juni 2013.
4.29
[B] heeft juist op verantwoorde wijze gehandeld door, toen hijzelf ziek was geworden, eerst te trachten de onderneming van [D] onder te brengen bij [F] , en -toen met [F] een geschil ontstond- zorg te dragen voor een alternatief in de vorm van KF, [J] en later [C] . Omtrent de integriteit van de laatste drie partijen had [B] , na grondig onderzoek, geen twijfels en die hoefde hij ook niet te hebben op grond van de hem toen bekende feiten.
4.3
Tot slot verzoekt [B] om matiging van het bedrag waartoe hij aansprakelijk zou kunnen worden gehouden omdat hij slechts beperkte tijd als bestuurder in functie was ten tijde van de door de curator gestelde feiten.
4.31
In de vrijwaringszaak stelt [B] , voor zover van belang, nog dat hij ná 5 juni 2013 niet meer betrokken is geweest bij de bedrijfsvoering van [D] en dat alle feiten en omstandigheden die de curator aan zijn vorderingen ten gronslag legt hun grondslag vinden in het reilen en zeilen van [C] als bestuurder. [B] wijst daarbij met name op de dubieuze transacties genoemd in rechtsoverwegingen 4.2, 4.3, 4.4, en 4.6 en op “valse facturen” die door [D] onder het bewind van [C] zijn gestuurd aan [N] , gevestigd op het adres van KF.
4.32
Volgens [B] heeft [C] onbehoorlijk gehandeld en is uiteindelijk het faillissement van [D] aan de malversaties van [C] te wijten.

5.De beoordeling in de hoofdzaak

5.1
De curator legt aan zijn vordering ten grondslag dat [B] en [C] hun taak als bestuurder van [D] in de zin van artikel 248 lid 1 BW kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld.
5.2
Niet in dispuut is dat [B] (tot 5 juni 2013) en [C] (vanaf 5 juni 2013), als bestuurder van [B] Beheer B.V. tevens indirect bestuurder waren van [D] , waarbij de rechtbank de periode dat [E] (vanaf 28 september 2013) formeel als bestuurder van [D] was ingeschreven aan [C] toerekent, nu het evident is dat [E] zich alleen maar voor dat doel leende tegen betaling van een gering bedrag en geen feitelijke bestuurlijke bemoeienis met [D] had en dus in die zin een "katvanger" was.
5.3
Aan zowel [B] als [C] verwijt de curator dat zij zijn tekortgeschoten in hun uit artikel 2:10 BW voortvloeiende verplichting om van de vermogenstoestand van [D] en van alles betreffende de werkzaamheden van [D] op zodanige wijze een administratie te voeren en de daartoe behorende boeken, bescheiden en andere gegevensdragers op zodanige wijze te bewaren, dat te allen tijde de rechten en verplichtingen van -in casu- [D] kunnen worden gekend.
5.4
Wat betreft [C] kan de rechtbank kort zijn. [C] is in deze procedure niet verschenen en heeft tegen het door de curator (en door [B] ) te zijnen aanzien gestelde geen verweer gevoerd. Bovendien is uit de producties en verklaringen die de curator in het geding heeft gebracht aannemelijk geworden dat [C] vóór en na zijn formele aanstelling als bestuurder van [D] een aantal suspecte transacties heeft verricht, enkele daarvan op naam van [D] , waarvan in de administratie van [D] geen spoor is terug te vinden. Daarbij komt dat nergens uit blijkt dat [C] zelfs pretendeert de administratie van [D] te hebben overgenomen. Sterker nog: [C] heeft tegenover de curator verklaard de administratie niet eens in ontvangst te hebben genomen.
5.5
Ten aanzien van [C] geldt dat (zie rechtsoverweging 5.4) vaststaat dat in diens periode als bestuurder in het geheel geen boekhouding is bijgehouden, terwijl aannemelijk is geworden dat hij activa aan [D] heeft onttrokken en voor rekening van [D] (niet betaalde) bestellingen heeft gedaan, mede als gevolg waarvan crditeuren en de bank geen toekomst meer zagen in [D] , zodat het er daarom, wat [C] betreft, voor moet worden gehouden dat zijn handelen en nalatigheid een belangrijke oorzaak zijn geweest van het failissement van [D] . Dit brengt met zich mee dat [C] om die reden aansprakelijk is op grond van artikel 2:248 in samenhang met artikel 2:10 BW.
