ECLI:NL:RBOVE:2015:3231

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
25 juni 2015
Publicatiedatum
6 juli 2015
Zaaknummer
08.760134-14
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor seksueel misbruik van minderjarige dochter

Op 25 juni 2015 heeft de Rechtbank Overijssel een vonnis uitgesproken in een strafzaak tegen een man uit Hardenberg, die werd beschuldigd van seksueel misbruik van zijn minderjarige dochter tussen 1996 en 2001. De rechtbank heeft vastgesteld dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan het plegen van ontucht en seksueel binnendringen van zijn dochter, die op het moment van de feiten nog geen twaalf jaar oud was. De verdachte heeft tijdens de zitting en in eerdere verhoren zijn daden bekend, maar ontkent de penetratie met zijn penis. De rechtbank heeft de verklaringen van het slachtoffer als betrouwbaar en gedetailleerd beoordeeld, en heeft geconcludeerd dat de verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan de tenlastegelegde feiten. De rechtbank heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van vier jaar, waarvan twee jaar voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar. Daarnaast zijn er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder een meldplicht en een behandelverplichting. De rechtbank heeft ook een schadevergoeding van € 8.636,43 aan het slachtoffer toegewezen, te vermeerderen met wettelijke rente. De uitspraak is gedaan door een meervoudige kamer van de rechtbank in Zwolle, en de zaak heeft grote impact gehad op het slachtoffer, die ernstige psychische klachten heeft ondervonden als gevolg van het misbruik.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Zwolle
Parketnummer: 08.760134-14
Datum vonnis: 25 juni 2015
Vonnis (promis) op tegenspraak van de rechtbank Overijssel, meervoudige kamer voor strafzaken, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie tegen:
[verdachte],
geboren op [geboortedatum 1] 1962 in [geboorteplaats],
wonende te [woonplaats].

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van 11 juni 2015. De rechtbank heeft kennis genomen van de vordering van de officier van justitie mr. H.J. Timmer en van hetgeen door de verdachte en diens raadsman mr. J.H.S. Kroeze, advocaat te Hoogeveen, naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte:
feit 1:in de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 2001 handelingen heeft gepleegd met een meisje beneden de leeftijd van twaalf jaren, welke handelingen onder meer bestonden uit het seksueel binnendringen van haar lichaam;
feit 2:in de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 2001 ontucht heeft gepleegd met zijn minderjarige kind.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
1.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 januari 1996 tot en met 31 december 2001 te Dedemsvaart, gemeente Avereest, in ieder geval in Nederland, met [slachtoffer], geboortedatum [geboortedatum 2] 1992, handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, immers heeft verdachte
  • zijn tong in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht en/of
  • zijn penis in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht en/of
  • met zijn vingers de vagina en/of de billen van die [slachtoffer] betast en/of
  • zich door die [slachtoffer] laten aftrekken, althans zich door die [slachtoffer] aan zijn penis laten betasten en/of
  • gemasturbeerd in aanwezigheid van die [slachtoffer] en/of
  • geëjaculeerd over het lichaam van die [slachtoffer],

terwijl die [slachtoffer] toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;

2.
hij (op één of meer tijdstippen) in of omstreeks de periode van 01 januari 1996 tot en met 31 december 2001 te Dedemsvaart, gemeente Avereest, in ieder geval in Nederland, ontucht heeft gepleegd met zijn (toen) minderjarie dochter [slachtoffer], geboortedatum [geboortedatum 2] 1992,

die ontucht er in bestaande dat verdachte

  • zijn tong in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] heeft gebracht danwel de vagina van die [slachtoffer] heeft gelikt en/of
  • zijn penis in de vagina, althans tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] heeft gebracht danwel zijn penis tegen de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en/of
  • met zijn vingers de vagina en/of billen van die [slachtoffer] heeft betast en/of
  • zich door die [slachtoffer] heeft laten aftrekken, althans zich door die [slachtoffer] aan zijn penis heeft laten betasten;
  • heeft gemasturbeerd in aanwezigheid van die [slachtoffer] en/of
  • heeft geëjaculeerd over het lichaam van die [slachtoffer].

