Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
gemachtigde: [naam 1] ,
15/182
1.Ontstaan en loop van het geding
1 januari 2013 voor het belastingjaar 2014.
€ 153.000,--, € 161.000,-- en € 159.000,-- en aan eiser een proceskostenvergoeding toegekend van € 128,50. Tegen deze uitspraak op bezwaar is beroep ingesteld. Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
A.H. Bouwmeester en R.M.E. Vos.
2.Het geschil
- door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand € 121,50 (samenhangend);
- kadastrale uittreksels € 7,--.
- het pro forma bezwaarschrift in deze zaak is ingediend op 7 maart 2014 (en de gronden op 6 mei 2014) en het pro forma bezwaarschrift in de zaak 15/182 is ingediend 5 april 2014 (en de gronden op 5 mei 2014);
- de beide zaken zijn ingediend voor belanghebbenden die niets met elkaar te maken hebben;
- het betreffen compleet verschillende objecten die niet gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandeld kunnen worden;
- in de zaak 15/182 zijn andere werkzaamheden verricht dan in de zaak van eiseres.
1 januari 2015. Voor 1 januari 2015 werd vaak niet voldaan aan alle vereisten in de op dat moment geldende bepaling. Op 27 oktober 2014 heeft de wetgever artikel 3, tweede lid, van het Bbp gewijzigd, waardoor tot een verruiming van het begrip ‘samenhangende zaak’ is gekomen. Om te beoordelen of er sprake is van samenhangende zaken, dient er aan de volgende eiser te zijn voldaan:
1- het bestuursorgaan heeft de bezwaren gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandeld;
2- dezelfde rechtsbijstandverlener kon nagenoeg identieke werkzaamheden verrichten in iedere zaak.
In dit geval zijn de zaken 15/182 en 15/183 gelijktijdig of nagenoeg gelijktijdig behandeld, hetgeen heeft geresulteerd in twee uitspraken op 6 januari 2015. Verder heeft de gemachtigde van eiseres (nagenoeg) identieke werkzaamheden verricht in deze zaken.
Ter onderbouwing van dit standpunt wordt verwezen naar uitspraken van de rechtbanken Noord-Holland en Gelderland.
Ten aanzien van hetgeen eiseres heeft gesteld over het toepassen van wegingsfactor 1 (en niet de helft), heeft verweerder verwezen naar het arrest van de Hoge Raad van 19 december 2008 (ECLI:NL:HR:2008:BG7294). Verder is het juist dat uitgegaan dient te worden van
€ 244,-- per punt en niet van € 243,-- per punt; een proceskostenvergoeding van € 129,-- per zaak.
3.Beoordeling van het geschil
Dat artikellid luidt met ingang van 1 januari 2015 als volgt:
Voor wat betreft het winkelpand aan de [adres 1] te Deventer en de toegepaste huurkapitalisatiefactor is de rechtbank van oordeel dat de werkzaamheden in deze zaak verschillen van de werkzaamheden in de overige zaken. Deze zaak kan dan ook niet als één zaak tezamen met de andere zaken worden gezien.
4.Proceskosten (beroep)
De rechtbank gaat uit van een wegingsfactor 0,5 voor het gewicht van de zaak nu de gegrondverklaring van het beroep uitsluitend de hoogte van de proceskostenvergoeding betreft.
5.Beslissing
- verklaart het beroep gericht tegen de hoogte van de proceskostenvergoeding gegrond;
- vernietigt de uitspraak op bezwaar in zoverre;
- stelt de hoogte van de proceskostenvergoeding voor de bezwaarfase vast op € 373,--;
- bepaalt dat deze uitspraak in plaats treedt van het vernietigde deel van de uitspraak op bezwaar;
- laat de uitspraak op bezwaar voor het overige in stand;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres in beroep tot een bedrag van
€ 245,--.
- draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 331,-- aan eiseres te vergoeden.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo, rechter, in aanwezigheid van D.K. Bloemers, griffier
.De beslissing is in het openbaar uitgesproken