ECLI:NL:RBOVE:2015:2056

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 april 2015
Publicatiedatum
24 april 2015
Zaaknummer
05/014449-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Witwassen van een aanzienlijk geldbedrag bij de Duits-Nederlandse grens

In deze zaak heeft de politierechter van de Rechtbank Overijssel op 24 april 2015 uitspraak gedaan in een strafzaak tegen de verdachte, die zich schuldig heeft gemaakt aan witwassen. De verdachte werd op 29 augustus 2012 aangehouden bij de Duits-Nederlandse grens, waar hij een aanzienlijk geldbedrag van € 18.250,-- bij zich had. De politierechter oordeelde dat de verklaringen van de verdachte over de herkomst van het geld niet geloofwaardig waren. De verdachte had geen aannemelijke verklaring kunnen geven voor het geld dat hij bij zich droeg, en zijn antecedenten op het gebied van de Opiumwet droegen bij aan het vermoeden dat het geld uit criminele activiteiten afkomstig was.

De officier van justitie had gevorderd dat de verdachte voor het primair tenlastegelegde feit zou worden veroordeeld tot een gevangenisstraf van twee maanden, met verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld. De politierechter heeft de verdachte uiteindelijk veroordeeld tot een gevangenisstraf van zes weken, rekening houdend met de overschrijding van de redelijke termijn in de procedure. De rechtbank verklaarde het inbeslaggenomen geld verbeurd, aangezien het bewezenverklaarde feit met betrekking tot dit geld was begaan.

De politierechter heeft in zijn overwegingen ook de lange duur van de procedure in aanmerking genomen, wat leidde tot een vermindering van de opgelegde straf. De verdachte werd vrijgesproken van andere tenlastegelegde feiten, maar het bewezenverklaarde feit van witwassen werd als strafbaar erkend. De uitspraak is openbaar uitgesproken en de politierechter heeft de beslissing gemotiveerd op basis van de feiten en omstandigheden van de zaak.

Uitspraak

Rechtbank Overijssel

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 05/014449-13
Datum vonnis: 24 april 2015
Herstelvonnis
De politierechter heeft geconstateerd dat in het op 24 april 2015 in deze zaak gewezen vonnis, onder de bewezenverklaring abusievelijk is opgenomen:
“hij op 24 maart 2009 in de gemeente Oldenzaal, een aanzienlijk geldbedrag (totaal 49295 euro), voorhanden heeft gehad, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf”.
Voorts is abusievelijk op enkele plaatsen in het vonnis in plaats van
“politierechter”,
“rechtbank”vermeld.
In onderstaand vonnis is één en ander hersteld:
Vonnis (promis) op tegenspraak van de politierechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in de zaak van de officier van justitie in het arrondissement Oost-Nederland tegen:
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Joegoslavië) op [geboortedatum] 1978,
wonende te [woonplaats],

1.Het onderzoek op de terechtzitting

Dit vonnis is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de openbare terechtzitting van
10 april 2015. De verdachte is niet verschenen. Wel is verschenen zijn raadsman
mr. D.G. Geerdink, advocaat te Oldenzaal die verklaard heeft door verdachte te zijn gemachtigd om namens hem de verdediging te voeren. Als officier van justitie was aanwezig
mr. V. Smink. De politierechter heeft kennisgenomen van de vordering van de officier van justitie en van hetgeen door de raadsman van verdachte naar voren is gebracht.

2.De tenlastelegging

De verdenking komt er, kort en feitelijk weergegeven, op neer dat verdachte een geldbedrag van € 18.250,-- heeft witgewassen.
Voluit luidt de tenlastelegging aan de verdachte, dat:
hij op of omstreeks 29 augustus 2012, te De Lutte, in de gemeente Losser, althans in Nederland, van (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (tot een
totaalbedrag van Eur. 18.250=, in elk geval tot een totaalbedrag van Eur.
15.000,= ) de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vervreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op (een) voorwerp(en), te
weten een of meer geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van Eur. 18.250,=,
in elk geval tot een totaalbedrag van Eur. 15.000,=), was of wie bovenomschreven voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (tot een totaalbedrag van Eur. 18.250,= in elk geval tot een totaalbedrag van Eur. 15.000,=), voorhanden heeft gehad en/of heeft verworven en/of heeft overgedragen en/of heeft omgezet en/of daarvan gebruik heeft gemaakt, terwijl hij wist dat dat/die voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig misdrijf;
subsidiair althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht
of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 29 augustus 2012, te De Lutte, in de gemeente Losser, althans in Nederland, van (een) voorwerp(en), te weten een of meer geldbedrag(en) (tot een
totaalbedrag van Eur. 18.250=, in elk geval tot een totaalbedrag van Eur.
15.000,=), de werkelijke aard, de herkomst, de vindplaats, de vevreemding
en/of de verplaatsing heeft verborgen en/of verhuld, althans heeft
verborgen en/of verhuld wie de rechthebbende op dat/die voorwerp(en)
was, of wie bovenomschreven voorwerp(en) voorhanden heeft gehad en/of
heeft verworven en/of overgedragen en/of omgezet en/of daarvan gebruik
heeft gemaakt, terwijl hij/zij redelijkerwijs moest vermoeden dat dat/die
voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was/waren uit enig
misdrijf;