5.6
[B] stelt ten aanzien van het door de curator gestelde verzaken van de administratieplicht, kort gezegd, dat de administratie door zijn echtgenote tot en met het einde van de bouwvak is bijgehouden en op 19 augustus 2013 aan [C] is overhandigd.
5.7
De curator stelt niet, althans onvoldoende specifiek, dat de boekhouding van [D] tot medio augustus 2013 niet in grote lijnen op orde was. De niet of niet juist geboekte transacties, vrijwel allemaal betrekking hebbende op verkoop van activa van [D] aan derden, zijn van latere datum: [L] B.V. van 11 september 2013, Invinci C.V. van 25 augustus 2013, Dell B.V. 30 juli/17 augustus 2013 (afleveringen aan woonadres [C] ), Hornbach Bouwmarkt B.V. van september 2013.
5.8
De conclusie die de rechtbank hier ten aanzien van [B] aan verbindt is dat onvoldoende aannemelijk is geworden dat de administratie van [D] zoals deze door hem, althans onder zijn verantwoordelijkheid werd bijgehouden zodanig gebrekkig was dat [B] rechtens een verwijt gemaakt kan worden gebaseerd op artikel 2:10 BW.
5.9
Daarbij komt dat de curator wel heeft gesteld, maar onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt, dat eventuele gebreken in de administratie gedurende de tijd dat [B] formeel bestuurder was, op zichzelf een belangrijke oorzaak waren van het faillissement.
5.1
De curator stelt echter met betrekking tot [B] dat deze ook anderszins zijn taak als (indirect) bestuurder van [D] onbehoorlijk heeft vervuld.
5.11
In het bijzonder stelt de curator -kort gezegd- dat [B] , als indirect bestuurder van [D] , overhaast en zonder serieus onderzoek te doen naar de hoedanigheid, integriteit, financiële gegoedheid en kennis van zaken van [J] , Wescore/KF en [C] , met deze partijen in zee is gegaan en heeft toegelaten dat zijn onderneming in de macht kwam van deze partijen, die, zich, naar direct daarna bleek, schuldig maakten aan allerlei malversaties, waaronder het onttrekken van activa aan [D] .
5.12
[B] stelt daartegenover dat hem niets te verwijten valt. Toen, door gerezen meningsverschillen, de door hem aanvankelijk beoogde samenwerking met [F] strandde, handelde hij juist adequaat door snel een nieuwe bestuurder (uiteindelijk in de persoon van [C] ) te vinden. [B] stelt dat hij voldoende, zelfs grondig, onderzoek heeft gedaan, en op dat moment, rond mei 2013, niet kon bevroeden dat hij met een stel oplichters van doen had.
5.13
De rechtbank oordeelt hierover als volgt.
5.14
Naar onweersproken door de curator is gesteld was [D] een installatiebedrijf met, in 2011 en 2012 een omzet van respectievelijk € 1.557.208,- en € 1.328.578,- en had [D] in 2013 gemiddeld 13 personeelsleden op de loonlijst. [D] , opgericht in 2003, was mitsdien een serieuze onderneming.
5.15
Het is op zich begrijpelijk dat [B] , daartoe genoopt door de door hem gestelde gezondheidsproblemen, een derde partij bij [D] wilde betrekken om de continuïteit van [D] te verzekeren.
5.16
Toen, door de al spoedig ontstane geschillen met de door [B] in eerste instantie aangezochte branchegenoot [F] , de althans feitelijke en operationele overdracht aan [F] niet doorging, is [B] in contact gekomen, via [H] , met Wescore/KF en [J] .
5.17
Het behoort, naar het oordeel van de rechtbank, tot de taak van een behoorlijk bestuurder om, in een geval als het onderhavige, waarin de bestuurder zich niet meer in staat acht zelf leiding te geven aan de onderneming, tenminste enig onderzoek te doen naar de hoedanigheden, zakelijke achtergrond, financiële gegoedheid en persoonlijke integriteit van de (rechts-)personen aan wie hij het (indirect) bestuur van zijn onderneming beoogt over te dragen. Daarnaast ligt het op de weg van de bestuurder om, in het geval van een zodanig ingrijpend besluit, enig overleg te plegen met terzake deskundigen en mede betrokkenen, zoals mede-aandeelhouders.
