ECLI:NL:RBOVE:2015:1721

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
8 april 2015
Zaaknummer
C/08/166968/ KG ZA 15-17
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Kort geding
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Toewijzing van gevorderde storting en ontruiming in kort geding tussen partijen over terugkooprecht en pachtovereenkomst

In deze zaak, behandeld door de voorzieningenrechter van de Rechtbank Overijssel, is op 1 april 2015 uitspraak gedaan in een kort geding tussen eisers [A] en [B] en gedaagden [X] en [Y]. De zaak betreft een geschil over een terugkooprecht dat [X] had op een onderneming, inclusief vergunning en veestapel, die hij in augustus 2012 aan [A] had verkocht. De terugkooptermijn was oorspronkelijk vastgesteld op 24 mei 2013, maar is op verzoek van [X] verlengd tot 1 april 2014. [A] heeft [X] op 4 april 2014 gesommeerd om te ontruimen, maar [X] heeft hieraan geen gehoor gegeven. In een eerder vonnis van 10 februari 2014 was al geoordeeld dat de verkoop van de veestapel mocht doorgaan, maar dat de opbrengst op een geblokkeerde rekening moest worden gestort.

De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat [X] zijn terugkooprecht niet tijdig heeft uitgeoefend en dat er geen sprake is van een pachtovereenkomst, zoals door [X] werd betoogd. De voorzieningenrechter heeft de vordering van [A] tot ontruiming en betaling van een voorschot van € 50.000,00 toegewezen, met de mogelijkheid tot verdere schadevergoeding. De vordering in reconventie van [X] is afgewezen, en de proceskosten zijn gecompenseerd. De uitspraak is uitvoerbaar bij voorraad verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/166968/ KG ZA 15-17
datum vonnis: 1 april 2015 (j)
Vonnis van de voorzieningenrechter in de rechtbank Overijssel, rechtdoende in kort geding, in de zaak van:

1.[A],

2. [B],
beiden wonende te [woonplaats 1],
eisers in conventie, verweerders in reconventie,
verder gezamenlijk ook wel te noemen [A],
advocaat: mr. G.J. in 't Veld te Apeldoorn,
tegen

1.[X],

2. [Y],
beiden wonende te [woonplaats 2],
gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
verder gezamenlijk ook wel te noemen [X],
advocaat: mr. A.C. Teeuw te Middelharnis.

1.Het procesverloop

1.1
Het procesverloop blijkt uit:
  • de dagvaarding van 22 januari 2015;
  • de producties van [X] van 28 januari 2015;
  • de mondelinge behandeling van 2 februari 2015;
  • de pleitnota’s van [A] en van [X];
  • de akte houdende wijziging van eis van [A];
  • de akte houdende eis in reconventie van [X];
  • de mondelinge behandeling van 18 maart 2015;
  • de pleitnota’s van [A] en [X].
1.2
Het vonnis is bepaald op vandaag.

2.De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

2.1
Bij de dagvaarding zijn de wettelijke formaliteiten in acht genomen.
De feiten
2.2
In deze zaak staat het navolgende vast. [X] heeft in augustus 2012 zijn onderneming, inclusief vergunning en veestapel, en woning aan [A] verkocht. Partijen zijn hierbij een periode overeengekomen waarin een terugkooprecht kon worden uitgeoefend. Deze periode liep in eerste instantie af op 24 mei 2013 en is op verzoek van [X] verlengd en wel tot 1 april 2014. [A] heeft bij schrijven van 4 april 2014 [X] gesommeerd om te voldoen aan zijn verplichting tot ontruiming.
2.3
Bij vonnis in kort geding van de voorzieningenrechter te Almelo van 10 februari 2014, nummer C/08/151555 KG ZA 14-38, heeft de voorzieningenrechter uitspraak gedaan in een eerder geschil tussen partijen. De inhoud van dat vonnis dient als hier ingelast en herhaald te worden beschouwd.
2.4
De Grondkamer Oost te Deventer heeft in haar voorlopig oordeel van 8 oktober 2014 geoordeeld dat het tijdelijk gebruiksrecht dat aan [X] is toegekend in afwachting van de uitgestelde feitelijke levering, dan wel het opnieuw door [X] verkrijgen van de juridische eigendom, in de context van de tussen partijen gesloten overeenkomst naar zijn aard niet kan worden gekwalificeerd als een pachtovereenkomst.
Bij beschikking van 10 december 2014 heeft de Grondkamer Oost te Deventer overwogen dat de tussen partijen gesloten overeenkomst niet kan worden gekwalificeerd als een pachtovereenkomst en heeft zij het verzoek van [X] niet-ontvankelijk verklaard.
2.5
Bij schrijven van 8 januari 2015 heeft [X] tegen de beschikking van 10 december 2014 van de Grondkamer Oost te Deventer beroep ingesteld bij de Centrale Grondkamer te Arnhem.
2.6
Bij dagvaarding van 23 januari 2015 heeft [X] gevorderd dat [A] zal verschijnen ter terechtzitting van de Rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, kamer voor kantonzaken, pachtkamer. [X] vordert, kort samengevat, te verklaren voor recht dat de “
Akte houdende overeenkomst recht van koop” van 23 september 2012 een pachtovereenkomst is.
De vordering in conventie van [A]
2.7
[A] vordert, na wijziging van eis, [X] te veroordelen, bij vonnis, uitvoerbaar bij voorraad:
I. om binnen veertien dagen na de betekening van het te wijzen vonnis te storten een bedrag van € 711.043,48 op de derdengeldrekening met nummer [xxxx] van notariskantoor Van Goor Schuurman Notarissen te Wierden, althans de thans gebruikelijk gehanteerde derdengeldrekening van dat kantoor indien die afwijkt, ter voldoening aan de verplichting tot betaling van de koopprijs onder de terugkoopregeling en met de onherroepelijke schriftelijke instructie aan de notaris om dat bedrag aan [A] uit te betalen onmiddellijk nadat zij zullen hebben voldaan aan hun corresponderende verplichtingen tot levering onder de terugkoopregeling;
II. om, bij gebreke van een schriftelijke bevestiging van een notaris van notariskantoor Van Goor Schuurman Notarissen aan [A] binnen eenentwintig dagen na de betekening van het te wijzen vonnis dat de onder I bepaalde betaling en onherroepelijke instructie van [X] binnen de gestelde termijn van veertien dagen na de betekening van het te wijzen vonnis door die notaris van [X] is ontvangen:
a. het woonhuis met (onder)grond, tuin, erf en bedrijfsopstallen aan de [adres] te [plaats], met het hunne en de hunnen onmiddellijk te ontruimen, ontruimd te laten, te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van eisers te stellen;
b. om aan eisers ten titel van voorschot op de vergoeding die gedaagden gehouden zijn aan eisers te betalen voor de veestapel uit hoofde van art. 5.3 van de overeenkomst d.d. 28 september 2012 en op de schade die eisers ten gevolge van de wanprestatie van gedaagden hebben geleden en nog lijden te voldoen de somma van € 100.000,00, althans een door U Voorzieningenrechter in redelijkheid te bepalen bedrag, te vermeerderen met € 10.000,00, althans een door U Voorzieningenrechter in redelijkheid te bepalen bedrag, voor elke maand, een gedeelte van een maand daaronder begrepen, dat gedaagden vanaf de datum van het door U Voorzieningenrechter te wijzen vonnis met de ontruiming in gebreke blijven;
III. gedaagden elk afzonderlijk en hoofdelijk te veroordelen in de kosten van het geding;
IV. gedaagden elk afzonderlijk en hoofdelijk te veroordelen in de na de uitspraak vallende
kosten (nakosten), voor wat betreft het salaris van de gemachtigde (nasalaris) forfaitair
berekend op € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van
betekening, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien
voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke
rente, te rekenen vanaf de datum van het vonnis, althans van de veertiende dag na de
datum van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
2.8
[A] legt, kort samengevat, het navolgende aan zijn vordering in conventie ten grondslag.
[X] heeft in augustus 2012 zijn onderneming, inclusief onroerend goed met stalinrichting (machines) en vergunning en toenmalige veestapel, en de bijbehorende woning aan [A] verkocht en geleverd tegen betaling van een koopprijs van € 650.000,00.
Dit is vastgelegd in een overeenkomst tot koop en verkoop van 17 augustus 2012 en nader vastgelegd in een notariële akte van levering van 24 augustus 2012 en een akte houdende overeenkomst recht van koop van 28 september 2012.
Er is sprake van een koopovereenkomst met een ondergeschikt tijdelijk gebruik c.q. een uitgestelde levering zodat er geen sprake is van pacht. Ook de Grondkamer heeft in die zin geoordeeld.
[A] heeft ter zitting verklaard dat hij de overeenkomst met [X] heeft gesloten om [X], die werd bedreigd door ontruiming op last van de bank, in de gelegenheid te stellen gedurende een bepaalde periode financiering te verkrijgen. Daarnaast heeft [A] de overeenkomst met [X] gesloten om het bedrijf van [A] te kunnen uitbreiden, voor het geval [X] de benodigde financiering niet zou rond krijgen.
[X] had gedurende een bepaalde periode het recht het verkochte en geleverde terug te kopen. Deze periode is reeds geruime tijd verstreken.
Indien [X] geen gebruik zou maken van het recht van terugkoop diende hij bij oplevering een vergoeding te betalen voor een eventueel verminderde omvang van de veestapel, in het onderhavige geval € 200.200,00.
Niet aannemelijk is dat [X] de financiering alsnog rond zal weten te krijgen.
Bij uitspraak in kort geding van 10 februari 2014 is geoordeeld dat de verkoop van de veestapel doorgang mocht vinden maar dat de opbrengst op een geblokkeerde kwaliteitsrekening van een notaris moest worden gestort. [A] stelt dat volgens het faillissementsverslag van de curator in het faillissement van Riola B.V. d.d. 22 december 2014 het saldo op die derdengeldrekening € 190.777,35 bedraagt.
[X] is gehouden boetebedragen te betalen van € 40.000,00 en € 50.000,00 vanwege het niet verlaten/ontruimen van de woning/het verkochte.
In de periode na 1 april 2014 heeft [X] geen vergoeding (maandelijkse vergoeding van € 6.500,00 excl. BTW) betaald voor verblijf aan de [adres]. [A] heeft terzake, per datum dagvaarding, een schade geleden van € 58.500,00 excl. BTW (9 maanden x € 6.500,00).
Terzake bovenvermelde bedragen stelt [A], onder punt 26 van de dagvaarding, dat [X] een voorschot van ten minste € 100.000,00 dient te betalen.
Het verweer in conventie van [X]
2.9
In 2012 wilde de bank de financiering van [X] opzeggen. [X] zocht vervolgens naar alternatieve financiering. [X] verkocht om die reden zijn bedrijf aan [A] waarbij partijen zijn overeengekomen dat [X] tegen een maandelijkse vergoeding het bedrijf/woning mocht blijven gebruiken.
Voor de periode dat [X] geen gebruik maakte van zijn terugkooprecht mocht hij het bedrijf/woning pachten. Er is geen sprake van een gewone bedrijfsoverdracht. Het was de bedoeling dat [X] zijn bedrijf kon voortzetten. [X] voert aan dat sprake is van pacht omdat partijen een vergoeding zijn overeengekomen voor landbouwkundig gebruik. [X] heeft ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een pachtovereenkomst verwezen naar artikel 7:311 van het Burgerlijk Wetboek (BW).
Het belangrijkste vereiste van dit artikel is dat een vergoeding voor het gebruik moet zijn overeengekomen.
[X] heeft daarnaast ter onderbouwing van zijn stelling dat sprake is van een pachtovereenkomst verwezen naar artikel 4 van de overeenkomst in welke artikel is opgenomen dat:

Gedurende de periode dat het recht van koop van kracht is, en ingeval gebruik wordt gemaakt van het recht van koop tot het moment van juridische levering van het verkochte door de ondergetekende sub 2 aan de ondergetekende sub 1, is de ondergetekende sub 1 gerechtigd het verkochte feitelijk te gebruiken en te exploiteren. De ondergetekende sub 1 is hiervoor aan de ondergetekende sub 2 een geldelijke vergoeding verschuldigd ter grootte van € 6.500,- (zegge: zesduizend vijfhonderd euro) exclusief eventueel verschuldigde omzetbelasting per maand. Deze vergoeding dient maandelijks betaald te worden.(…)”
Daarnaast is sprake van een huurovereenkomst. Er wordt immers voldaan aan de kenmerken van huur.
Ontruiming heeft ernstige onomkeerbare gevolgen voor [X].
De eis in reconventie van [X]
heeft gevorderd, zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, [A] in
reconventie:
I. te veroordelen tot het verlenen van medewerking aan het recht van koop, door partijen
vastgelegd in artikel 1 van de op 28 september 2012 tussen hen gesloten overeenkomst,
nadat in een bodemprocedure tussen partijen tenminste uitspraak is gedaan over de inhoud
van “het verkochte”, wie en onder welke voorwaarden rechthebbenden zijn op de gelden die
worden gehouden door notaris Schuurman, of die al dan niet in mindering behoren te strekken op de door eisers in reconventie te betalen koopprijs, of gedaagden in reconventie aanspraak kunnen maken op gestelde boetes en schade alsmede;
II. te verbieden ontruimingshandelingen jegens eisers in reconventie in te stellen totdat er
uitspraak is gedaan in de bodemprocedure zoals beschreven onder punt 1. van het petitum
alsmede;
III. elk afzonderlijk en hoofdelijk te veroordelen in de kosten van deze procedure in reconventie.
De overwegingen van de voorzieningenrechter
In conventie.
2.1
De voorzieningenrechter overweegt dat het spoedeisend belang van [A] voldoende aannemelijk is gelet op de aard van het geschil.
2.11
[A] heeft ten aanzien van de eiswijziging de volgende toelichting gegeven. Voorafgaand aan de zitting had [X] de wens kenbaar gemaakt om terug te kopen en wel tegen volledige betaling van het bedrag van ruim € 711.000,00. Hierin heeft [A] aanleiding gezien om met een gewijzigde eis aanspraak te maken op naleving van de terugkoop.
2.12
[X] heeft bij brief van 25 maart 2014 zijn terugkooprecht ingeroepen. Uit de inhoud van de tussen partijen gesloten overeenkomsten blijkt dat [X] alsdan een bedrag van € 711.043,48 dient te betalen aan [A] teneinde het bedrijf, inclusief vergunning en veestapel, en de woning weer in eigendom te verkrijgen.
Het bedrag van € 711.043,48 is als volgt samengesteld: de koopprijs van € 650.000,00, overdrachtsbelasting van € 26.000,00, notariskosten en de provisie van 5% ten bedrage van € 32.500,00.
De veestapel maakte destijds onderdeel uit van het verkochte. Nu de veestapel is verkocht en de opbrengst daarvan op een derdengeldrekening is gestort, dient het op de derdengeldrekening gestorte bedrag te worden aangemerkt als onderdeel van het verkochte. Hierbij dient wel te worden opgemerkt dat ook de curator in het faillissement van Riola B.V. aanspraak maakt op het bedrag dat op de derdengeldrekening is gestort. De voorzieningenrechter overweegt dat eventuele aanspraken van de curator in het faillissement van Riola B.V. in de onderhavige procedure niet ter beoordeling staan, weshalve zij daarover in deze procedure geen oordeel kan geven.
Tijdens de voortgezette behandeling van het kort geding op 18 maart 2015 heeft [A] erkend dat in het geval van terugkoop door [X] deze, afgezien van eventuele aanspraken van de curator in het faillissement van Riola B.V, het geld op de derdengeldrekening zal kunnen aanwenden voor terugkoop.
Ook heeft [A] ter zitting verklaard dat een bedrag van € 711.043,48 als terugkoopsom volstaat. Aldus is er geen aanleiding om te veronderstellen dat bij terugkoop door [X] een bedrag van ruim € 900.000,00 (€ 711.043,48 plus € 190.000,00) of zelfs meer gemoeid zou kunnen zijn, zoals [X] heeft betoogd.
Het door [A] onder I. gevorderde is derhalve toewijsbaar.
2.13
Ten aanzien van de onder II a. gevorderde ontruiming overweegt de voorzieningenrechter als volgt. Bij nadere overeenkomst van 28 augustus 2013 is de einddatum van het terugkooprecht op 1 april 2014 gesteld. Gelet op het feit dat deze termijn reeds geruime tijd is verstreken, bestaat er thans in beginsel grond voor toewijzing van deze vordering, voor het geval [X] niet voldoet aan het onder I gevorderde.
Immers, hoewel [X] al vanaf eind 2012 bezig is de benodigde financiering te verkrijgen, heeft hij op geen enkel moment gedurende de periode vanaf augustus 2012 aangetoond de financiering, benodigd om te kunnen terugkopen, rond te hebben, dan wel met een redelijke mate van waarschijnlijkheid rond te zullen krijgen. Niet voor een bedrag van € 711.043,48 maar ook niet voor een bedrag van ruim € 520.000,00 (€ 711.043,48 minus € 190.000,00, zijnde het bedrag dat volgens het faillissementsverslag van de curator in het faillissement van Riola B.V. d.d. 22 december 2014 op de derdengeldrekening staat), zoals [A] heeft gesteld.
De voorzieningenrechter is van oordeel dat zeker na de voortgezette behandeling in kort geding op 18 maart 2015 voldoende duidelijkheid bestaat omtrent hetgeen is verkocht en tegen welke prijs en dat tevens voldoende duidelijk is wie aanspraak heeft op het geld op de derdengeldrekening, als zijnde onderdeel van het verkochte, althans in de rechtsverhouding tussen [A] en [X]. De eventuele aanspraken van de curator in het faillissement van Riola B.V. daargelaten, nu de voorzieningenrechter daarover in deze procedure geen oordeel kan geven, zoals hiervoor reeds overwogen.
2.14
[X] heeft aangevoerd dat hij de financiering niet rond heeft gekregen doordat [A] de terugkoop heeft gefrustreerd. De voorzieningenrechter is voorshands van oordeel dat dit verwijt geen doel treft. Partijen hebben destijds in diverse overeenkomsten duidelijke afspraken neergelegd. Onderdeel van die afspraken was dat [X] binnen een bepaalde periode zou kunnen terugkopen indien hij een bepaald geldbedrag zou betalen. Het is dan aan [X] om voor die financiering zorg te dragen teneinde aan zijn verbintenis uit de overeenkomst te kunnen voldoen. [X] heeft aangevoerd dat financiers nadere eisen stellen en dat [A] hieraan mee dient te werken, hetgeen door [A] gemotiveerd is betwist. Onder andere zou meer duidelijkheid moeten komen over de pacht, het terugkooprecht en het geld op de derdengeldrekening. De voorzieningenrechter overweegt dienaangaande dat indien [X] terugkoopt, hij dit niet zal doen in de hoedanigheid van pachter, over het terugkooprecht door partijen duidelijke afspraken zijn gemaakt, neergelegd in de meermaals genoemde overeenkomsten en duidelijk is dat het geld op de derdengeldrekening onderdeel uitmaakt van het verkochte, afgezien van de aanspraken hierop door de curator in het faillissement van Riola B.V, waarvan [A] geen verwijt valt te maken.
2.15
Met betrekking tot de stelling van [X] dat sprake is van pacht, overweegt de voorzieningenrechter dat in de onderhavige procedure niet met een grote mate van waarschijnlijkheid kan worden geoordeeld dat de pachtkamer van de rechtbank Overijssel in de inmiddels geëntameerde bodemprocedure tot het oordeel zal komen dat sprake is van een pachtovereenkomst tussen partijen.
2.16
Bij het aangaan van de overeenkomst in 2012 lijkt een financiële constructie van koop met uitgestelde levering voorop te hebben gestaan en niet pacht. Partijen hebben destijds duidelijke termijnen afgesproken waarbinnen [X] zijn bedrijf en woning weer terug zou kunnen kopen.
De voorzieningenrechter ziet zich hierin gesterkt door het voorlopig oordeel en oordeel bij uitspraak van 10 december 2014 van de Grondkamer Oost te Deventer. De Grondkamer oordeelde dat: “
het tijdelijk gebruiksrecht dat aan [X] is toegekend in afwachting van de uitgestelde feitelijke levering, dan wel het opnieuw door [X] verkrijgen van de juridische eigendom, in de context van de tussen partijen gesloten overeenkomst naar zijn aard niet kan worden gekwalificeerd als een pachtovereenkomst”. [X] heeft weliswaar terecht opgemerkt dat uiteindelijk de Pachtkamer zal hebben te beslissen of sprake is van pacht maar dit gegeven neemt niet weg dat gewicht toekomt aan het oordeel van de Grondkamer.
Bij het bovenstaande acht de voorzieningenrechter van belang dat de vergoeding is gerelateerd aan de koopprijs en niet aan het gebruik. Ook is de bedrijfsvoering reeds geruime tijd gestaakt; uit de stukken komt naar voren dat dit in april/mei 2014 is gebeurd. Het gebruik door [X] is dus gestaakt. Hierbij kan op voorhand niet worden aangenomen dat dit te wijten zou zijn aan [A] zoals [X] heeft betoogd. Ook hebben partijen een nadere overeenkomst gesloten waarbij [X] uitstel werd verleend, en wel tot 1 april 2014, en waarbij tevens is afgesproken dat, indien [X] ook dan niet zou kunnen nakomen, hij over zou moeten gaan tot ontruiming.
Het door [A] onder II. a. gevorderde is derhalve eveneens toewijsbaar.
2.17
Ten aanzien van het door [A] onder II. b gevorderde overweegt de voorzieningenrechter evenwel dat voor het vaststellen van de door [A] geleden schade een eventuele bodemprocedure de geëigende weg is. [X] heeft gemotiveerd verweer gevoerd en voor het exact vaststellen van eventuele boetebedragen is een bodemprocedure de geëigende weg. De voorzieningenrechter zal wel het gevorderde voorschot toewijzen tot een bedrag van € 50.000,00 waarbij in aanmerking is genomen dat [X] reeds geruime tijd, vanaf 1 april 2014, de vergoeding van € 6.500,00 per maand als bedoeld in artikel 11 van de overeenkomst tot koop en verkoop van 17 augustus 2012, productie 1 bij de dagvaarding, niet heeft betaald en [X] voorts een vergoeding dient te betalen voor de ontbrekende veestapel in het geval [X] niet voldoet aan het onder I. gevorderde.
2.18
[X] dient als de in conventie in het ongelijk gestelde partij veroordeeld te worden in de proceskosten van [A]. In het door [X] gestelde ziet de voorzieningenrechter geen aanleiding af te zien van een uitvoerbaar bij voorraadverklaring van dit vonnis.
In reconventie.
2.19
De voorzieningenrechter overweegt dat het spoedeisend belang van [X] voldoende aannemelijk is gelet op de aard van het geschil.
2.2
Zoals hiervoor is overwogen, is de voorzieningenrechter van oordeel dat voldoende duidelijkheid bestaat omtrent hetgeen is verkocht en tegen welke prijs en dat in de rechtsverhouding tussen [A] en [X] tevens voldoende duidelijk is wie aanspraak heeft op het geld op de derdengeldrekening, afgezien van de meermaals genoemde aanspraken van de curator in het faillissement van Riola B.V. Voldoende duidelijk is dan ook dat indien [X] terugkoopt het bedrag dat op de derdengeldrekening staat, niet bovenop het terugkoopbedrag van € 711.043,48 komt. Ook [A] heeft zich ter zitting in die zin uitgelaten. De discussie omtrent het geld op de derdengeldrekening, in het bijzonder de aanspraak die de curator in het faillissement van Riola B.V. daarop maakt, alsook de beoordeling van boetes en schades zal in een bodemprocedure aan de orde dienen te komen. De voorzieningenrechter wijst in conventie slechts een deel van het door [A] gevorderde voorschot toe. Derhalve bestaat geen aanleiding om een bodemprocedure af te wachten. De vordering in reconventie zal dan ook worden afgewezen.
2.21
Gelet op de samenhang tussen de eis in conventie en de eis in reconventie ziet de voorzieningenrechter aanleiding om te bepalen dat de proceskosten in reconventie tussen partijen zullen worden gecompenseerd.