3.De vordering van de officier van justitie

De officier van justitie heeft gevorderd dat verdachte voor het onder primair tenlastegelegde feit wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden met aftrek van voorarrest en voorts verbeurdverklaring van het inbeslaggenomen geld.

4.De voorvragen

De politierechter heeft vastgesteld dat de dagvaarding geldig is, dat hij bevoegd is tot kennisneming van deze zaak, dat de officier van justitie ontvankelijk is in zijn vervolging en dat er geen redenen zijn voor schorsing van de vervolging.

5.De beoordeling van het bewijs

Deze paragraaf bevat het oordeel van de politierechter over de vraag of de tenlastegelegde feiten bewezenverklaard kunnen worden dan wel of daarvan moet worden vrijgesproken. In geval van hoger beroep zullen de gebruikte bewijsmiddelen worden opgenomen in een aanvulling bij dit vonnis. De in die bewijsmiddelen voorkomende feiten en omstandigheden zijn redengevend voor deze beslissing.
5.1
De standpunten van de officier van justitie en de verdediging
Het standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigend bewezen kan worden verklaard dat verdachte het primair tenlastegelegde feit heeft begaan. Verdachte is aangehouden samen met een medeverdachte nadat bij een controle in het kader van het mobiele toezicht vreemdelingen nabij de grens met Duitsland in De Lutte in de gemeente Losser een grote som geld was aangetroffen. Verdachte heeft geen aannemelijke verklaring gegeven over de herkomst van het geld. Verdachte heeft antecedenten op het gebied van de Opiumwet. De officier van justitie heeft gesteld dat is bewezen dat het geld uit misdrijf afkomstig is.
Het standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het bewijs in de onderhavige zaak op onrechtmatige wijze is verkregen nu verbalisant [verbalisant] gebruik heeft gemaakt van een bevoegdheid die hij op grond van artikel 51 lid 1 van de Vreemdelingenwet niet had. Immers heeft hij de personenauto waarin verdachte zich bevond doorzocht terwijl hij enkel de bevoegdheid had deze personenauto te onderzoeken.
Verder voert de raadsman aan dat het enkel aanwezig zijn van de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid geld, niet automatisch betekent dat er sprake is van witwassen. Van gedragingen aan de zijde van verdachte die erop gericht waren gelden in de auto te verbergen of te verhullen, dan wel van gedragingen om de criminele herkomst van het geld te verbergen of te verhullen was, naar het oordeel van de raadsman geen sprake.
5.2
De bewijsoverwegingen.
Op 29 augustus 2012 worden [verdachte] en [naam 1] als inzittenden van een auto met Duits kenteken kort na het passeren van de Duits-Nederlandse grens gecontroleerd door twee wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke status. Verdachte [verdachte] was bijrijder en kon daarnaar gevraagd geen identiteitsbewijs tonen. Wel gaf verdachte bij gelegenheid van zijn fouillering aan verbalisant aan dat hij een enveloppe in zijn broekzak had met daarin een geldbedrag van € 3000,= . Op de vraag van de verbalisant of er nog meer geld in de auto lag, hebben beide verdachten ontkennend geantwoord. Bij de fouillering van verdachte werd geen identiteitsdocument aangetroffen.
Bij het daarop ingestelde onderzoek in de auto naar een document waaruit de identiteit van verdachte kon blijken, werd naast een paspoort van verdachte met daarin een geldige Duitse verblijfstitel voor verdachte, onder de bijrijdersstoel een tasje aangetroffen met daarin een viertal enveloppen soortgelijk aan de enveloppe die verdachte kort daarvoor uit zijn broekzak had gehaald. Verdachte gaf aan dat in de enveloppen een geldbedrag zat van tussen de
€ 13.000,- en € 15.000,=.
Verdachte en [naam 1] zijn door de verbalisanten nagetrokken in het systeem. Beiden bleken in Duitsland antecedenten te hebben, wat verdachte betreft ook ter zake de Opiumwet. Bij telling van het inbeslaggenomen geld werd een marihuanageur geroken.
