ECLI:NL:RBOVE:2014:6956

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
29 december 2014
Publicatiedatum
29 december 2014
Zaaknummer
ak_14 _ 578
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Socialezekerheidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Strijdigheid van Regeling Subsidies AWBZ met Europese regelgeving inzake persoonsgebonden budget voor zorgverlening in het buitenland

In deze uitspraak van de Rechtbank Overijssel, gedateerd 29 december 2014, staat de vraag centraal of artikel 2.6.9a, eerste lid, van de Regeling Subsidies AWBZ in strijd is met het Europese recht, met name het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) en de Patiëntenrichtlijn. Eiser, vertegenwoordigd door dr. mr. M.F. Vermaat, had een persoonsgebonden budget (pgb) ontvangen voor zorgverlening, maar kreeg te horen dat de kosten van zorgverlener TELL-US niet meer vanuit het pgb mochten worden betaald, omdat hij langer dan dertien weken in het buitenland verbleef. Eiser stelde dat deze regeling in strijd was met de Europese regelgeving, aangezien hij recht had op zorg in het buitenland.

De rechtbank overweegt dat de Regeling inderdaad in strijd is met de Europese regelgeving. De rechtbank stelt vast dat de zorg die eiser ontvangt in Portugal valt onder de Patiëntenrichtlijn, die de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg waarborgt. De rechtbank concludeert dat de beperking van het pgb tot dertien weken in het buitenland niet gerechtvaardigd is en dat de Regeling buiten toepassing moet worden gelaten. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit van de verweerder en herroept het eerdere besluit van 16 oktober 2013, waarbij de kosten van zorg niet meer uit het pgb mochten worden betaald. Tevens wordt verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiser, die op € 1461,-- worden vastgesteld.

Deze uitspraak benadrukt het belang van de Europese regelgeving in de context van zorgverlening en de rechten van patiënten, en bevestigt dat nationale regelgeving niet in strijd mag zijn met Europese richtlijnen.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Zittingsplaats Zwolle
Bestuursrecht
zaaknummer: AWB 14/578

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser]te Enschede, eiser
(gemachtigde: dr.mr. M.F. Vermaat),
en

Stichting Zorgkantoor Menzis, verweerder.

Procesverloop

Bij besluit van 16 oktober 2013 (het primaire besluit) heeft verweerder meegedeeld dat de kosten van zorgverlener TELL-US vanaf 1 november 2013 niet meer vanuit het persoonsgebonden budget (pgb) mogen worden betaald.
Bij besluit van 10 februari 2014 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiser ongegrond verklaard.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 25 september 2014.
Namens eiser is zijn gemachtigde verschenen, vergezeld door de moeder van eiser,
[naam].
Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C.G.M. Bosma.