3.De beslissing

De voorzieningenrechter:
In conventie:
Veroordeelt [X] en [Y]
I. om binnen veertien dagen na de betekening van dit vonnis te storten een bedrag van € 711.043,48 op de derdengeldrekening met nummer [xxxx] van notariskantoor Van Goor Schuurman Notarissen te Wierden, althans de thans gebruikelijk gehanteerde derdengeldrekening van dat kantoor indien die afwijkt, ter voldoening aan de verplichting tot betaling van de koopprijs onder de terugkoopregeling en met de onherroepelijke schriftelijke instructie aan de notaris om dat bedrag aan [A] uit te betalen onmiddellijk nadat zij zullen hebben voldaan aan hun corresponderende verplichtingen tot levering onder de terugkoopregeling;
II. om, bij gebreke van een schriftelijke bevestiging van een notaris van notariskantoor Van Goor Schuurman Notarissen aan [A] binnen eenentwintig dagen na de betekening van het vonnis dat de onder I. bepaalde betaling door die notaris van [X] is ontvangen alsook een onherroepelijke instructie van [X] tot doorbetaling van dit bedrag aan [A] binnen de gestelde termijn van veertien dagen na de betekening van dit vonnis:
a. het woonhuis met (onder)grond, tuin, erf en bedrijfsopstallen aan de Witteveensweg no. 9 te Geesteren, gemeente Tubbergen, met het hunne en de hunnen onmiddellijk te ontruimen, ontruimd te laten, te verlaten en onder afgifte van de sleutels ter vrije beschikking van [A] te stellen;
b. om aan [A] ten titel van voorschot op de vergoeding die [X] gehouden is aan [A] te betalen voor de veestapel uit hoofde van art. 5.3 van de overeenkomst d.d. 28 september 2012 en op de schade die [A] ten gevolge van de wanprestatie van [X] heeft geleden en nog lijdt te voldoen de somma van € 50.000,00, te vermeerderen met € 10.000,00, voor elke maand, een gedeelte van een maand daaronder begrepen, dat [X] vanaf de datum van dit vonnis met de ontruiming in gebreke blijft, en zulks tot een maximum van € 100.000,00.
III. Veroordeelt [X] en [Y] elk afzonderlijk en hoofdelijk in de kosten van dit geding, tot op deze uitspraak aan de zijde van [A] begroot op € 976,23 aan verschotten (griffierecht € 876,00 en explootkosten € 100,23) en € 816,00 aan salaris van de advocaat.
IV. Veroordeelt [X] en [Y] elk afzonderlijk en hoofdelijk in de na de uitspraak vallende kosten (nakosten), voor wat betreft het salaris van de advocaat (nasalaris) forfaitair berekend op € 131,00 zonder betekening en verhoogd met € 68,00 in geval van betekening, te voldoen binnen 14 dagen na dagtekening van het vonnis, en indien voldoening niet binnen deze termijn plaatsvindt te vermeerderen met de wettelijke rente, te rekenen vanaf de veertiende dag na de datum van het vonnis tot aan de dag van de algehele voldoening.
V. Verklaart dit vonnis uitvoerbaar bij voorraad.
VI. Wijst af het meer of anders gevorderde.
In reconventie:
VII. Wijst de vordering van [X] en [Y] af.
VIII. Compenseert in reconventie de proceskosten in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Lorist, voorzieningenrechter, en uitgesproken ter openbare terechtzitting van 1 april 2015, in tegenwoordigheid van de griffier.