De politierechter is van oordeel dat de vastgestelde feiten en omstandigheden, in onderling verband en samenhang bezien, het sterke vermoeden rechtvaardigen dat er sprake was van crimineel geld.
Een dergelijk gerechtvaardigd vermoeden kan vervolgens door bijvoorbeeld (consistente) verklaringen van verdachte en/of zijn metgezel en/of door het overleggen van bescheiden weerlegd worden, maar daarin is verdachte naar het oordeel van de politierechter niet geslaagd, aangezien uit het onderzoek ter terechtzitting het volgende is gebleken.
[naam 1] heeft tegenover de opsporingsambtenaren van de Koninklijke Marechaussee verklaard dat hij verdachte [verdachte] ongeveer een half jaar kent. Van het aangetroffen geld in de auto weet hij niets. [naam 1] heeft de auto gehuurd en heeft gereden voor [verdachte] omdat [verdachte] geen rijbewijs heeft. [verdachte] gaat volgens [naam 1] een keer per maand naar coffeeshops in Nederland. Het initiatief om naar Nederland te gaan kwam van [verdachte].
Verdachte heeft aan de verbalisanten verklaard dat het geld dat is aangetroffen in een tasje onder de bijrijdersstoel aan een familielid toebehoort die het geld aan hem heeft toevertrouwd. Het zou met seks te maken hebben. Verdachte heeft verklaard biseksueel te zijn. Het bedrag van € 3250,= zou van verdachte zelf zijn en dit geld zou hij verdiend hebben als schilder. Verdachte heeft volgens zijn verklaring een uitkering en ‘klust’ zwart bij als schilder. Verdachte was vandaag met [naam 1] op weg naar Leiden voor een afspraak. Verdachte kan en wil de naam van de eigenaar van het geld niet noemen omdat hij daardoor zichzelf en zijn familie in groot gevaar zou brengen.
De politierechter acht de verklaringen van verdachte over de herkomst van het geld niet geloofwaardig en niet aannemelijk.
De politierechter neemt daarbij in aanmerking dat het aangetroffen geld voornamelijk bestond uit bankbiljetten van de coupures 5,10 en 20 euro. Het is een feit van algemene bekendheid dat dit soort coupures veelvuldig gebruikt worden bij de handel in verdovende middelen. Voorts is uit onderzoek van de in de auto aangetroffen telefoons gebleken dat verdachte de beschikking had over een telefoon met een Nederlandse SIM-kaart. Verdachte is op deze telefoon gebeld door een Nederlandse man uit Rijswijk, genaamd [naam 2], die antecedenten heeft ter zake de Opiumwet. In samenhang met de verklaring van [naam 1] dat verdachte in Nederland naar coffeeshops gaat alsmede het feit dat bij telling van het geld een marihuanageur werd geroken, zonder dat verdachte voor die op zichzelf en in samenhang met de verdere inhoud van de bewijsmiddelen voor het bewijs redengevende feiten en omstandigheden een redelijke, die redengevendheid ontzenuwende, verklaring heeft gegeven, is de politierechter van oordeel dat het niet anders kan zijn dan dat het inbeslaggenomen geld afkomstig is van crimineel handelen. Dat geldt ook voor het geld dat verdachte in een enveloppe in zijn broekzak had. Het geld zat in een enveloppe die soortgelijk was aan de enveloppen onder de bijrijdersstoel. De politierechter acht de verklaring van verdachte dat hij dit geld als schilder heeft verdiend dan ook niet geloofwaardig en niet aannemelijk.
De raadsman heeft bepleit dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het hem primair en subsidiair tenlastegelegde. De raadsman heeft daartoe, zakelijk weergegeven, aangevoerd dat het bewijs in de onderhavige zaak op onrechtmatige wijze is verkregen nu verbalisant [verbalisant] gebruik heeft gemaakt van een bevoegdheid die hij op grond van artikel 51 lid 1 van de Vreemdelingenwet niet had. Immers heeft hij de personenauto waarin verdachte zich bevond doorzocht terwijl hij enkel de bevoegdheid had deze personenauto te onderzoeken.
