6.1 ((Een concrete dreiging voor) belangrijke schade aan gewassen
Uit hoofdstuk 7 van het Faunabeheerplan volgt dat op grond van gegevens van het Faunafonds is gebleken dat de uitgekeerde schade veroorzaakt door de grauwe gans sinds 2005 is verdubbeld, de schade door de kolgans met 50% is toegenomen en ook de bedragen die zijn uitgekeerd voor door de brandgans veroorzaakte schade zijn toegenomen, zij het dat die groei beperkter van omvang is.
Verweerder heeft het ontheffingsbesluit gemotiveerd met verwijzing naar het Faunabeheerplan Overijssel 2014-2019 (hierna: Faunabeheerplan). Daarbij is, zoals ter zitting nader is toegelicht, gekozen voor een integrale benadering van de problematiek. Uitgangspunt daarbij is dat in het geval van historisch gebleken schade c.q. als gevolg van door eerdere (gebruikte) ontheffingen voorkomen schade, op het niveau van WBE’s is beoordeeld of er aanleiding is om tot ontheffing te komen.
Voor de invulling van het begrip 'belangrijke schade' heeft verweerder blijkens paragraaf 3.7 van het Faunabeheerplan aansluiting gezocht bij de normen die het Faunafonds daarvoor hanteert, te weten € 250,00 per bedrijf per meldingsjaar.
Voorts gaat verweerder er vanuit dat ook sprake is van dreiging van belangrijke schade aan gewassen in de gebieden van de WBE’s waarvoor in de periode van 2009 -2014 ontheffingen zijn verleend waarvan ook gebruik is gemaakt.
De rechtbank acht verweerders benadering in beginsel niet in strijd met artikel 68 van de Ffw, zoals te interpreteren in het licht van de Vogelrichtlijn. Zij overweegt daartoe dat bij de invulling van het begrip 'belangrijke schade' als bedoeld in artikel 68 van de Ffw en bij het bepalen of sprake is van een concrete dreiging daarvan, aan verweerder een zekere beoordelingsruimte toekomt.
Gelet op de hiervoor onder rechtsoverweging 4 vermelde arresten van het Hof, dient een besluit waarbij een ontheffing van het verbod op afschot is verleend, wel op een nauwkeurige en treffende motivering te berusten. Ten aanzien van de vraag of de verweerder in verband met de noodzaak om maatregelen te treffen voldoende nauwkeurig en treffend heeft gemotiveerd dat sprake is van een (concrete dreiging voor) belangrijke schade aan gewassen door de verschillende ganzensoorten, overweegt de rechtbank als volgt.
Grauwe ganzen
Ten aanzien van de zomerperiode (1 april tot 1 oktober) is ontheffing voor het doden van grauwe ganzen met behulp van het geweer ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen op agrarisch in gebruik zijnde gronden verleend voor alle WBE’s in Overijssel.
Nu uit de in het gewijzigde besluit van 26 mei 2015 opgenomen “Tabel verleende ontheffingen” blijkt dat in de periode van 2009 tot 2014 eerder voor de zomerperiode voor alle WBE’s een ontheffing voor de grauwe gans is verleend waarvan gebruik is gemaakt, acht de rechtbank de (concrete dreiging voor) belangrijke schade aan gewassen hiermee voldoende onderbouwd.
Ten aanzien van de winterperiode (1 oktober tot 1 april) is de rechtbank uit de genoemde tabel gebleken dat de ontheffing voor het doden van grauwe ganzen met behulp van het geweer ter voorkoming van belangrijke schade aan percelen met overjarig grasland en overige percelen met schadegevoelige gewassen, eveneens is verleend voor alle WBE’s, terwijl eerder slechts voor 21 WBE’s ontheffing is verleend en in 14 van die WBE’s schade is geregistreerd. Voor de overige WBE’s acht de rechtbank de (concrete dreiging voor) belangrijke schade aan gewassen onvoldoende onderbouwd met de enkele verwijzing door verweerder naar de maximale actieradius van deze ganzensoorten van 30 km. Dit zegt immers niets over de schadegevoeligheid van de desbetreffende WBE’s. Naar het oordeel van de rechtbank voldoet verweerder voor die WBE’s dan ook niet meer aan het criterium zoals geformuleerd door het Europese Hof van Justitie in het eerdergenoemde arrest WWF Italia e.a.. van een voldoende nauwkeurige en treffende motivering ten aanzien van de noodzaak van maatregelen die beschermde soorten raken.
