ECLI:NL:RBOVE:2015:3663

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 juli 2015
Publicatiedatum
3 augustus 2015
Zaaknummer
4304869 \ EJ VERZ 15-175
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Pro forma ontbinding van de arbeidsovereenkomst met verzoek om beëindigingsvergoeding

In deze zaak heeft de kantonrechter van de Rechtbank Overijssel op 30 juli 2015 een beschikking gegeven in een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst tussen Stichting BSV, de werkgever, en een werknemer. De werkgever heeft op 17 juli 2015 een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst te ontbinden, met de wens dat deze ontbinding ingaat op 1 januari 2016. De werknemer heeft op 21 juli 2015 een verweerschrift ingediend. De werkgever heeft als reden voor de ontbinding een verstoorde arbeidsverhouding aangevoerd, waarbij herplaatsing van de werknemer niet meer mogelijk zou zijn. De werkgever bood een beëindigingsvergoeding van € 23.000,00 aan, maar stelde dat de werknemer geen recht had op een transitievergoeding vanwege het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding.

De kantonrechter heeft vastgesteld dat beide partijen het erover eens zijn dat de arbeidsverhouding verstoord is en dat er geen opzegverbod van toepassing is. De kantonrechter heeft echter ook opgemerkt dat de wet voorschrijft dat de ontbinding moet plaatsvinden met inachtneming van de opzegtermijn en de behandelduur van de procedure. Dit betekent dat de gewenste ontbindingstermijn van de werkgever niet overeenkomt met de wettelijke termijn die de kantonrechter moet hanteren. De kantonrechter heeft daarom besloten om een mondelinge behandeling te plannen om de aspecten van de zaak verder te bespreken.

De beslissing van de kantonrechter houdt in dat de verdere behandeling van de zaak wordt aangehouden en dat partijen nieuwe verhinderdata moeten opgeven voor de mondelinge behandeling. De beschikking is openbaar uitgesproken en de kantonrechter heeft benadrukt dat de verdere beslissing wordt aangehouden tot na de mondelinge behandeling.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
Zaaknummer : 4304869 \ EJ VERZ 15-175
Beschikking van de kantonrechter van 30 juli 2015
in de zaak van
de stichting
Stichting BSV,
gevestigd en kantoorhoudende te Borne,
verzoekende partij, hierna te noemen werkgever,
gemachtigde: mr. H. van Essen
advocaat te Enschede
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats],
verwerende partij, hierna te noemen werknemer,
gemachtigde: mr. S.A. van Lammeren.
advocaat te Enschede

1.De procedure

1.1.
De werkgever heeft een verzoek ingediend om de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden, ontvangen op 17 juli 2015.
1.2.
De werknemer heeft een verweerschrift ingediend, ontvangen op 21 juli 2015.

2.De feiten

2.1.
Werkgever verzorgt basisonderwijs op algemene grondslag op drie locaties in de gemeente Borne. Alle drie de locaties hebben een eigen profiel, zowel qua identiteit als onderwijskundig.
2.2.
Werknemer, geboren op [1955], is op 12 januari 1981 voor onbepaalde tijd in dienst getreden bij de rechtsvoorganger van werkgever in de functie van (laatstelijk) leerkracht basisonderwijs LB bij Basisschool Jan Ligthart te Borne.
Het salaris van werknemer bedroeg laatstelijk bij een fulltime dienstverband € 3.640,00 bruto exclusief emolumenten.
Op de arbeidsovereenkomst is de CAO voor het Primair Onderwijs van toepassing.
2.3.
Partijen hebben laten weten van mondelinge behandeling af te willen zien.
2.4
In verband met aspecten die niet zonder meer tot toewijzing van het verzoek op alle onderdelen kan leiden heeft de griffie aanvankelijk een mondelinge behandeling bepaald. Vervolgens hebben partijen onder opgave van nieuwe verhinderdata uitstel gevraagd, zonder inachtneming van het aantal te houden 'vrije dagdelen' zoals voorgeschreven in het Procesreglement. Behandeling zou daardoor eerst in de loop van september 2015 kunnen plaatsvinden. Daarop heeft de kantonrechter de zaak overeenkomstig de wens van partijen schriftelijk af te doen, beschikking bepaald.