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren, met daaraan gekoppeld de bijzondere voorwaarden van een meldplicht bij de reclassering, een ambulante behandelverplichting bij Transfore, alsmede het verlenen van medewerking aan het onaangekondigd door de politie laten controleren van digitale gegevensdragers op kinderporno en/of seksueel getinte gesprekken met minderjarigen.
Verder heeft de officier van justitie toewijzing van de vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer] gevorderd, met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel.

4.De voorvragen

De rechtbank heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat zij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in de vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de rechtbank over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden of dat verdachte daarvan moet worden vrijgesproken. In het geval de rechtbank tot een bewezenverklaring komt, steunt de beslissing dat verdachte de feiten heeft begaan op de inhoud van bewijsmiddelen die als bijlage aan het vonnis zijn gehecht en daarvan op die wijze deel uitmaken. Deze bewijsmiddelen bevatten dan de redengevende feiten en omstandigheden op grond waarvan de rechtbank de overtuiging heeft gekregen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
De officier van justitie heeft geconcludeerd dat de ten laste gelegde feiten wettig en overtuigend kunnen worden bewezen. Het seksueel misbruik van [slachtoffer] door verdachte heeft volgens verdachte twee maal per week gedurende zes jaar plaatsgevonden, vanaf het vierde tot en met het negende jaar van [slachtoffer]. Dat betekent dat [slachtoffer] 624 keer is misbruikt door haar vader. Toen [slachtoffer] hiermee naar buiten kwam, werd zij door niemand geloofd omdat verdachte het misbruik ontkende.
Over het penetreren met de penis door verdachte verklaart [slachtoffer] dat verdachte dit twee keer heeft geprobeerd, waarvan de tweede poging is gelukt. Dit was toen [slachtoffer] zeven jaar was. Verdachte ontkent dit maar de verklaring van [slachtoffer] is geloofwaardig omdat zij het niet groter of erger maakt dan het is. Ook in het geval verdachte niet heeft gepenetreerd met de penis is er volgens de officier van justitie sprake van seksueel binnendringen. Immers, volgens de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2010:BK6910) houdt beffen ook seksueel binnendringen in en verdachte heeft verklaard dat er altijd werd gebeft. Dat betekent dus 624 keer seksueel binnendringen, aldus de officier van justitie.
De raadsman van verdachte heeft vrijspraak bepleit van het als feit 1 ten laste gelegde. Hij heeft daartoe, kort en zakelijk samengevat, aangevoerd dat zijn cliënt ontkent dat hij met zijn penis is binnengedrongen en dat hij tussen de schaamlippen heeft gewreven. Daarbij wordt de verklaring van aangeefster op deze punten niet ondersteund door ander bewijs.
Het als feit 2 ten laste gelegde is te bewijzen, aldus de raadsman.
De raadsman heeft bepleit bij het opleggen van een straf rekening te houden met de persoon van zijn cliënt, met het traject dat hij reeds doorloopt en met zijn opstelling in deze procedure.
5.2
De bewijsoverwegingen van de rechtbank
[slachtoffer] heeft, na een informatief gesprek bij de politie op 16 januari 2012, op 10 maart 2014 aangifte gedaan van seksueel misbruik door haar vader in de periode van 1 januari 1996 tot en met 31 december 2002.
Verdachte heeft zichzelf op 17 juli 2014 gemeld bij de politie, nadat De Tender voor hem deze afspraak bij de politie had gemaakt. Verdachte heeft zowel bij de politie als ter terechtzitting bekend dat hij zijn dochter seksueel heeft misbruikt. Zijn dochter was vier jaar toen hij daarmee begon en negen jaar toen hij ermee is gestopt. Bij de politie heeft verdachte verklaard dat het seksueel misbruik gemiddeld twee keer per week plaatsvond.
De rechtbank stelt vast dat de verklaringen van verdachte en [slachtoffer] gelijkluidend zijn ten aanzien van alle seksuele handelingen die verdachte in gemelde periode heeft verricht bij aangeefster, met uitzondering van het onderdeel ten aanzien van het seksueel binnendringen.
