ECLI:NL:RBOVE:2015:3546

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 juli 2015
Publicatiedatum
22 juli 2015
Zaaknummer
ak_15_712
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Onvoorwaardelijk strafontslag wegens zeer ernstig plichtsverzuim van een ambtenaar bij de Belastingdienst

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 juli 2015 uitspraak gedaan over het onvoorwaardelijk strafontslag van eiseres, een ambtenaar bij de Belastingdienst, wegens zeer ernstig plichtsverzuim. Eiseres had eerder een disciplinaire straf opgelegd gekregen door de Staatssecretaris van Financiën, die op 16 september 2014 het primaire besluit tot ontslag had genomen, en op 25 februari 2015 het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard. Eiseres heeft hiertegen beroep ingesteld, waarna de rechtbank de zaak op 10 juni 2015 heeft behandeld.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich schuldig heeft gemaakt aan ernstig plichtsverzuim door niet de vereiste belastingaangiften te doen en betrokken te zijn bij het ontduiken van belasting. Eiseres was werkzaam bij de Belastingdienst en had de verantwoordelijkheid om zorg te dragen voor haar fiscale verplichtingen. De rechtbank oordeelde dat eiseres onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven en dat zij op de hoogte was van een schenking die niet was aangegeven, wat haar verplichtingen veronachtzaamde. De rechtbank heeft de argumenten van eiseres, dat zij niet verantwoordelijk was voor de financiële zaken, verworpen.

De rechtbank concludeerde dat de Staatssecretaris van Financiën in redelijkheid tot het besluit kon komen om eiseres onvoorwaardelijk te ontslaan. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, maar de rechtsgevolgen van het ontslag in stand gelaten, gezien de ernst van het plichtsverzuim. Tevens heeft de rechtbank de Staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres, vastgesteld op € 980,--. De uitspraak benadrukt de hoge eisen die aan ambtenaren van de Belastingdienst worden gesteld met betrekking tot integriteit en het nakomen van fiscale verplichtingen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 15/712

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[naam], te [woonplaats], eiseres,

gemachtigde: mr. J.L.A. Helmer,
en

De Staatssecretaris van Financiën, verweerder

(gemachtigde: mr. K.A. Linders)

Procesverloop

Bij besluit van 16 september 2014 (het primaire besluit) heeft verweerder eiseres de disciplinaire straf opgelegd van onvoorwaardelijk ontslag met ingang van
18 september 2014.
Bij besluit van 25 februari 2015 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres ongegrond verklaard.
Eiseres heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 10 juni 2015.
Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door mr. drs. A.K. Eisma.