3.Het verzoek, verweer en de beoordeling

3.1.
De werkgever verzoekt ingevolge artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, van het Burgerlijk Wetboek (BW) de arbeidsovereenkomst met de werknemer te ontbinden.
Aan dit verzoek legt de werkgever ten grondslag dat sprake is van - kort gezegd - een verstoorde arbeidsverhouding als bedoeld in artikel 7:669 lid 3 sub g BW en dat herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet meer mogelijk is.
Werkgever biedt aan werknemer een beëindigingsvergoeding aan ten bedrage van € 23.000,00 bruto, van welk bedrag werknemer € 5000,00 (inclusief BTW) onder meer, maar niet uitsluitend, kan aanwenden voor outplacement en/of scholing.
Voorts heeft werkgever gesteld dat aan werknemer op grond van de geldende CAO voor het Primair Onderwijs aanspraak kan maken op een bovenwettelijke werkloosheidsuitkering weshalve werknemer ingevolge het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding geen aanspraak kan maken op een transitievergoeding als bedoeld in artikel 7:673 BW.
Werkgever verzoekt de ontbinding uit te spreken met ingang van 1 januari 2016, rekening houdend met een opzegtermijn van drie maanden en de duur van de ontbindingsprocedure, onder toekenning van de aangeboden beëindigingsvergoeding.
Van een situatie ter zake waarvoor een opzegverbod geldt is geen sprake.
3.2.
De werknemer heeft erkend dat, ondanks zijn inspanningen om de ontstane situatie te voorkomen, inmiddels sprake is van een zodanig verstoorde arbeidsverhouding dat van de werkgever in redelijkheid niet meer kan worden gevergd de arbeidsovereenkomst te laten voortduren. Ook de werknemer ziet geen mogelijkheden meer voor herplaatsing binnen een redelijke termijn. Werknemer erkent dat van een situatie ter zake waarvan een opzegverbod geldt geen sprake is.
3.3.
Gesteld noch gebleken is dat van een situatie ter zake waarvan een opzegverbod geldt sprake is.
Nu de werknemer heeft erkend dat de arbeidsverhouding verstoord is, partijen het erover eens zijn dat die verstoring onherstelbaar is en herplaatsing van de werknemer binnen een redelijke termijn niet meer mogelijk moet worden geacht, zal de kantonrechter de arbeidsovereenkomst in beginsel kunnen ontbinden. Gelet op de standpunten van partijen is immers sprake van een redelijke grond voor ontbinding als bedoeld in artikel 7:671b lid 1, onderdeel a, BW, in verbinding met artikel 7:669 lid 3, onderdeel g BW.
Het betreft hier een zogenoemde pro forma ontbinding. Partijen verzoeken nadrukkelijk ontbinding met ingang van 1 januari 2016. Ingevolge het bepaalde in artikel 7:671b lid 8 BW is de kantonrechter gehouden de ontbinding uit te spreken met inachtneming van de opzegtermijn onder aftrek van, kort gezegd, de behandelduur van de ontbindingsprocedure en vervolgens bepaald op het einde van de maand. De wettekst schrijft 'de kantonrechter bepaalt', hetgeen weinig ruimte laat voor een van het wettelijk systeem afwijkende ontbindingstermijn. Nu partijen hebben gesteld dat de opzegtermijn drie maanden is, komt de gewenste ontbindingstermijn niet overeen met de termijn die de kantonrechter volgens de wet dient te hanteren. Beschikking wijzen op 30 juli 2015 leidt immers op de wijze waarop de ontbindingstermijn volgens de parlementaire geschiedenis bepaald moet worden tot een ontbinding per 31 oktober 2015 (30 juli 2015 - datum beschikking- plus 3 maanden, leidt tot 30 oktober 2015. Daar moet dan 2 weken behandelingsduur op in mindering worden gebracht. Dat leidt tot de 16 oktober 2015. Omdat ingevolge artikel 7:671b lid 8 BW ontbonden moet worden tegen het einde van de maand dient de kantonrechter de datum te bepalen op 31 oktober 2015).
Vervolgens dringt zich de vraag op hoe dwingend genoemd artikellid is als partijen gezamenlijk ontbinding per een door hen gewenste datum wensen.
In de parlementaire geschiedenis is ter zake te lezen:
"Voorgeschreven is dat als de rechter de arbeidsovereenkomst ontbindt, hij het einde van de arbeidsovereenkomst bepaalt op het tijdstip waarop de arbeidsovereenkomst bij opzegging zou zijn geëindigd. Net als bij opzegging na toestemming van UWV wordt deze termijn verkort met de proceduretijd bij de rechter, met dien verstande dat er in beginsel altijd een termijn geldt van een maand"(Kamerstukken II 2013/14, 33818, 3 p. 31-33, of Boot c.s. Parl Geschiedenis, uitgeverij Boom, pag. 689). Hierin is, naast de duidelijke wettekst, een opdracht aan de rechter te lezen die evidente afwijking van het wettelijk systeem niet lijkt toe te laten.
Daarenboven blijkt uit de parlementaire geschiedenis de wetgever
'geen voorstander te zijn van pro-forma procedures vanwege de onnodige belasting van de rechterlijke macht die hiermee gepaard gaat. Als partijen het eens zijn over ontslag kan de arbeidsovereenkomst, zonder tussenkomst van de rechter, met wederzijds goedvinden worden beëindigd. Het is mede om die reden geweest dat in augustus 2006 de zogenoemde verwijtbaarheidstoets in de WW is beperkt waardoor, bij overeenstemming over ontslag, partijen niet meer omwille van het zeker stellen van de WW-uitkering zich hoeven te wenden tot de kantonrechter om de arbeidsovereenkomst pro- forma te laten ontbinden’ (Parlementaire geschiedenis, kamerstukken I 2013/14. 33818 C, p. 88-89 of Boot c.s. Parl. Geschiedenis, uitgeverij Boom, pag. 701). Ook dit biedt weinig aanknopingspunten, hoezeer om praktische redenen een ander oordeel voorstelbaar is, op verzoek van partijen te ontbinden in strijd met artikel
7: 671b lid 8 BW. Het verzoek lijkt derhalve te moeten worden afgewezen. De kantonrechter zal evenwel een mondelinge behandeling plannen om dit met partijen te bespreken.
3.4
Voorts wordt het volgende overwogen. Partijen zijn het er ook over eens dat de werknemer op grond van het Besluit Overgangsrecht Transitievergoeding geen aanspraak heeft op een transitievergoeding. Partijen verzoeken evenwel in geval van ontbinding te bepalen dat werkgever aan werknemer een tussen hen overeengekomen beëindigingsvergoeding van € 23.000,00 dient te betalen. Voor wat betreft dat verzoek overweegt de kantonrechter als volgt. In het kader van de beëindiging van een arbeidsovereenkomst biedt de wet de kantonrechter slechts de mogelijkheid om twee soorten vergoedingen toe te kennen, de transitievergoeding of de billijke vergoeding. De werkgever heeft toegelicht dat ten gevolge van het Besluit overgangsrecht transitievergoeding in de onderhavige situatie geen transitievergoeding verschuldigd is, hetgeen door de werknemer is erkend. Toekenning van een billijke vergoeding aan een werknemer is - behoudens enkele hier niet van toepassing zijnde uitzonderingen - alleen mogelijk en bedoeld voor een geval waarin sprake is van ernstig verwijtbaar handelen of nalaten van de werkgever, zoals onder andere in artikel 7:671b lid 8 onder c BW is bepaald. Nu niet is gesteld of gebleken dat daarvan sprake is, ontbreekt de grondslag voor het toewijzen van de door de werkgever aangeboden vergoeding. Ook dit deel van het verzoek lijkt te moeten worden afgewezen.
De kantonrechter zal evenwel ook dit punt met partijen bespreken tijdens de mondelinge behandeling.
3.5
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.

4.De beslissing

De kantonrechter:
Bepaalt een mondelinge behandeling ten einde de in rechtsoverweging 3.3 en 3.4 genoemde aspecten met partijen te bespreken.
Partijen dienen daartoe omgaand nieuwe verhinderdata aan de griffie van het team kanton en handelsrecht van de locatie Almelo op te geven met inachtneming van het geen daaromtrent is bepaald in het procesreglement. Indien niet voldoende vrije dagen binnen de wettelijke behandelingstermijn van 4 weken worden vrijgelaten zal de griffie zich een datum bepalen.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Deze beschikking is gegeven te Almelo door mr. E.W. de Groot, kantonrechter, en in het openbaar uitgesproken op 30 juli 2015.