Overwegingen

1. De rechtbank gaat uit van de volgende relevante feiten en omstandigheden.
1.1.
Bij besluit van 5 augustus 2013 heeft verweerder aan eiser een persoonsgebonden budget (pgb) verleend van € 48.717,78 voor de periode van 1 januari 2013 tot en met 31 december 2013. De verlening van het pgb berust op een aan eiser verstrekte indicatie voor zorg op grond van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ).
1.2.
Namens eiser is een verantwoordingsformulier ingezonden over de periode 1 januari 2013 tot en met 30 juni 2013. Op dit formulier zijn kosten verantwoord die zijn gemaakt bij zorgverlener TELL-US pedagogische dienstverlening. Verweerder heeft bij brief van 4 september 2013 verzocht om uitleg over de verleende zorg. De moeder van eiser heeft daarop in brieven van 18 en 19 september en 9 oktober 2013 nadere informatie verstrekt en toegelicht dat haar zoon in Portugal verblijft waar hij deelneemt aan een Ervarend Leer Project van TELL-US. Verweerder is daarop gekomen tot de besluitvorming zoals weergegeven in de rubriek procesverloop van deze uitspraak.
2. Aan het bestreden besluit heeft verweerder ten grondslag gelegd, dat eiser langer dan dertien weken buiten het Europese deel van Nederland heeft verbleven en aldaar het pgb heeft gebruikt voor betaling van zorg. Op grond van artikel 2.6.9a, eerste lid, van de Regeling Subsidies AWBZ (de Regeling) mag het budget niet langer dan dertien weken per kalenderjaar op deze wijze worden gebruikt.
3. De rechtbank overweegt als volgt.
3.1.
Op grond van artikel 2.6.9a, eerste lid, van de Regeling kan de verzekerde het netto persoonsgebonden budget voor ten hoogste dertien weken per kalenderjaar tijdens verblijf buiten het Europese deel van Nederland gebruiken voor betaling van zorg als bedoeld in artikel 1.1.1, onderdelen j en k, van de Regeling, indien die zorg is verkregen als voortzetting van reeds binnen het Europese deel van Nederland aangevangen zorg.
3.2.
Verweerder heeft deze bepaling opgevat als een verbod om na een verblijf van langer dan dertien weken in het buitenland nog gebruik te kunnen maken van een pgb. Hoewel de tekst van de Regeling ook anders zou kunnen worden uitgelegd, moet worden vastgesteld dat dit inderdaad is wat door de regelgever is beoogd, gezien de geschiedenis van de totstandkoming ervan.
3.3.
Namens eiser is aangevoerd, dat artikel 2.6.9a van de Regeling in strijd is met het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VwEU) en de Patiëntenrichtlijn (de Richtlijn 2011/24/EU van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2011 betreffende de toepassing van de rechten van patiënten bij grensoverschrijdende gezondheidszorg, verder: de Richtlijn) en daarom buiten toepassing moet worden gelaten. Eiser heeft betoogd, dat de situatie van eiser onder het werkingsgebied van de Richtlijn valt. Eiser is immers verzekerd in een lidstaat van aansluiting, in dit geval Nederland, en de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt is de lidstaat op het grondgebied waarvan de grensoverschrijdende zorg feitelijk wordt verleend, te weten Portugal. Er is geen sprake van zorg die is uitgesloten van toepassing en evenmin gaat het om zorg waarvoor op grond van de Richtlijn voorafgaande toestemming mag worden verlangd.
3.4.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld, dat van strijd met de Europese regelgeving geen sprake is. Daartoe heeft verweerder (primair) betoogd, dat er in de onderhavige casus geen sprake is van het beperken van vrij verkeer van diensten, zoals bedoeld in artikel 56 van het VWEU. De zorg wordt weliswaar verleend in het buitenland, maar wordt verleend aan een in Nederland gevestigde verzekerde door een in Nederland gevestigde zorgverlener. Daarmee valt volgens verweerder de situatie niet onder de werking van de Europese regelgeving maar strijdt deze wel met artikel 2.6.9a van de Regeling.
3.5.
Met betrekking tot de vraag of er sprake is van een situatie die wordt beheerst tot het gemeenschapsrecht stelt de rechtbank vast, dat het gaat om grensoverschrijdend verblijf en het ontvangen van zorg in een andere lidstaat. Daarmee speelt de casus zich niet in al haar relevante aspecten af in Nederland en is gegeven dat toegang tot het gemeenschapsrecht bestaat. De rechtbank betrekt bij dat oordeel artikel 3, onderdelen d en e, van de Richtlijn. Daarin is bepaald dat de lidstaat waar de behandeling plaatsvindt, de lidstaat is op het grondgebied waarvan de zorg feitelijk aan de patiënt wordt verleend en dat van grensoverschrijdende zorg sprake is, als de zorg wordt verleend in een andere lidstaat dan de lidstaat van aansluiting. Nu de zorg feitelijk in Portugal wordt verleend en eiser in Nederland is verzekerd, is de Richtlijn in beginsel van toepassing.
3.6.
Namens verweerder is ter zitting (subsidiair) gesteld dat de situatie waarin eiser verkeert expliciet is uitgesloten van het toepassingsgebied van de Richtlijn. Daarbij heeft verweerder gewezen op artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn op grond waarvan de Richtlijn niet van toepassing is op diensten op het gebied van langdurige zorg die tot doel hebben om hulpbehoevenden te ondersteunen bij de uitvoering van dagelijkse routinetaken. Dit betoog van verweerder mist iedere relevantie. Uit de afgegeven indicatie blijkt dat het bij eiser gaat om een aanzienlijke zorgzwaarte, die de in artikel 1, derde lid, aanhef en onder a, van de Richtlijn bedoelde zorg, te weten het ondersteunen bij de uitvoering van dagelijkse routinetaken, ver overstijgt.
