ECLI:NL:RBOVE:2015:1632

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
1 april 2015
Publicatiedatum
2 april 2015
Zaaknummer
08/993016-13
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Klaagschrift betreffende conservatoir beslag op gouden voorwerpen en auto

In deze zaak heeft de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Almelo, op 1 april 2015 uitspraak gedaan in een klaagschrift dat betrekking heeft op een conservatoir beslag dat gelegd is op een aantal gouden voorwerpen en een auto. Klaagster, geboren in 1982 in Joegoslavië en wonende in Nederland, heeft het klaagschrift ingediend omdat zij stelt eigenaar te zijn van de inbeslaggenomen voorwerpen. Het beslag was gelegd op 24 oktober 2014 door de FIOD in het kader van een strafrechtelijk onderzoek genaamd 'Twinbags'. Klaagster heeft het klaagschrift ingediend via haar advocaat, mr. F. Donders, en een aanvulling daarop ingediend door mr. P. van de Kerkhof. De rechtbank heeft kennisgenomen van de relevante feiten, waaronder eerdere veroordelingen van klaagster en andere betrokkenen in deze zaak.

Tijdens de behandeling van het klaagschrift op 18 maart 2015 zijn de officier van justitie, klaagster en haar raadsman, en andere belanghebbenden gehoord. De rechtbank heeft vastgesteld dat klaagster niet degene is onder wie het beslag is gelegd, maar als derde-belanghebbende het klaagschrift heeft ingediend. De rechtbank heeft geconcludeerd dat het klaagschrift ontvankelijk is, maar dat het ongegrond moet worden verklaard. De rechtbank oordeelt dat het belang van de strafvordering zich verzet tegen teruggave van de inbeslaggenomen voorwerpen, omdat niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter later verbeurdverklaring zal bevelen. De rechtbank heeft ook overwogen dat klaagster zich als rechthebbende van de voorwerpen heeft gepresenteerd met het doel om de uitwinning van die voorwerpen te bemoeilijken.

De rechtbank heeft uiteindelijk het klaagschrift ongegrond verklaard, wat betekent dat het conservatoir beslag op de gouden voorwerpen en de auto blijft bestaan. De beslissing is openbaar uitgesproken op 1 april 2015.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Afdeling Strafrecht
Zittingsplaats Almelo
Parketnummer: 08/993016-13
Klaagschriftnummer: 14/1211
Beschikking van de enkelvoudige raadkamer op het klaagschrift, op grond van artikel artikel 552a Sv van:
[klaagster],
geboren op [geboortedag] 1982 in [geboorteplaats] (Joegoslavië),
wonende in [woonplaats], aan het [adres 1],
verder te noemen: klaagster.