[slachtoffer] heeft gedetailleerd verklaard over het door verdachte penetreren met zijn penis en zijn tong in haar vagina. Daarentegen heeft verdachte alleen deze specifieke onderdelen ontkend. De rechtbank vindt in al hetgeen zich in het strafdossier bevindt geen aanleiding om aan de betrouwbaarheid van de verklaring van [slachtoffer] te twijfelen. De rechtbank acht de verklaring van [slachtoffer] ook met betrekking tot de penis en tong in haar vagina betrouwbaar, omdat deze als voldoende consistent en zeer gedetailleerd kan worden aangemerkt. Daarbij verklaart verdachte over deze gebeurtenissen waarbij aangeefster het (pogen tot) binnendringen met de penis beschrijft identiek, waarbij hij alleen dit aspect weglaat. Overigens, ook als uitgegaan wordt van de verklaringen van verdachte, dat “slechts” sprake is geweest van beffen, dan nog leidt dat tot de vaststelling dat sprake is van seksueel binnendringen. De rechtbank acht het een feit van algemene bekendheid dat beffen bestaat uit het likken met de tong van de clitoris van de vrouw, waaronder dus ook wordt verstaan het likken tussen de schaamlippen van de vagina.
Bestendige jurisprudentie van de Hoge Raad (ECLI:NL:HR:2010:BK6910) leert dat niet enkel sprake is van binnendringen wanneer de verdachte in de schede is geweest, maar ook wanneer hij met zijn tong of vingers tussen de schaamlippen en aan de clitoris van het slachtoffer heeft gezeten.
De rechtbank is gelet op het hiervoor overwogene en op grond van de gebezigde bewijsmiddelen van oordeel dat verdachte zich schuldig heeft gemaakt aan zowel het als feit 1 als feit 2 ten laste gelegde.
5.3
De conclusie
De rechtbank is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij in de periode van 01 januari 1996 tot en met 31 december 2001 te Dedemsvaart, gemeente Avereest, met [slachtoffer], geboortedatum [geboortedatum 2] 1992, handelingen heeft gepleegd, mede bestaande uit het seksueel binnendringen van haar lichaam, immers heeft verdachte
  • zijn tong in de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] gebracht en
  • zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] gebracht en
  • met zijn vingers de vagina en de billen van die [slachtoffer] betast en
  • zich door die [slachtoffer] laten aftrekken en
  • gemasturbeerd in aanwezigheid van die [slachtoffer] en
  • geëjaculeerd over het lichaam van die [slachtoffer],
terwijl die [slachtoffer] toen de leeftijd van twaalf jaren nog niet had bereikt;
2.
hij in de periode van 01 januari 1996 tot en met 31 december 2001 te Dedemsvaart, gemeente Avereest, ontucht heeft gepleegd met zijn toen minderjarige dochter[slachtoffer], geboortedatum [geboortedatum 2] 1992,
die ontucht er in bestaande dat verdachte
  • zijn tong in de vagina en tussen de schaamlippen van die [slachtoffer] heeft gebracht en
  • zijn penis in de vagina van die [slachtoffer] heeft gebracht en
  • met zijn vingers de vagina en billen van die [slachtoffer] heeft betast en
  • zich door die [slachtoffer] heeft laten aftrekken en
  • heeft gemasturbeerd in aanwezigheid van die [slachtoffer] en
  • heeft geëjaculeerd over het lichaam van die [slachtoffer].
De rechtbank heeft de eventueel in de tenlastelegging voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De rechtbank acht niet bewezen wat aan de verdachte anders is tenlastegelegd, zodat zij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij de artikelen 244 en 249 van het Wetboek van Strafrecht (Sr). Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van de feiten uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
eendaadse samenloop van:
feit 1
het misdrijf: met iemand beneden de leeftijd van twaalf jaren handelingen plegen die mede bestaan uit het seksueel binnendringen van het lichaam;
feit 2
het misdrijf: ontucht plegen met zijn minderjarige kind.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De rechtbank oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor de bewezenverklaarde feiten.

8.De op te leggen straf of maatregel en de gronden daarvoor

Bij de strafoplegging houdt de rechtbank rekening met de aard en de ernst van de gepleegde feiten, de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de rechtbank de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich gedurende zes jaren, twee keer per week, schuldig gemaakt aan verregaand seksueel misbruik van zijn dochter, waaronder het seksueel binnendringen van haar lichaam. Het misbruik begon toen het slachtoffer pas vier jaar oud was. Verdachte heeft op verwerpelijke wijze misbruik gemaakt van de gelegenheid die hem geboden werd zich telkens weer te vergrijpen aan zijn kind als de moeder aan het werk was en haar kind derhalve niet kon beschermen. Ondanks dat verdachte zich op momenten realiseerde, zo heeft hij verklaard, dat waar hij mee bezig was fout was, heeft hij het voor zichzelf ontkend en geen hulp gezocht voor zijn seksueel deviant gedrag waardoor het misbruik jarenlang heeft kunnen voortduren. Toen jeugdzorginstanties bij het gezin betrokken raakten heeft verdachte, toen aangeefster in die contacten ook melding maakte van seksuele handelingen door hem, dit ontkend en haar gemaand hierover niet verder te spreken omdat dit het gezin zou schaden. Dit heeft geleid tot een situatie waarin aangeefster aanvankelijk niet werd geloofd in haar verhaal en het proces waarin het tot een strafrechtelijk onderzoek is gekomen aanzienlijk vertraagd, met alle gevolgen voor aangeefster van dien.
Door het seksuele misbruik is een zeer ernstige inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer en is een normale en gezonde seksuele ontwikkeling, waar ieder kind recht op heeft, doorkruist. Het vertrouwen dat een kind in haar vader zou moeten kunnen stellen, is in ernstige mate door hem beschaamd. Het is de verantwoordelijkheid van de vader om een kind een veilige, geborgen plaats te bieden. Juist ook omdat het misbruik bij het slachtoffer thuis plaatsvond, is het slachtoffer, een kind nog, die veiligheid gedurende lange tijd niet geboden. Zij zal hetgeen haar overkomen is haar hele leven met zich meedragen. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit vaak langdurige en ernstige schade toebrengt aan de geestelijke gezondheid van het slachtoffer. Dat de bewezenverklaarde feiten grote gevolgen hebben gehad – en nog steeds hebben – voor het slachtoffer, is ook gebleken uit de ter zitting namens haar voorgedragen slachtofferverklaring. Door het misbruik heeft het slachtoffer ernstige en langdurige psychische klachten gekregen.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan zeer ernstige feiten. Als reactie op dergelijke feiten is uit oogpunt van vergelding in beginsel een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van een aanzienlijke omvang passend en geboden.
Er is, in het kader van deze strafzaak, over de persoon van verdachte gerapporteerd door
