In deze zaak, die op 13 januari 2015 door de Rechtbank Overijssel is behandeld, heeft de voorzieningenrechter zich gebogen over een kort geding waarin [eiser], een eenmanszaak actief in metsel- en lijmwerken, vorderingen heeft ingesteld tegen Holland Steiger Verhuur B.V. (HSV) met betrekking tot een conservatoir derdenbeslag dat door HSV was gelegd. De achtergrond van het geschil ligt in een overeenkomst tussen [eiser] en HSV voor de huur van steigermateriaal, dat later gestolen werd. HSV had beslag gelegd op de banktegoeden van [eiser] om haar vordering te waarborgen, die voortkwam uit de diefstal van het steigermateriaal en onbetaalde huurpenningen.
De rechtbank heeft in haar vonnis geoordeeld dat [eiser] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat de vordering van HSV ondeugdelijk is. De voorzieningenrechter heeft vastgesteld dat HSV niet voldoende bewijs heeft geleverd dat [eiser] aansprakelijk is voor de schade die HSV heeft geleden door de diefstal van het steigermateriaal. Bovendien is overwogen dat de diefstal is gepleegd door personeel dat door HSV zelf was ingeschakeld, en dat HSV niet voldoende maatregelen had genomen om haar materiaal te beschermen.
De vordering van [eiser] om het beslag op te heffen is toegewezen, en HSV is veroordeeld tot het betalen van een dwangsom voor iedere dag dat zij in gebreke blijft het beslag op te heffen. De vorderingen van HSV in reconventie zijn afgewezen, en HSV is veroordeeld in de proceskosten. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor partijen om hun verplichtingen en aansprakelijkheden duidelijk vast te leggen in contracten, vooral in situaties waarin derden betrokken zijn.