1.Het verloop van de procedure

Het klaagschrift, gedateerd 7 november 2014, is eveneens op 7 november 2014 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Het is ingediend namens klaagster, door mr. F. Donders, advocaat te Tilburg. Door mr. P. van de Kerkhof, advocaat te Tilburg, is namens klaagster een aanvulling op het klaagschrift, gedateerd 12 januari 2015, ingediend. Deze aanvulling is op 13 januari 2015 op de griffie van de rechtbank ontvangen. Klaagster is niet degene onder wie het beslag is gelegd. Zij heeft als derde-belanghebbende het klaagschrift ingediend en stelt eigenaar te zijn van het beslag.
Het klaagschrift betreft een volgens de officier van justitie (die de betreffende uit het strafdossier afkomstige beslagoverzichten op 19 maart 2015 aan de rechtbank en de verdediging heeft gezonden) op 5 maart 2013 op grond van artikel 94 Sv onder [naam 1] en [naam 2] in een woning aan de [adres 2] te Tilburg gelegd zogenaamd ‘klassiek’ beslag en een op grond van artikel 94a Sv onder [naam 3] en [naam 4] gelegd conservatoir beslag op de volgende voorwerpen:
  • één goudstaaf met opschrift: Valcambi Suisse, 250 gram Gold 999 CHI Essayeur Vondeur AA 15463;
  • één gouden munt in plastic doosje met als opschrift: Elisabeth II Australia 100 dollar, andere zijde: Australian Kangaroo 1 oz 9999 gold;
  • één gouden munt met als opschrift: Liberty 2012, andere zijde: United States of America in God we Trust $ 50,- 1 oz 9999 Fine Gold Pluribus Unum;
  • één gouden munt met als opschrift: 500 1 oz Au.999, andere zijde: vermoedelijk Chinese tekens en 2012;
  • één gouden munt, in plastic geseald, met als opschrift: Liberty 2012 United States of America In God we Trust $ 50,- 1 oz 9999 Fine Gold Pluribus Unum;
  • één keer A4 met hierop geschreven tekst en hierop geplakt: één keer goudenstaafje rond en één keer goudenstaafje rechthoekig;
  • één keer gouden munt in plastic doosje met als opschrift: 1999 1oz 9999 Gold, andere zijde: Alisabeth Australia 100 dollar;
  • één keer gouden munt in plastic doosje met als opschrift: The Australian Nugget 1 oz fine Gold 1987, andere zijde: Elisabeth II Australian 100 dollar.
Het klaagschrift betreft voorts een op 24 oktober 2014 te Almelo op grond van artikel 94 en artikel 94a Sv gelegd conservatoir beslag onder [naam 4] en/of [naam 3] op de volgende voorwerpen:
  • een personenauto van het merk Volvo, type V50 1.6D stationwagen, met het kenteken [kenteken];
  • een autosleutel met het merk Volvo, behorend bij voornoemde auto.
Zakelijk weergegeven wordt geklaagd over:
  • de inbeslagneming en
  • het uitblijven van een last tot teruggave.
De behandeling van het klaagschrift is op 14 januari 2015 op voorhand aangehouden, omdat [naam 4], die in de beklagprocedure op 14 januari 2015 als belanghebbende was opgeroepen, alsmede zijn raadsvrouw mr. B.A.M. Hendrix, advocaat in Maastricht, vanwege een raadkamerzitting bij het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, niet bij die terechtzitting aanwezig konden zijn en belanghebbende [naam 4] kenbaar had gemaakt in de beklagprocedure wel mondeling zijn zienswijze naar voren te willen brengen.
Bij de behandeling op de openbare terechtzitting van de enkelvoudige raadkamer op
18 maart 2015 zijn de officier van justitie, klaagster, haar raadsman, mr. P. van de Kerkhof, advocaat in Tilburg, [naam 3] als belanghebbende en diens raadsman, mr. C.J.M. Jansen, advocaat in Tilburg, gehoord. [naam 4], belanghebbende, heeft bij faxbericht van 17 maart 2015 laten weten niet bij de behandeling ter terechtzitting van heden aanwezig te willen zijn. De raadsvrouw, mr. B.A.M. Hendrix, advocaat in Maastricht, heeft laten weten evenmin bij de behandeling aanwezig te zullen zijn. De belanghebbenden [naam 1] en [naam 2] zijn behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen.
De raadkamer heeft kennis genomen van het door de officier van justitie overgelegde “klaagschriftdossier” en de door de rechtbank op 1 december 2014 gewezen vonnissen in de strafzaken tegen klaagster en [naam 4] en [naam 3]. De raadkamer heeft ook kennis genomen van de op 12 maart 2015 op de griffie binnengekomen schriftelijke reactie van het Openbaar Ministerie op het klaagschrift en de op 19 maart 2015 door de officier van justitie aan de rechtbank toegezonden beslagoverzichten.