In zoverre dient het bestreden besluit derhalve wegens strijd met het motiveringsbeginsel te worden vernietigd.
Kolganzen
Ook voor de kolganzen is voor de zomerperiode (1 april tot 1 oktober) ontheffing verleend voor het doden met behulp van het geweer ter voorkoming van belangrijke schade aan gewassen op agrarisch in gebruik zijnde gronden in alle WBE’s in Overijssel. Voor de kolgans is echter slechts sprake van eerder verleende ontheffingen voor 18 WBE’s met daarnaast, blijkens de bijlage met schadecijfers van in Overijssel overzomerende ganzen, een geringe schadehistorie in een tweetal andere WBE’s.
Voor zover verweerder thans ook voor de zomerperiode een ontheffing voor de kolgans verleent voor overige WBE’s acht de rechtbank het besluit derhalve ook in zoverre onvoldoende onderbouwd. Ook ten aanzien van deze WBE’s geldt dat de enkele verwijzing naar de actieradius niet tot een ander oordeel leidt.
In zoverre dient het bestreden besluit derhalve eveneens wegens strijd met het motiveringsbeginsel te worden vernietigd.
Voor de kolgans is de verleende ontheffing voor de winter voor 15 met name genoemde WBE’s waar in het verleden belangrijke schade aan gewassen is geconstateerd, naar het oordeel van de rechtbank voldoende onderbouwd met de hiervoor bedoelde schadecijfers met betrekking tot de winterperiode.
Voor zover tevens voor de periode van 1 oktober tot 15 februari voorwaardelijk ontheffing wordt verleend voor de overige WBE’s voor het geval dat eenmalig door de provinciale toezichthouder wordt geconstateerd dat er
daadwerkelijksprake is van belangrijke schade, is de rechtbank van oordeel dat dit nog wel in de lijn van het “voorkomen van belangrijke schade” als bedoeld in artikel 68 van de Ffw is te zien. Voor zover die voorwaardelijke ontheffing ziet op de constatering door een toezichthouder van een
kansop het ontstaan van belangrijke schade, is de rechtbank van oordeel dat dit in een te ver verwijderd verband staat tot de strekking van voornoemd artikel. Op dit punt kan het bestreden besluit derhalve evenmin stand houden.
Ook met betrekking tot de periode van 15 februari tot 1 april kan de ontheffing ten aanzien van de kolgans wegens strijd met het motiveringsbeginsel geen stand houden, nu deze voor alle WBE’s is afgegeven. In het verleden is immers slechts voor 15 WBE’s ontheffing verleend voor de winterperiode en daarnaast is in slechts drie andere WBE’s schade geconstateerd. Voor de overige WBE’s acht de rechtbank de (concrete dreiging van) belangrijke schade derhalve onvoldoende onderbouwd. Ook hier geldt dat de enkele verwijzing naar de actieradius niet tot een ander oordeel leidt.
Brandganzen
De ten aanzien van de brandganzen voor de winterperiode verleende ontheffing voor acht met name genoemde WBE’s, vindt de rechtbank voldoende onderbouwd door de schadecijfers met betrekking tot die WBE’s.
Ook ten aanzien van de voor de zomer verleende ontheffing voor een 18-tal WBE’s acht de rechtbank de ontheffing voor het doden met geweer van brandganzen middels de hiervoor genoemde “Tabel verleende ontheffingen” over de periode van 2009 tot 2014 voldoende onderbouwd dat sprake is van (een concrete dreiging voor) belangrijke schade aan gewassen.