5.18
In dit geval is van enig serieus onderzoek door [B] naar de hoedanigheid van de partijen met wie hij zaken ging doen en aan wie hij de leiding over [D] toevertrouwde niet gebleken. Daarvoor was wel aanleiding. KF en [J] werden kennelijk aan [B] aangeraden door [H] , een persoon die pas sinds kort voor [D] incassowerkzaamheden verrichtte. Omtrent KF en [J] heeft [B] zich, blijkens zijn eigen stellingen, louter georiënteerd door middel van "een grondig onderzoek op internet", meer in het bijzonder door de website van KF te bekijken.
De door [B] in het geding gebrachte informatie op die website bevat echter slechts algemene en summiere informatie, waaronder de beschrijving van de werkzaamheden ("minimaliseren van de belasting en kostendruk", "begeleiden van ondernemers om het bedrijfsresultaat te verbeteren", en "ondersteunen […] bij het verkrijgen van financieringen"). [B] heeft niet gesteld daarnaast enig antecedentenonderzoek te hebben gedaan.
Niet is gesteld of gebleken dat [B] daarnaast enig diepgaander onderzoek heeft gedaan naar KF of de personen, met name [J] en [C] , die op naam van Wescore/KF zaken deden.
Evenmin is gesteld of gebleken dat [B] , voorafgaande aan zijn terugtreden als bestuurder van [D] (of nadien) met KF en/of [C] enig serieus overleg heeft gepleegd om te komen tot een ordelijke overdracht van zaken en/of het opstellen van een bedrijfs- of reddingsplan met betrekking tot [D] , iets waartoe zeker aanleiding voor was nu onomstreden is dat de financiële situatie van [D] op zijn minst penibel was.
Daar komt bij dat [B] ook geen aanleiding heeft gezien om, voorafgaand aan de bestuursoverdracht, enig overleg te plegen met bijvoorbeeld zijn accountant of [F] , mede-(en meerderheids)aandeelhouder in [D] . Hij heeft geen van deze partijen zelfs geïnformeerd over zijn voornemen om op stel en sprong een nieuwe (indirect) bestuurder toe te laten.
5.19
[B] stelt dat hij niet had kunnen weten dat KF/ [J] en [C] malafide waren en dat zij op hem een betrouwbare indruk maakten.
De rechtbank gaat aan dit verweer voorbij, nu vaststaat dat [B] , behalve het genoemde summiere onderzoek op het internet, geen verdere naspeuringen heeft gedaan en in het bijzonder geen refertes heeft ingewonnen over zijn nadien geheel onbetrouwbaar gebleken zakenpartners.
5.2
De rechtbank is van oordeel dat het handelen van [B] als (indirect) bestuurder van [D] als hiervoor beschreven is aan te merken als onbehoorlijke taakvervulling. Daarnaast heeft een en ander geleid tot een situatie waarin de opvolgend bestuurder [C] de kans kreeg activa van [D] te vervreemden, zonder dat de opbrengst bij [D] terecht kwam en raakte [D] in een positie waarin het faillissement onontkoombaar was. De rechtbank overweegt hierbij nog dat [B] wel heeft gesteld, maar geenszins aannemelijk heeft gemaakt, dat het faillissement werd veroorzaakt door niet betaling door [F] van rekeningen aan [D] , dan wel het overhevelen van opdrachten aan [D] naar [F] .
5.21
[B] heeft op grond van artikel 2:248 lid 4 BW verzocht om matiging van het bedrag waarvoor hij aansprakelijk kan worden gehouden "in verband met de beperkte tijd gedurende welke [hij] als bestuurder als zodanig in functie is geweest ten opzichte van de periode waarin de onbehoorlijke taakvervulling plaatsvond”.
5.22
De rechtbank zal dit verzoek niet honoreren nu de onbehoorlijke taakvervulling van [B] naar het oordeel van de rechtbank in wezen bestaat in de onverantwoordelijke wijze waarop hij heeft toegelaten dat een onvoldoende gescreende opvolgend bestuurder het roer bij [D] heeft overgenomen zoals hiervoor uiteengezet.
