In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over de terugvordering van een bijstandsuitkering en de oplegging van een boete aan eisers, die in beroep zijn gegaan tegen besluiten van het college van burgemeester en wethouders van de gemeente Enschede. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder op 2 augustus 2012 een bedrag van € 10.891,62 aan bijstandsuitkering heeft teruggevorderd over de periode van 13 april 2012 tot en met 30 april 2013, en dat er boetes zijn opgelegd van respectievelijk € 735,28 en € 2.908,32. De rechtbank heeft het beroep van eiseres gegrond verklaard, omdat verweerder het besluit over de hoofdelijke aansprakelijkheid en de boete niet heeft gehandhaafd. De rechtbank heeft de primaire besluiten van 2 augustus 2012 en 21 augustus 2012 herroepen voor zover deze betrekking hebben op eiseres. De rechtbank heeft verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 980,- en heeft bepaald dat het griffierecht van € 45,- aan haar moet worden vergoed. Het beroep van eiser is ongegrond verklaard, omdat hij geen bezwaar heeft gemaakt tegen de intrekking van zijn bijstandsuitkering, waardoor dit besluit in rechte onaantastbaar is geworden. De rechtbank heeft vastgesteld dat verweerder terecht de bijstandsuitkering heeft teruggevorderd en dat eiser de inlichtingenplicht heeft geschonden, wat heeft geleid tot de oplegging van een boete van in totaal € 3.634,28. De rechtbank heeft de boete als evenredig en passend beoordeeld en heeft de beslissing openbaar uitgesproken.