3.7.
De rechtbank stelt overigens vast, dat de situatie van eiser evenmin valt onder de overige onderdelen van artikel 1, derde lid, van de Richtlijn, zodat van een uitsluiting als daar bedoeld geen sprake is.
3.8.
Verweerder heeft (meer subsidiair) gesteld dat de Richtlijn toepassing mist omdat deze ziet op zorg in natura en niet op een verstrekking zoals het pgb. Verweerder ziet voor dit standpunt steun in een uitspraak van 12 april 2012 (ECLI:NL:CRVB:2012:BW3331) van de Centrale Raad van Beroep (CRvB).
Naar het oordeel van de rechtbank kan uit de aangehaalde uitspraak inderdaad worden opgemaakt dat de CRvB de pgb als een verstrekking (en niet als een uitkering) aanmerkt.. Ingevolge artikel 1, tweede lid, van de Richtlijn is de Richtlijn echter van toepassing op verlening van gezondheidszorg, ongeacht de wijze van verstrekking of financiering. Aan het feit dat de zorg aan eiser wordt verleend door middel van een persoonsgebonden budget en niet in natura, kan dus niet de gevolgtrekking worden verbonden dat de Richtlijn toepassing mist.
3.9.
In hoofdstuk III van de Richtlijn is de grensoverschrijdende zorg geregeld. Op grond van artikel 7, eerste lid, waarborgt de lidstaat van aansluiting, onverminderd de VWEU en behoudens de artikelen 8 en 9 van de Richtlijn, dat de kosten van de verzekerde die grensoverschrijdende zorg heeft ontvangen worden terugbetaald, indien de betrokken zorg deel uitmaakt van de prestaties waarop de verzekerde uit hoofde van de wetgeving van de lidstaat van aansluiting recht heeft. Ter zitting is gebleken, dat tussen partijen niet in geschil is, dat de zorg die eiser ontvangt niet valt onder artikel 8 van de Richtlijn, waarin is geregeld voor welke soort zorg voorafgaand toestemming nodig is. Artikel 9 van de Richtlijn regelt de administratieve procedures bij een verzoek om grensoverschrijdende gezondheidszorg en is hier niet van belang. De rechtbank komt dan ook tot de slotsom, dat in de situatie van eiser artikel 7 van de Richtlijn van toepassing is.
In artikel 7, derde lid, van de Richtlijn is bepaald dat de lidstaat van aansluiting bij het bepalen van de zorg die voor vergoeding in aanmerking komt en bij het bepalen van het ten laste genomen bedrag geen acht slaat op de plaats waar de zorg wordt verleend.
3.10.
Het is in strijd met de artikel 7, eerste en derde lid, van de Richtlijn om een verstrekking wegens ziekte te beperken tot 13 weken op de enkele grond dat de verzekerde verblijft in een andere lidstaat dan de lidstaat van aansluiting en de zorg daar wordt verleend. De in artikel 2.6.9a, eerste lid, van de Regeling neergelegde beperking levert dan ook schending op van de Richtlijn. Een richtlijnconforme uitlegging van de Regeling is niet mogelijk zonder met de evidente bedoeling van de regelgever in strijd te komen.
Nu de bepalingen van de Richtlijn -waarmee artikel 2.6.9a, eerste lid, van de Regeling in strijd komt- onvoorwaardelijk zijn geformuleerd, overduidelijk de bedoeling hebben om aan patiënten als eiser rechten toe te kennen en geschikt zijn om door de rechter te worden toegepast, moet de rechtbank artikel 2.6.9a, eerste lid, van de Regeling wegens strijd met de Richtlijn buiten toepassing laten.
3.11.
Meergenoemd artikel van de Regeling is naar het oordeel van de rechtbank eveneens in strijd met artikel 56 VWEU, omdat het Nederlandse zorgaanbieders belemmert in het aanbieden van diensten aan een verzekerde in een andere lidstaat dan Nederland.
3.12
Voor het onderhavige beroep brengt dit met zich, dat bij het bestreden besluit ten onrechte het bindende rechtsoordeel van 16 oktober 2013 is gehandhaafd, inhoudende dat met ingang van 1 november 2013 de kosten van de door TELL-US verleende zorg niet meer uit het persoonsgebonden budget mogen worden betaald.
4. Het beroep is gegrond. Het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. De rechtbank ziet aanleiding om, doende hetgeen verweerder had behoren te doen, het besluit van 16 oktober 2013 te herroepen.
5. De rechtbank ziet voorts aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiser redelijkerwijs heeft moeten maken in verband met de behandeling van dit beroep, zijnde de kosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand ad € 1461,-- (€ 487,- x 2 (1 punt voor het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting) x 1,5 (wegingsfactor bij een zaak van zwaar gewicht).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond en vernietigt het bestreden besluit;
  • herroept verweerders besluit van 16 oktober 2013, kenmerk PGB VW/2247917;
  • bepaalt dat deze uitspraak in de plaats treedt van het vernietigde besluit;
  • draagt verweerder op het betaalde griffierecht van € 45,-- aan eiser te vergoeden;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 1461,--.
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.P.M. Elderman, voorzitter, en mr. P.H. Banda en
mr. W.R.H. Lutjes, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
De griffier is verhinderd de uitspraak te ondertekenen.
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.