5.23
Om de redenen hiervoor uiteengezet zal de rechtbank de vorderingen van de curator toewijzen als hierna vermeld en gedaagden, als in het ongelijk gestelde partijen veroordelen in de kosten van het geding, met dien verstande dat alleen [B] in de beslagkosten zal worden veroordeeld, nu alleen te zijnen laste beslag is gelegd.
de beoordeling in de vrijwaringszaak:
5.24
De grondslag voor de vrijwaring als door [B] gesteld is dat aan [C] alle hiervoor in dit vonnis kort samengevatte malversaties moeten worden toegerekend, dat [C] "ernstig misbruik heeft gemaakt van het feit dat hij door [B] is aangesteld als bestuurder" en dat [C] daarom "op grond van zijn persoonlijk onrechtmatig handelen jegens [B] daarvoor aansprakelijk [is]".
5.25
Onder verwijzing naar hetgeen in de hoofdzaak daarover hiervoor is overwogen, acht de rechtbank het inderdaad aannemelijk dat aan [C] de verwijten vallen te maken die [B] hem -in navolging van de curator- in de vrijwaringszaak maakt.
5.26
[C] heeft mitsdien jegens [D] onrechtmatig gehandeld, maar niet alleen jegens [D] maar ook jegens [B] , nu aannemelijk is geworden dat [C] de door de curator in de hoofdzaak gestelde malversaties heeft gepleegd en daarmee de positie waarin [B] hem had gebracht op ernstige wijze heeft misbruikt.
5.27
De vordering van [B] in de vrijwaringszaak zal daarom worden toegewezen met veroordeling van [C] in de kosten.

6.De beslissing

De rechtbank:
in de hoofdzaak:
( i) verklaart voor recht dat [B] en [C] hun taken als bestuurder van
[D] kennelijk onbehoorlijk hebben vervuld, [B] in de zin van artikel 2:248 lid 1 BW en [C] in de zin van artikel 2:248 lid 1 en 2 BW juncto artikel 2:10 BW, en dat deze onbehoorlijke taakvervulling een belangrijke oorzaak is van het faillissement van [D] ;
( ii) veroordeelt gedaagden, hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn
bevrijd, tot betaling van het tekort in het faillissement van [D] , vermeerderd
met de boedelvorderingen waaronder het salaris van de curator en de
faillissementskosten, zoals dat zal komen vast te staan na de verificatievergadering;
( iii) veroordeelt [B] tot betaling van de beslagkosten, begroot op € 299,75,
vermeerderd met de wettelijke rente daarover indien en voorzover betaling van de
beslagkosten niet plaatsvindt binnen twee dagen na betekening van dit vonnis;
( iv) veroordeelt gedaagden hoofdelijk, des dat de één betalende de ander zal zijn
bevrijd, in de proceskosten aan de zijde van de curator, tot op heden begroot op
€ 6.817,40, gespecificeerd als volgt:
griffierechten € 282,00
dagvaardingskosten € 85,40
salaris advocaat € 6.450,00
(2,5 punten, tarief VII) met de wettelijke rente over de proceskosten indien en voor
zover de betaling niet plaatsvindt binnen twee dagen na betekening van dit vonnis;
in de vrijwaring:
( v) veroordeelt [C] om aan [B] te betalen datgene waartoe [B] in de
hoofdzaak is veroordeeld;
( vi) veroordeelt [C] in de kosten aan de zijde van [B] , tot op heden begroot
op € 2.676,16, gespecificeerd als volgt:
griffierecht € 0,00
dagvaardingskosten € 96,16
salaris advocaat € 2.580,00 (1 punt, tarief VII);
in de hoofdzaak en in de vrijwaringszaak:
( vii) Verklaart de onderdelen (ii), (iii), (iv), (v) en (vi) van dit vonnis uitvoerbaar bij
voorraad;
( viii) wijst af het meer of anders gevorderde.
Dit vonnis is gewezen door mr. J.M. van den Wall Bake en in het openbaar uitgesproken door mr. M.M. Lorist op woensdag 7 oktober 2015, in aanwezigheid van de griffier.