2.De bevoegdheid van de rechtbank

De rechtbank Overijssel is bevoegd van het klaagschrift kennis te nemen. Weliswaar is hoger beroep aangetekend tegen het vonnis van de rechtbank van 1 december 2014 in de strafzaken van klaagster en [naam 4] en [naam 3], maar die omstandigheid staat niet in de weg aan de bevoegdheid van de rechtbank om op het onderhavige klaagschrift te beslissen nu het klaagschrift op 7 november 2014 bij de rechtbank Overijssel is ingediend en de rechtbank met de behandeling van het klaagschrift is aangevangen en het nodige heeft verricht om de datum van behandeling van het klaagschrift te bepalen (HR 16 januari 1990, NJ 1990, 455 en HR 10 mei 1994, NJ 1994, 583).
3. De standpunten van klaagster en haar raadsman, de belanghebbende en diens raadsman en de officier van justitie
Het standpunt van klaagster en haar raadsman
Klaagster maakt bezwaar tegen de inbeslagneming en het uitblijven van een last tot teruggave. De raadsman heeft ter zitting aan de hand van een pleitnota het klaagschrift toegelicht. Hij concludeert dat het klaagschrift ontvankelijk is en dat klaagster als eigenaar dan wel als rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen moet worden aangemerkt en dat de voorwerpen aan haar moeten worden teruggegeven.
Het standpunt van de belanghebbende en zijn raadsman
Het standpunt van de belanghebbende en zijn raadsman luidt samengevat dat niet [naam 3] eigenaar is van het inbeslaggenomen goud en de personenauto, maar klaagster.
Standpunt officier van justitie
Het standpunt van de officier van justitie luidt samengevat dat het klaagschrift primair niet ontvankelijk verklaard moet worden omdat klaagster niet als belanghebbende kan worden aangemerkt nu klaagster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen is. Subsidiair moet het klaagschrift ongegrond worden verklaard nu niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen zal bevelen.
De officier van justitie heeft ter toelichting van haar standpunt medegedeeld dat de rechtbank in haar vonnis van 1 december 2014 ten onrechte heeft aangenomen dat tegen klaagster (zoals dat wel het geval was bij de medeverdachten [naam 4] en [naam 3]) een strafrechtelijk financieel onderzoek zou zijn gestart. In het kader daarvan zou op een aantal voorwerpen conservatoir beslag zijn gelegd ten laste van klaagster. Op andere voorwerpen zou volgens de rechtbank in eerste instantie beslag uit hoofde van artikel 94 Sv zijn gelegd maar dit beslag zou later zijn omgezet in conservatoir beslag ex artikel 94a Sv. De officier van justitie heeft ter terechtzitting in november 2014 het aanhangig maken van een ontnemingsvordering aangekondigd. Gelet op die omstandigheden heeft de rechtbank de gevorderde verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen - volgens de officier van justitie ten onrechte - afgewezen.
De officier van justitie is gelet op deze vermeende onjuiste aanname van de rechtbank van oordeel dat verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen in hoger beroep nog steeds tot de mogelijkheden behoort indien en voor zover klaagster als derde-beslagene en rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen zou kunnen worden aangemerkt.
Voor zover met het klaagschrift beoogd wordt om de opheffing van het conservatoir gelegde beslag ten laste van [naam 4] en [naam 3] te bewerkstelligen, is de officier van justitie van oordeel dat het klaagschrift ongegrond verklaard moet worden omdat klaagster niet als rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen kan worden aangemerkt, terwijl zich wel de situatie van artikel 94a lid 4 Sv voordat doordat klaagster zich als rechthebbende van de voorwerpen heeft opgeworpen om de uitwinning daarvan te bemoeilijken of te verhinderen.

4.De ontvankelijkheid

Het klaagschrift is ontvankelijk nu klaagster stelt eigenaar/rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen te zijn.