Verder voert de raadsman aan dat het enkel aanwezig zijn van de in de tenlastelegging genoemde hoeveelheid geld, niet automatisch betekent dat er sprake is van witwassen. Van gedragingen aan de zijde van verdachte die erop gericht waren gelden in de auto te verbergen of te verhullen, dan wel van gedragingen om de criminele herkomst van het geld te verbergen of te verhullen was naar het oordeel van de raadsman geen sprake.
De politierechter verwerpt het door de raadsman gevoerde verweer en overweegt daartoe, zakelijk weergegeven, het volgende.
Op 29 augustus 2012 werd verdachte samen met medeverdachte [naam 1] als inzittende van een auto met Duits kenteken kort na het passeren van de Duits-Nederlandse grens gecontroleerd door twee wachtmeesters van de Koninklijke Marechaussee op grond van artikel 50 van de Vreemdelingenwet ter vaststelling van de identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke status. Verdachte was bijrijder van de gecontroleerde auto en kon daarnaar herhaaldelijk gevraagd geen document tonen waaruit zijn identiteit, nationaliteit en verblijfsrechtelijke positie bleek. Vervolgens is verdachte gefouilleerd en daarbij is geen identiteitsbewijs aangetroffen. Omdat verdachte had aangegeven geen identiteitsdocument bij zich te hebben, heeft de verbalisant een onderzoek ingesteld in de auto op grond van artikel 51 van
van de Vreemdelingenwet. Bij dat onderzoek werd een nationaal paspoort van Macedonië aangetroffen met daarin een geldige verblijfsvergunning op naam van [verdachte]. Daarnaast werd een tasje aangetroffen onder de bijrijdersstoel met daarin een viertal enveloppen soortgelijk aan de enveloppen die kort daarvoor verdachte bij gelegenheid van zijn fouillering uit zijn broekzak had gehaald.
De politierechter is van oordeel dat de verbalisanten in het kader van de taakuitvoering krachtens de vreemdelingenwet en in het bijzonder de bestrijding van illegale immigratie bevoegd waren om een onderzoek in te stellen in de auto van verdachten.
Dat de verbalisanten in het proces-verbaal gerelateerd hebben dat de auto is ‘doorzocht’ in plaats van dat het vervoermiddel is ‘onderzocht’ is een kwestie van semantiek en maakt het oordeel niet anders. De raadsman heeft ter adstructie van zijn verweer dat de verbalisanten hun bevoegdheden op onjuiste wijze hebben uitgeoefend, verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 17 april 2007, ECLI:NL:HR:2007:AZ8786. De politierechter is van oordeel dat het aangehaalde arrest ziet op een andere kwestie dan waarvan in de onderhavige zaak sprake is zodat het verweer in zoverre feitelijke grondslag mist. De politierechter verwerpt het verweer.
Voor zover de raadsman onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 19 november 2013 heeft betoogd dat van witwassen geen sprake is indien er alleen sprake is van enkel voorhanden hebben van in dit geval een groot geldbedrag, ziet dit verweer eraan voorbij dat het in de casus waarover de Hoge Raad had te oordelen ging om voorwerpen (of geld) afkomstig uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf. Daarvan is in de onderhavige zaak niet gebleken, nu verdachte nadrukkelijk verklaard heeft dat het geld aangetroffen onder de bijrijdersstoel niet van hem was.
Het verweer strekkende tot vrijspraak van verdachte wordt in al zijn onderdelen verworpen.
5.3
De conclusie
De politierechter is door de inhoud van de wettige bewijsmiddelen tot de overtuiging gekomen, dat de verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op 29 augustus 2012 te de Lutte, in de gemeente Losser, van een voorwerp, te weten een geldbedrag tot een totaalbedrag van Eur. 18.250,--, de herkomst heeft verhuld, terwijl hij wist dat bovenomschreven geldbedrag - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
De politierechter heeft de in de tenlastelegging eventueel voorkomende schrijffouten verbeterd in de bewezenverklaring. Verdachte wordt hierdoor niet in zijn verdediging geschaad.
De politierechter acht niet bewezen hetgeen aan de verdachte meer of anders is tenlastegelegd, zodat hij hem daarvan zal vrijspreken.

