Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.[A],
1.[X],
1.Het procesverloop
- de dagvaarding van 22 januari 2015;
- de producties van [X] van 28 januari 2015;
- de mondelinge behandeling van 2 februari 2015;
- de pleitnota’s van [A] en van [X];
- de akte houdende wijziging van eis van [A];
- de akte houdende eis in reconventie van [X];
- de mondelinge behandeling van 18 maart 2015;
- de pleitnota’s van [A] en [X].
2.De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
Akte houdende overeenkomst recht van koop” van 23 september 2012 een pachtovereenkomst is.
Gedurende de periode dat het recht van koop van kracht is, en ingeval gebruik wordt gemaakt van het recht van koop tot het moment van juridische levering van het verkochte door de ondergetekende sub 2 aan de ondergetekende sub 1, is de ondergetekende sub 1 gerechtigd het verkochte feitelijk te gebruiken en te exploiteren. De ondergetekende sub 1 is hiervoor aan de ondergetekende sub 2 een geldelijke vergoeding verschuldigd ter grootte van € 6.500,- (zegge: zesduizend vijfhonderd euro) exclusief eventueel verschuldigde omzetbelasting per maand. Deze vergoeding dient maandelijks betaald te worden.(…)”
het tijdelijk gebruiksrecht dat aan [X] is toegekend in afwachting van de uitgestelde feitelijke levering, dan wel het opnieuw door [X] verkrijgen van de juridische eigendom, in de context van de tussen partijen gesloten overeenkomst naar zijn aard niet kan worden gekwalificeerd als een pachtovereenkomst”. [X] heeft weliswaar terecht opgemerkt dat uiteindelijk de Pachtkamer zal hebben te beslissen of sprake is van pacht maar dit gegeven neemt niet weg dat gewicht toekomt aan het oordeel van de Grondkamer.