5.De beoordeling

Op grond van de stukken en de behandeling op de zitting stelt de raadkamer het volgende vast.
Feiten en omstandigheden
Op 5 maart 2013 is door de FIOD in het kader van het strafrechtelijk onderzoek genaamd “Twinbags” klassiek (art. 94 Sv) en conservatoir (art. 94a Sv) beslag gelegd onder [naam 3] en [naam 4] op een aantal gouden munten en een tweetal goudstaven, genoemd onder paragraaf 1. Op diezelfde datum is op diezelfde gouden munten en goudstaven klassiek beslag gelegd onder [naam 1] en/of [naam 2]. Op 24 oktober 2014 is door de FIOD in het kader van het strafrechtelijk onderzoek genaamd “Twinbags” eveneens klassiek en conservatoir beslag gelegd onder [naam 3] op een personenauto van het merk Volvo, type V50 1.6D stationwagen, met het kenteken [kenteken] en een autosleutel met het merk Volvo, behorend bij voornoemde auto.
Maatstaf artikel 94 Sv
In geval van beslag op grond van artikel 94 Sv dient de rechter a) te beoordelen of het belang van strafvordering het voortduren van het beslag vordert, en zo neen, b) de teruggave van het inbeslaggenomen voorwerp aan de beslagene te gelasten, tenzij een ander redelijkerwijs als rechthebbende ten aanzien van die voorwerpen moet worden beschouwd.
Het belang van strafvordering verzet zich tegen teruggave indien het veiligstellen van de belangen waarvoor artikel 94 Sv de inbeslagneming toelaat, het voortduren van het beslag nodig maakt. Dat is bijvoorbeeld het geval wanneer de desbetreffende voorwerpen kunnen dienen om de waarheid aan de dag te brengen. Voorts verzet het door artikel 94 Sv beschermde belang van strafvordering zich tegen teruggave indien niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van het voorwerp zal bevelen.
Maatstaf artikel 94a Sv
In geval van beslag op grond van artikel 94a Sv dient de rechter te beoordelen of er ten tijde van zijn beslissing sprake was van verdenking van of veroordeling wegens een misdrijf waarvoor een geldboete van de vijfde categorie kan worden opgelegd en of zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan de verdachte een verplichting tot betaling van een geldboete dan wel de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Uit het arrest van de Hoge Raad van 7 januari 2014 (ECLI:NL:HR:2014:38, NJ 2014/66) volgt dat de toe te passen maatstaf niet uitsluit dat de rechtbank, indien de omstandigheden van het geval dat meebrengen, bij de beoordeling van het klaagschrift tevens onderzoekt of voortzetting van het beslag in overeenstemming is met de eisen van proportionaliteit en subsidiariteit.
Overwegingen met betrekking tot het uit hoofde van artikel 94 Sv gelegde beslag
Klaagster wenst de inbeslaggenomen voorwerpen terug te krijgen. De raadkamer overweegt daarover het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat het onderzoek in raadkamer naar aanleiding van een klaagschrift als bedoeld in artikel 552a Sv een summier karakter draagt. De raadkamer tekent hier echter bij aan dat moet worden beslist op grond van alle relevante feiten en omstandigheden van het geval op het moment van het beoordelen van het beklag. Ondanks het summiere karakter van de beklagprocedure dient dus kritisch naar deze feiten en omstandigheden te worden gekeken.
Het belang van de strafvordering verzet zich volgens de officier van justitie tegen teruggave van de uit hoofde van artikel 94 Sv onder [naam 1] en [naam 2] inbeslaggenomen munten en goudstaven en van de onder [naam 3] inbeslaggenomen auto aan klaagster nu klaagster onvoldoende aannemelijk heeft gemaakt dat zij de rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen is.
Oordeel raadkamer
De gouden munten en goudstaven zijn inbeslaggenomen onder [naam 1] en [naam 2] in de woning aan de [adres 2] te Tilburg. [naam 1] en [naam 2] zijn behoorlijk opgeroepen maar niet verschenen en hebben evenmin een klaagschrift ingediend. De raadkamer leidt daaruit af dat beiden kennelijk geen belang hebben bij de munten en de goudstaven. Datzelfde geldt voor de belanghebbenden [naam 4] en [naam 3], ook voor zover het betreft de inbeslaggenomen auto. [naam 3] heeft ter terechtzitting verklaard dat de inbeslaggenomen voorwerpen niet aan hem toebehoren maar aan klaagster.
Bij die stand van zaken moet de raadkamer met inachtneming van de toepasselijke maatstaf de vraag beantwoorden of niet hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, de verbeurdverklaring of onttrekking aan het verkeer van de inbeslaggenomen voorwerpen zal bevelen. Klaagster heeft zich op het standpunt gesteld dat zij de eigenaar/rechthebbende is van de inbeslaggenomen voorwerpen. De raadkamer heeft geconstateerd dat klaagster (net als [naam 4] en [naam 3]) door de rechtbank op 1 december 2014 is veroordeeld ter zake deelneming aan een organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven, medeplegen van het opzettelijk gebruik maken van een vals geschrift, meermalen gepleegd, en het medeplegen van het plegen van witwassen een gewoonte maken. Tegen dat vonnis heeft klaagster (net als [naam 4] en [naam 3] tegen het in hun zaak gewezen vonnis) hoger beroep ingesteld. Dat vonnis en de vonnissen tegen [naam 4] en [naam 3] in aanmerking genomen is de raadkamer van oordeel dat – indien en voor zover al sprake is van klassiek beslag onder klaagster en/of [naam 4] en/of [naam 3] en voorts voor zover dit aanvankelijk op grond van artikel 94 Sv onder [naam 4] en [naam 3] gelegde beslag op de munten en de goudstaven al niet is omgezet in conservatoir beslag ten laste van die [naam 4] en [naam 3] (de rechter-commissaris heeft op 10 januari 2013 machtiging verleend voor het leggen van conservatoir beslag tot een bedrag van maximaal € 1.423.952,00 in de zaak van [naam 4] en [naam 3]) - het niet hoogst onwaarschijnlijk is dat het gerechtshof in hoger beroep, later oordelend, de verbeurdverklaring van de inbeslaggenomen voorwerpen zal bevelen in de strafzaken van [naam 4] en/of [naam 3] en/of een andere beslagene. Voor zover klaagster en haar raadsman zich met een beroep op het vonnis van de rechtbank van 1 december 2014 tegen klaagster op het standpunt gesteld hebben dat van klassiek beslag onder klaagster geen sprake is (daarvoor biedt ook het overgelegde dossier geen ondersteuning) en klaagster als eigenaar moet worden aangemerkt van de inbeslaggenomen voorwerpen (in welke hoedanigheid zij dit klaagschrift heeft ingediend), is de raadkamer – de in deze strafzaak gewezen vonnissen in aanmerking genomen - van oordeel dat zich ten deze niet voordoet het geval dat buiten redelijke twijfel is dat klaagster eigenaar is van de inbeslaggenomen voorwerpen. Het feit dat de inbeslaggenomen auto door klaagster is gekocht en op haar naam staat, maakt dat niet anders. Hetgeen klaagster met betrekking tot de munten en de goudstaven naar voren heeft gebracht ter ondersteuning van haar aanspraken daarop, acht de raadkamer niet aannemelijk.
De raadkamer oordeelt het klaagschrift voor zover dit gericht is tegen het uit hoofde van artikel 94 Sv gelegde beslag op de inbeslaggenomen voorwerpen ongegrond.
Overwegingen met betrekking tot het uit hoofde van artikel 94a Sv gelegde beslag
Wat betreft het gelegde conservatoire beslag overweegt de raadkamer als volgt.
Op de goederen genoemd in paragraaf 1 is met machtiging van de rechter-commissaris conservatoir beslag gelegd ten laste van [naam 3] en [naam 4]. Klaagster heeft gesteld eigenaar te zijn van die inbeslaggenomen voorwerpen. Tijdens de behandeling van het klaagschrift is deze stellingname niet weersproken door [naam 3], die als belanghebbende is gehoord. Klaagster is door de rechtbank in eerste aanleg in het onderzoek “Twinbags” veroordeeld onder meer voor het deelnemen aan een criminele organisatie die tot oogmerk heeft het plegen van misdrijven van welke organisatie belanghebbenden [naam 4] en [naam 3] ook deel hebben uitgemaakt.
Oordeel raadkamer
Met inachtneming van het toepasselijke criterium is de raadkamer van oordeel dat - gelet op het vonnis van de rechtbank in eerste aanleg in de strafzaak tegen [naam 4] en [naam 3] - zich niet het geval voordoet dat hoogst onwaarschijnlijk is dat de strafrechter, later oordelend, aan [naam 4] en [naam 3] de verplichting tot betaling van een geldbedrag ter ontneming van het wederrechtelijk verkregen voordeel zal opleggen. Ingevolge artikel 94a lid 4 Sv kunnen voorwerpen die toebehoren aan een ander dan degene aan wie het wederrechtelijk verkregen voordeel kan worden ontnomen op basis van het bepaalde in artikel in artikel 94a lid 2 Sv in beslag worden genomen (en onder beslag blijven) indien voldoende aanwijzingen bestaan dat deze voorwerpen geheel of ten dele aan die ander zijn gaan toebehoren met het kennelijke doel de uitwinning van voorwerpen te bemoeilijken of te verhinderen, en die ander dit wist of redelijkerwijs kon vermoeden. De raadkamer is van oordeel dat, gelet op de veroordeling van klaagster op 1 december 2014 ter zake de hiervoor genoemde feiten, in samenhang met de veroordelingen van [naam 4] en [naam 3] op dezelfde datum ter zake hetzelfde feitencomplex, aannemelijk is dat klaagster - nog daargelaten of zij inderdaad als rechthebbende van de inbeslaggenomen voorwerpen kan worden aangemerkt - zich als rechthebbende van deze voorwerpen heeft gepresenteerd met het doel om de uitwinning van die voorwerpen met het oog op de ontneming van wederrechtelijk verkregen voordeel te bemoeilijken of te verhinderen en zich aldus de situatie voordoet als bedoeld in artikel 94a lid 4 Sv. De raadkamer oordeelt het klaagschrift voor zover dat gericht is op opheffing van het conservatoir gelegde beslag ten laste van [naam 4] en [naam 3] en teruggave aan klaagster van de inbeslaggenomen voorwerpen dan ook ongegrond.
[naam 4] en [naam 3] zijn behoorlijk opgeroepen. [naam 4] is niet verschenen en [naam 3] heeft ter terechtzitting verklaard dat de inbeslaggenomen voorwerpen niet aan hem toebehoren. Noch [naam 4] noch [naam 3] heeft een klaagschrift ingediend.
De raadkamer leidt daaruit af dat beiden kennelijk geen belang hebben bij de inbeslaggenomen voorwerpen.
Conclusie
De raadkamer is op grond van het voorgaande van oordeel dat het klaagschrift in al zijn onderdelen ongegrond moet worden verklaard.

6.De beslissing

De raadkamer verklaart het klaagschrift ongegrond.
Deze beschikking is gegeven door mr. B.W.M. Hendriks, voorzitter, in tegenwoordigheid van mr. B.M. Hoek, griffier, ondertekend door de voorzitter en de griffier en in het openbaar uitgesproken op 1 april 2015.