Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
gemachtigde: J.H. Maas,
15/182
1.Ontstaan en loop van het geding
28 februari 2014. Daarbij is de waarde vastgesteld op € 195.000,-- per waardepeildatum
1 januari 2013 voor het belastingjaar 2014.
€ 182.000,-- en aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend van € 128,50. Tegen deze uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
A.H. Bouwmeester en R.M.E. Vos.
2.Het geschil
- door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 121,50 (samenhangend);
- kadastrale uittreksels € 7,--.
- het pro forma bezwaarschrift in deze zaak is ingediend op 5 april 2014 (en de gronden op
5 mei 2014) en het pro forma bezwaarschrift in de zaak 15/183 is ingediend op 7 maart 2014 (en de gronden op 6 mei 2014);
- de beide zaken zijn ingediend voor belanghebbenden die niets met elkaar te maken hebben;
- het betreffen compleet verschillende objecten die niet gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandeld kunnen worden;
- in de zaak 15/183 zijn andere werkzaamheden verricht dan in de zaak van eiser.
1 januari 2015. Voor 1 januari 2015 werd vaak niet voldaan aan alle vereisten in de op dat moment geldende bepaling. Op 27 oktober 2014 heeft de wetgever artikel 3, tweede lid, van het Bbp gewijzigd, waardoor tot een verruiming van het begrip ‘samenhangende zaak’ is gekomen. Om te beoordelen of er sprake is van samenhangende zaken, dient er aan de volgende eiser te zijn voldaan:
1- het bestuursorgaan heeft de bezwaren gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandeld;
2- dezelfde rechtsbijstandverlener kon nagenoeg identieke werkzaamheden verrichten in iedere zaak.
In dit geval zijn de zaken 15/182 en 15/183 gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandeld, hetgeen heeft geresulteerd in twee uitspraken op 6 januari 2015. Verder heeft de gemachtigde van eiser (nagenoeg) identieke werkzaamheden verricht in deze zaken.
Ter onderbouwing van dit standpunt wordt verwezen naar uitspraken van de rechtbanken Noord-Holland en Gelderland.
Ten aanzien van hetgeen eiser heeft gesteld over het toepassen van wegingsfactor 1 (en niet de helft), heeft verweerder verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BG7294). Verder is het juist dat uitgegaan dient te worden van
€ 244,-- per punt en niet van € 243,-- per punt; een proceskostenvergoeding van € 129,-- per zaak.
3.Beoordeling van het geschil
1 januari 2015 als volgt:
De proceskostenvergoeding is op grond van de vigerende regelgeving door verweerder als volgt bepaald:
- door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 121,50 (samenhangend);
- kadastrale uittreksels € 7,--.
Totaal voor deze zaak € 128,50. Nadien heeft verweerder bij brief van 6 januari 2015 aan eiser kenbaar gemaakt dat het bedrag van € 121,50 zal worden gewijzigd in € 122,--, gelet op het gewijzigde bedrag voor proceskosten per 1 januari 2015.
Aan wie de proceskostenvergoeding te betalen
4.Proceskosten (beroep)
5.Beslissing
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken