In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 16 oktober 2015 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser uit Deventer en het college van burgemeester en wethouders van Deventer. De eiser had een aanvraag om bijstandsuitkering gedaan op 22 april 2014, welke door verweerder op 2 juni 2014 werd afgewezen. Tevens werd een voorschot van € 250,-- teruggevorderd en een boete van € 250,-- opgelegd wegens schending van de inlichtingenplicht. Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld, waarna de rechtbank de zaak op 27 maart 2015 ter zitting heeft behandeld.
De rechtbank overweegt dat de Wet werk en bijstand (WWB) per 1 januari 2015 is gewijzigd naar de Participatiewet, maar dat voor deze zaak de oude wetgeving van toepassing is. De rechtbank stelt vast dat eiser onvoldoende medewerking heeft verleend aan een huisbezoek, waardoor zijn woonplaats niet kon worden geverifieerd en het recht op bijstand niet kon worden vastgesteld. De rechtbank concludeert dat verweerder terecht de aanvraag heeft afgewezen en het voorschot heeft teruggevorderd.
Wat betreft de opgelegde boete, oordeelt de rechtbank dat deze niet terecht was vastgesteld op € 250,--, omdat er geen sprake was van opzet of grove schuld aan de zijde van eiser. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit voor zover het de boete betreft en legt een boete op van € 150,--, wat het minimum is volgens het Boetebesluit socialezekerheidswetten. De rechtbank veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 980,-- en bepaalt dat het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiser wordt vergoed. De uitspraak is openbaar gedaan en partijen zijn op de hoogte gesteld van hun rechtsmiddelen.