dr. R.W. Blaauw, psycholoog, zoals blijkt uit het Pro Justitia rapport van 10 september 2014. Uit dit rapport komt naar voren dat bij verdachte ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde sprake is van een gebrekkige ontwikkeling van zijn geestvermogens in de vorm van een persoonlijkheidsstoornis niet anderszins omschreven met ontwijkende, afhankelijke en obsessief-compulsieve trekken, alsmede van een ziekelijke stoornis van de geestvermogens in de vorm van pedofilie. Volgens de psycholoog is er sprake van verminderde toerekeningsvatbaarheid. Het recidiverisico wordt geschat op laag.
De reclassering heeft d.d. 2 juni 2015 een reclasseringsadvies uitgebracht. Er wordt geadviseerd een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden in de zin van een meldplicht, een behandelverplichting en het verlenen van medewerking aan controle op kinderporno en/of seksueel getinte gesprekken met minderjarigen.
Volgens de reclassering heeft een onvoorwaardelijke gevangenisstraf als negatief gevolg dat de behandeling van verdachte bij Transfore zal stagneren.
Bij haar beslissing heeft de rechtbank in het voordeel van verdachte rekening gehouden met een uittreksel justitiële documentatie van verdachte d.d. 12 mei 2015 waaruit blijkt dat verdachte niet eerder voor een zelfde feit met politie en/of justitie in aanraking is geweest.
De rechtbank is van oordeel dat de bewezenverklaarde feiten zoals zij als feit 1 en 2 zijn tenlastegelegd, vallen onder meer dan één strafbepaling.
De rechtbank past daarom één van die bepalingen toe, namelijk die waarbij de zwaarste hoofdstraf is gesteld, te weten artikel 244 Sr.
Alles afwegende is de rechtbank van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van vier jaren, waarvan twee jaren voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaar en met aftrek van voorarrest, passend en geboden is. Aan deze voorwaardelijke gevangenisstraf verbindt de rechtbank als bijzondere voorwaarden een meldplicht, een behandelverplichting en een verplichting tot het verlenen van medewerking aan controle zoals geadviseerd door de reclassering. De rechtbank is zich ervan bewust dat als gevolg van de onvoorwaardelijke gevangenisstraf de behandeling van verdachte wordt onderbroken. Gezien de ernst van de feiten en de impact ervan op het slachtoffer is er naar het oordeel van de rechtbank geen plaats voor een geheel voorwaardelijke vrijheidsstraf en weegt het belang van generale preventie en vergelding zwaarder dan het persoonlijke belang van verdachte bij voortzetting van de behandeling. Het persoonlijke belang van verdachte is door de rechtbank meegewogen in de bepaling van de duur van het voorwaardelijk op te leggen deel van de gevangenisstraf. Om verdachte de gelegenheid te bieden zijn behandeling na het onvoorwaardelijk deel van de gevangenisstraf te hebben uitgezeten op te pakken, waartoe de verdachte zich ook gemotiveerd heeft getoond, ziet de rechtbank aanleiding een substantieel groter deel van de op te leggen straf voorwaardelijk op te leggen dan door de officier van justitie is geëist. Daarbij neemt de rechtbank tevens in aanmerking dat de door verdachte te ondergane behandeling als recidive beperkend wordt aangemerkt.