Overwegingen

1. De rechtbank neemt de volgende, door partijen niet betwiste, feiten als vaststaand aan. Eiseres was werkzaam bij de Belastingdienst te Almelo als medewerker administratie in de groepsfunctie B bij het segment Particulieren, Dienstverlening, Bezwaar (PDB).
Naar aanleiding van een op 28 mei 2013 bij eiseres verrichte huiszoeking door de Financiële Recherche Twente en de mededeling dat zij werd verdacht van witwassen, heeft verweerder op 29 mei 2013 en 1 juli 2013 gesprekken met eiseres gevoerd. Tevens is haar met ingang van 29 mei 2013 in verband met het strafrechtelijk onderzoek per
29 mei 2013 de toegang tot de dienstgebouwen ontzegd. Bij brief van 30 augustus 2013 heeft verweerder aan eiseres plichtsverzuim ten laste gelegd. Eiseres heeft hierop bij brief van
19 september 2013 gereageerd. Op 15 april 2014 heeft verweerder een voornemen kenbaar gemaakt tot oplegging van de straf van onvoorwaardelijk ontslag. Bij het primaire besluit, gehandhaafd bij het bestreden besluit, heeft verweerder eiseres wegens zeer ernstig plichtsverzuim de straf van onvoorwaardelijk ontslag (hierna: strafontslag) opgelegd.
2. Verweerder stelt zich op het standpunt dat eiser zeer ernstig plichtsverzuim heeft
gepleegd, omdat zij:
- niet de vereiste belastingaangifte(n), dan wel onjuiste belastingaangifte(n) heeft gedaan dan wel daarbij niet de vereiste zorgvuldigheid in acht heeft genomen en daarmee niet, dan wel niet volledig aan haar fiscale verplichtingen heeft voldaan;
- heeft deelgenomen en/of haar medewerking heeft verleend aan en/of kennis heeft van ontduiken van belasting;
- onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven;
- door haar doen en/of nalaten verdachte is geworden van het plegen van het misdrijf van witwassen.
3. Volgens vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (CRvB) is voor de constatering van plichtsverzuim dat tot disciplinaire bestraffing aanleiding kan geven noodzakelijk dat op basis van de beschikbare, deugdelijk vastgestelde, gegevens de overtuiging is verkregen dat de betrokken ambtenaar de hem verweten gedragingen heeft begaan (zie de uitspraak van 19 februari 2015, ECLI:NL:CRVB:2015:545).
4. Ten aanzien van de belastingaangifte(n).
4.1
Verweerder stelt zich in het bestreden besluit op het standpunt dat de partner van de moeder van eiseres, de heer [naam], in 1997 geld heeft geschonken aan de moeder en zus van eiseres en aan eiseres, dan wel haar toenmalige echtgenoot, de heer [naam]. Aan eiseres dan wel de heer [naam] was een bedrag van fl. 100.000,-- geschonken, welk bedrag op een Zwitserse bank is gestort, waarvoor eiseres (naar zij stelt ongelezen) machtigingsformulieren heeft ondertekend. Van deze schenking is geen aangifte gedaan.
Evenmin is aangifte gedaan van het buitenlandse vermogen bij hun vermogens- dan wel inkomstenbelastingaangifte.
Voorts had eiseres actie moeten ondernemen om de aangifte(n) over de voorgaande jaren te (laten) controleren toen haar man, die altijd de financiële aangelegenheden regelde, haar in 2007 verliet en daarbij aangaf dat hij de grootste witwasser van Nederland zou zijn. Ook de mededeling van de boekhouder, de heer [naam], dat hij niet langer haar aangifte wilde verzorgen omdat hij al jaren het gevoel had dat er iets niet klopte, had voor eiseres aanleiding moeten zijn om verder actie te ondernemen.
4.2
Eiseres stelt zich kort weergegeven op het standpunt dat de schenking aan de heer [naam] is gedaan en dat van de schenking geen notariële akte voorhanden is. De taakverdeling binnen het huishouden was zo dat zij zich niet bezig hield met de financiële en fiscale huishouding. Omdat de heer [naam] voor de belastingaangifte(n) de hulp van de belastingadviseur [naam] inschakelde, was er voor haar geen aanleiding om die aangiften nog eens apart te controleren ten aanzien van de opgave van de schenking en het buitenlandse vermogen.
Ook stelt eiseres dat het verwijt dat op haar vanaf 2007 een zware onderzoeksplicht rust met betrekking tot haar fiscale verplichtingen niet tot plichtsverzuim kan leiden en meent zij juist meteen actie te hebben ondernomen door haar leidinggevende in te lichten.
4.3
De rechtbank stelt vast dat eiseres en de heer [naam], naar niet door eiseres is bestreden, zijn gehuwd zonder (vooraf) huwelijkse voorwaarden op te laten stellen, en dus in `gemeenschap van goederen` zijn gehuwd. Dat betekent niet alleen dat alles wat zij hadden op het moment van trouwen gemeenschappelijk werd, maar ook dat alles wat er tijdens het huwelijk bijkwam binnen de gezamenlijke boedel viel. De schenking van fl. 100.000,-- is dus ook tot het vermogen van eiseres gaan behoren en op grond daarvan rust de plicht om belastingaangifte te (laten) doen bij de Belastingdienst ook op haar. Bovendien was eiseres op de hoogte van het feit dat het bedrag op een Zwitserse rekening was gestort, waarvoor zij machtigingsformulieren heeft ondertekend. Haar verklaring dat zij toeliet dat haar man haar volledig afschermde van hun gezamenlijke financiële zaken, door alle post in ontvangst te nemen en die zaken achter gesloten deuren te regelen maakt, wat hier verder ook van zij, dat eiseres het risico heeft aanvaard dat de heer [naam] geen dan wel onjuist aangifte zou doen van de schenking en/of het gezamenlijke vermogen. Dit kan eiseres worden verweten.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat deze gedraging kan worden aangemerkt als zeer ernstig verwijtbaar plichtsverzuim. Reeds hierom was verweerder op grond van artikel 80, eerste lid, van het ARAR bevoegd om eiseres disciplinair te straffen.
5. Ten aanzien van het ontduiken van belasting.
5.1