6.De strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezenverklaarde is strafbaar gesteld bij artikel 420bis Sr. Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van het feit uitsluiten. Het bewezenverklaarde levert op:
het misdrijf: witwassen.

7.De strafbaarheid van de verdachte

Er zijn geen feiten of omstandigheden aannemelijk geworden die de strafbaarheid van verdachte uitsluiten. De politierechter oordeelt daarom dat verdachte strafbaar is voor het bewezenverklaarde feit.

8.De op te leggen straf of maatregel

8.1
De gronden voor een straf of maatregel
Bij de strafoplegging heeft de politierechter rekening gehouden met de aard en de ernst van het gepleegde feit, de omstandigheden waaronder dit is begaan en de persoon van de verdachte zoals die uit het dossier en tijdens de behandeling ter terechtzitting naar voren zijn gekomen. Ook neemt de politierechter de volgende factoren in aanmerking.
Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan witwassen. Toen hij bij de Duits-Nederlandse grens is aangehouden, had hij een aanzienlijk geldbedrag bij zich. Dergelijke feiten maken een ernstige inbreuk op het financieel en economisch verkeer. De politierechter heeft bij het bepalen van de op te leggen straf en de hoogte daarvan allereerst rekening gehouden met de ernst van het bewezenverklaarde feit in verhouding tot andere strafbare feiten, zoals deze onder meer tot uitdrukking komt in de hierop gestelde wettelijke strafmaxima en in de straffen die voor soortgelijke feiten worden opgelegd. Voor het onderhavige feit zijn geen landelijke oriëntatiepunten straftoemeting vastgesteld, zodat de politierechter de strafoplegging in vergelijkbare zaken in zijn overwegingen zal betrekken.
Het onderhavige feit is gepleegd op 29 augustus 2012 en op die dag is verdachte aangehouden. Op die datum is de redelijke termijn gaan lopen. Op 10 april 2015 is de zaak voor het eerst ter terechtzitting van de politierechter aangebracht.
Op 24 april 2015 wijst de politierechter vonnis. Als uitgangspunt geldt dat het geding - behoudens bijzondere omstandigheden die een dergelijke lange duur rechtvaardigen - met een einduitspraak dient te zijn afgerond binnen twee jaar nadat de redelijke termijn is gaan lopen. In de onderhavige relatief eenvoudige zaak is niet gebleken van omstandigheden die een dergelijk lang tijdsverloop als waarvan in deze zaak sprake is, kunnen verklaren. De conclusie dient dan ook te zijn dat de behandeling van de zaak onredelijk lang heeft geduurd en dat hierdoor de redelijke termijn is geschonden.
Met deze schending dient rekening te worden gehouden bij de strafoplegging.
De politierechter zal de overschrijding van de redelijke termijn compenseren door vermindering van de gevangenisstraf die zou zijn opgelegd indien de redelijke termijn niet zou zijn overschreden. De Hoge Raad heeft in zijn arrest van 17 juni 2008 bepaald dat de op te leggen straf wordt verminderd met 10% bij overschrijding van de redelijke termijn met meer dan 6 maanden doch niet meer dan 12 maanden. De omvang van de vermindering bedraagt in deze gevallen: bij gevangenisstraf/hechtenis niet méér dan de duur van de overschrijding van de redelijke termijn en nooit meer dan 6 maanden. Met inachtneming hiervan zal de politierechter in plaats van een gevangenisstraf voor de duur van twee maanden een gevangenisstraf opleggen voor de duur van zes weken onvoorwaardelijk met aftrek van voorarrest.
Bij de bepaling van de strafmaat heeft de politierechter - naast de schending van de redelijke termijn – ook mee laten wegen dat het inbeslaggenomen geld verbeurd wordt verklaard.
8.2
De inbeslaggenomen voorwerpen
De politierechter overweegt dat het onder verdachte inbeslaggenomen geld vatbaar is voor verbeurdverklaring, aangezien het bewezenverklaarde feit met betrekking tot dit geld is begaan. Bij de verbeurdverklaring heeft de politierechter op de voet van artikel 24 Sr rekening gehouden met de draagkracht van verdachte.

9.De toegepaste wettelijke voorschriften

De hierna te nemen beslissing berust op het hiervoor genoemde wetsartikel. Daarnaast berust deze beslissing op de artikelen, 24, 33 en 33a Sr.

10.De beslissing

De politierechter:
vrijspraak/bewezenverklaring
  • verklaart bewezen, dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zoals hierboven omschreven;
  • verklaart niet bewezen wat aan verdachte meer of anders is tenlastegelegd en spreekt hem daarvan vrij;
strafbaarheid
  • verklaart het bewezenverklaarde strafbaar;
  • verklaart dat het bewezenverklaarde de volgende strafbare feiten oplevert:
  • verklaart verdachte strafbaar voor het bewezenverklaarde;
straf
  • veroordeelt verdachte tot een
  • bepaalt dat de tijd die de veroordeelde voor de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in verzekering heeft doorgebracht, bij de uitvoering van de gevangenisstraf geheel in mindering zal worden gebracht;
de inbeslaggenomen voorwerpen-verklaart verbeurd het inbeslaggenomen geld, te weten € 18.250,--.
Dit vonnis is gewezen door mr. B.W.M. Hendriks, politierechter, in tegenwoordigheid van mr. P.G.M. Klaassen, griffier, en is in het openbaar uitgesproken op 24 april 2015.