9.De schade van benadeelden

9.1
De vordering van de benadeelde partij
[slachtoffer], wonende te [adres 1], heeft zich voorafgaand aan het onderzoek op de zitting, op de wettelijk voorgeschreven wijze als benadeelde partij gevoegd in dit strafproces. De benadeelde partij vordert veroordeling van de verdachte tot betaling van in totaal € 8.636,43 (zegge: achtduizend zeshonderdzesendertig euro en drieënveertig cent), te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf het moment waarop het strafbare feit is gepleegd. Deze schade bestaat uit de volgende posten:
  • € 636,43 aan materiële schade;
  • € 8.000,- aan immateriële schade.
Dit is gevorderd als “voorschot”. De rechtbank begrijpt dit als een vordering tot schadevergoeding van slechts een deel van de geleden schade. De benadeelde partij behoudt zich kennelijk het recht voor een ander deel van de schade buiten het strafgeding van verdachte te vorderen.
Ook heeft de benadeelde partij gevraagd een schadevergoedingsmaatregel op te leggen.
Naar het oordeel van de rechtbank is de benadeelde partij in haar vordering ontvankelijk en is de vordering gegrond. Door de gebezigde bewijsmiddelen en de behandeling op de terechtzitting is komen vast te staan dat de verdachte door de bewezenverklaarde feiten rechtstreeks schade heeft toegebracht aan het slachtoffer. De opgevoerde schadeposten zijn niet betwist en voldoende onderbouwd en aannemelijk. De rechtbank zal het gevorderde daarom toewijzen, inclusief de van rechtswege verschuldigde wettelijke rente vanaf de datum waarop het strafbare feit is gepleegd, te weten 1 januari 1996. Daarnaast zal de rechtbank verdachte veroordelen tot betaling van de kosten die de benadeelde partij heeft gemaakt of zal maken voor rechtsbijstand en de executie van dit vonnis.
9.2
De schadevergoedingsmaatregel
De rechtbank zal hierbij de maatregel als bedoeld in artikel 36f Sr opleggen, aangezien de verdachte jegens het slachtoffer naar burgerlijk recht aansprakelijk is voor de schade die door de feiten is toegebracht.

10.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op de hiervoor genoemde wetsartikelen. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen 10, 14a, 14b, 14c, 27 en 55 Sr.

11.De beslissing

De rechtbank:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat het voorwaardelijke deel van de straf niet ten uitvoer wordt gelegd, tenzij de rechter tenuitvoerlegging gelast:
- omdat de veroordeelde geen medewerking aan het reclasseringstoezicht als bedoeld in artikel 14d, tweede lid, Sr heeft verleend, medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen;
- omdat de veroordeelde tijdens de proeftijd de bijzondere voorwaarde niet heeft nageleefd;
  • stelt als
  • stelt als
  • stelt als
  • draagt deze reclasseringsinstelling op om aan verdachte hulp en steun te verlenen bij de naleving van deze voorwaarden;
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;