Verweerder stelt dat eiseres, in ieder geval na haar scheiding van de heer [naam] in 2007, had kunnen en moeten weten dat haar zus en haar moeder niet voldeden aan hun fiscale verplichtingen ten aanzien van de Zwitserse bankrekeningen.
5.2
Eiseres stelt dat zij weliswaar op de hoogte was van de schenkingen aan haar zus en haar moeder en het bestaan van de Zwitserse rekeningen, maar dat daaruit niet kan worden geconcludeerd dat zij wist dat haar zus en moeder niet voldeden aan hun fiscale verplichtingen.
5.3
De rechtbank ziet in hetgeen van de zijde van verweerder op dit punt is aangevoerd geen aanknopingspunten om te veronderstellen dat eiseres zou hebben moeten weten dat haar moeder en zus de belasting ontdoken. Van plichtsverzuim ter zake van dit punt is derhalve geen sprake.
6. Ten aanzien van het geven van onvoldoende openheid van zaken.
6.1
Verweerder stelt dat eiseres een actievere houding had moeten innemen om de twijfels omtrent haar integriteit weg te nemen. Zij had kopieën van de niet door haar ondertekende belastingaangiften kunnen opvragen. Ook is zij er niet in geslaagd om aan te tonen dat de schenking aan de heer [naam] in privé is gedaan en dat zij niets wist van de Zwitserse bankrekening.
6.2
Eiseres stelt dat dit op zichzelf beschouwd geen plichtsverzuim oplevert. Zij heeft reeds aangegeven dat zij de eigen aangiften niet heeft ondertekend en heeft, voor zover mogelijk, openheid gegeven over de Zwitserse nummerrekeningen door stukken met betrekking tot die rekeningen te overleggen. Bovendien stelt eiseres dat zij doordat zij in 2007 openheid van zaken heeft gegeven er op mocht vertrouwen dat haar werkgever geen verdere disciplinaire stappen richting haar zou nemen.
6.3
De rechtbank is van oordeel dat eiseres in ieder geval in de gesprekken met haar leidinggevende in 2007 onvoldoende openheid van zaken heeft gegeven door niet meteen melding te maken van de in 1997 verkregen schenking van fl. 100.000,-- en haar eigen betrokkenheid bij het openen van een Zwitserse bankrekening waarop dat bedrag werd gestort. Het door eiseres gedane beroep op het vertrouwens- en rechtzekerheidsbeginsel omdat zij openheid van zaken zou hebben gegeven en vervolgens door verweerder geen actie is ondernomen, gaat reeds hierom niet op. Verweerder kon zich dan ook op het standpunt stellen dat ook in zoverre sprake is van verwijtbaar plichtsverzuim.
7. Ten aanzien van het door haar doen en/of nalaten verdachte worden van het plegen van het misdrijf van witwassen.
7.1
Verweerder stelt dat weliswaar in strafrechtelijk zin niet kon worden bewezen dat eiseres wist dan wel redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de gelden die zij tot 2007 in de huishouding van eiseres en haar ex-man omgingen van een misdrijf afkomstig waren, maar dat zij dit zeker ná 2007 wel had kunnen en moeten weten, dan wel heeft nagelaten om dit te onderzoeken.
7.2
Eiseres stelt dat zij niet wist dat de gelden die zij tot haar beschikking had afkomstig waren van een misdrijf. Voorts heeft zij in 2007 haar leidinggevende meteen geïnformeerd.
7.3
De rechtbank is van oordeel dat dit verwijt in feite ook neerkomt op het onvoldoende openheid geven van zaken, zoals hiervoor onder 6 is besproken. De rechtbank acht dit verwijt dan ook onvoldoende als zelfstandig argument voor verwijtbaar plichtsverzuim.
8. Gelet op hetgeen is vermeld in de rechtsoverwegingen 5 en 7 dient het beroep gegrond te worden verklaard.
De rechtbank ziet evenwel in de aard en ernst van het in rechtsoverweging 4 en 6 vermelde plichtsverzuim aanleiding om te oordelen dat verweerder zich op het standpunt kon stellen dat sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim. In dat verband wijst de rechtbank er op dat verweerder blijkens de jurisprudentie (onder meer Centrale Raad van Beroep van 29-11-2007, ECLI:NL:CRVB:2007:BC0487) terecht hoge eisen stelt aan ambtenaren van de Belastingdienst voor wat betreft hun integriteit, in het bijzonder wat betreft het nakomen van hun fiscale verplichtingen. De rechtbank acht het niet onredelijk dat verweerder, mede met het oog op het aanzien en de geloofwaardigheid van de Belastingdienst, deze hoge eisen eveneens stelt aan ambtenaren van de dienst die, zoals eiseres, geen specifiek fiscale functie bekleden.
9. Nu ten aanzien van de belastingaangifte(n) is geoordeeld dat sprake is van zeer ernstig plichtsverzuim en ook ten aanzien van het geven van onvoldoende openheid van zaken kan worden gesproken van verwijtbaar plichtsverzuim, is de rechtbank van oordeel dat verweerder in redelijkheid aan eiseres de disciplinaire straf van onvoorwaardelijk ontslag heeft kunnen opleggen. De rechtbank onderkent dat deze disciplinaire maatregel voor eiseres ingrijpende gevolgen heeft, nu zij door deze maatregel haar dienstbetrekking en daarmee haar inkomen heeft verloren. De rechtbank is echter van oordeel dat aan het belang van verweerder doorslaggevende betekenis toegekend moet worden.
10. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 980,-- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van
€ 490,-- en een wegingsfactor 1).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het bestreden besluit voor zover daarbij de onder rechtsoverweging 5 en 7
besproken feiten als plichtsverzuim zijn aangemerkt;
  • bepaalt dat de rechtsgevolgen van het in zoverre vernietigde bestreden besluit in stand blijven;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 167,-- aan eiseres te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H.M. Hesseling, voorzitter, en mr. A.P.W. Esmeijer en mr. R.M. Fieten, leden, in aanwezigheid van M.W. Hulsman, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op ***
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.