schadevergoeding

  • veroordeelt de verdachte tot betaling aan de benadeelde partij
  • veroordeelt de verdachte daarnaast in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot op heden begroot op nihil, alsook in de kosten van betekening van dit vonnis, de in verband met de tenuitvoerlegging van dit vonnis nog te maken kosten en de kosten vallende op de invordering;
  • legt de
  • bepaalt dat als veroordeelde heeft voldaan aan zijn verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van bedoeld bedrag daarmee de verplichting van verdachte om aan de benadeelde partij het bedrag te betalen, komt te vervallen, en andersom, als veroordeelde aan de benadeelde partij het verschuldigde bedrag heeft betaald, dat daarmee de verplichting tot betaling aan de Staat der Nederlanden van dat bedrag komt te vervallen;
opheffing bevel voorlopige hechtenis
- heft het geschorste bevel tot bewaring op.
Dit vonnis is gewezen door mr. F. van der Maden, voorzitter, mr. M. van Bruggen en
mr. R.A.M. Elbers, rechters, in tegenwoordigheid van mr. S.W. de Boer, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 25 juni 2015.
Mr. Elbers is buiten staat dit vonnis mede te ondertekenen.
Bijlage bewijsmiddelen
Leeswijzer
Deze bijlage maakt deel uit van het vonnis en bevat de bewijsmiddelen.
Wanneer hierna wordt verwezen naar dossierpagina’s, zijn dit bladzijden uit het dossier van de regiopolitie IJsselland, tactische recherche met nummer PL0400-2015000008. Tenzij hieronder anders wordt vermeld, wordt steeds verwezen naar bladzijden van een in de wettelijke vorm, door daartoe bevoegde personen, opgemaakt proces-verbaal.
Feit 1 en feit 2 – het seksueel binnendringen met de tong en de penis
1.
Het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 10 maart 2014, pagina’s 26, 27, 30, 31, inhoudende:
(…) Dat hij aan mijn geslachtsdelen heeft gezeten en met zijn penis in mij is geweest. (…)
Op de clitoris daar ging hij over heen. (…) Mijn vader zat aan mijn clitoris. (…)
Mijn vader was op dat moment mij aan het beffen. (…)
V: wat bedoel jij met beffen?
A: Mijn vader ging met zijn tong en mond tussen mijn benen naar mijn vagina en clitoris (…). Ik voelde wel dat hij met zijn tong een klein stukje in mijn vagina ging (…).
Een keer is hij op de [adres 2] bij me naar binnen gegaan. Ik voelde heel veel pijn (…). Hij ging met zijn penis in mijn vagina naar binnen. (…) Ik weet dat hij zijn penis vastpakte en dat hij zijn penis bij mij naar binnen deed en dat dat heel veel pijn deed (…).
2.
Het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] van 7 oktober 2014, pagina 43, inhoudende:
(…) Mijn vader was me aan het aanraken en ik moest hem aanraken. Op een gegeven moment weet ik dat hij boven me hing. Ik kon zijn gezicht wel zien, maar hij was hoger. Ik kon hem niet recht in zijn gezicht aankijken.
Ik herinner me dat hij daar onderin bezig was en dat hij daarna keek. Hij was eerst dus hoger maar ik herinner me vooral zijn gezicht. Normaal keek ik niet naar zijn gezicht omdat we dan naast elkaar lagen.
Hij was zo lang bezig. Er kwam op een gegeven moment een hel harde pijnscheut en die pijn ging door. Ik weet dat ik heel erg misselijk werd van de pijn en daarna weet ik niet meer wat er gebeurde. (…) Op een gegeven moment leek het alsof ik wegging uit mijn lichaam.
(…)
V:Je zei hij was daar beneden bezig wat bedoel je?
A: Om hem erin te krijgen.
V:Wil je dan benoemen wat hij daarin probeerde te krijgen?
A:Zijn penis in mijn vagina.
V:Hoe probeerde hij dat?
A:Dat weet ik niet ik weet alleen dat hij geconcerteerd naar beneden keek en met zijn hand bezig was.
V:Waar was hij met zijn hand bezig?
A:Vast houden
V:Wat hield hij met zijn hand vast?
A:Zijn penis.
V:Je voelde een hevige pijn, omschrijf die eens?
A:Alsof ik helemaal werd open gescheurd, brandend, scheurend. (…)
3.
Het proces-verbaal verhoor verdachte van 17 juli 2014, pagina 95, inhoudende:
(…) Later begon ik (…) haar te beffen. (…)
4.
Het proces-verbaal verhoor verdachte van 19 juli 2014, pagina 115, 122, inhoudende:
(…) V: Je hebt in een eerder verhoor ook gesproken over ‘beffen’. Hoe ging dat?
A: Met mijn tong over haar vagina (…)
Begon haar te likken aan haar vagina. (…)
Ik hield haar benen zeg maar uit elkaar en met de tong over de vagina heen. (…) Zeg maar bij haar clitoris. Dat gedeelte (…), met de tong, wat ik zei over haar vagina en clitoris (…).
Feit 1 – overig – en feit 2
Nu verdachte zowel bij de politie als ter terechtzitting het ten laste gelegde feit 1 voor het overige en feit 2 heeft bekend, volstaat de rechtbank op grond van het bepaalde in artikel 359, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering, met een opgave van de bewijsmiddelen.
Voor het bewijs verwijst de rechtbank naar:
- het proces-verbaal van aangifte van [slachtoffer] van 10 maart 2014, pagina 24-36;
- het proces-verbaal van verhoor getuige [slachtoffer] van 7 oktober 2014, pagina 39-44;
- het proces-verbaal verhoor verdachte van 17 juli 2014, pagina 94-96;
- het proces-verbaal verhoor verdachte van 19 juli 2014, pagina 108-123
- de bekennende verklaringen van verdachte zoals afgelegd ter terechtzitting van 11 juni 2015.