1.3In bezwaar heeft eiseres aangevoerd dat bij de aanvraag om een Luchthavenbesluit de volgende documenten niet openbaar zijn gemaakt:
- brieven van luchtvaartmaatschappijen, opgenomen in Appendix 1 bij het rapport van Airport Strategy and Marketing Ltd. (hierna: ASM) uit 2013;
- het businessplan Twente Airport van EVT van 18 oktober 2013;
- de risicoanalyse (hoofdstuk 5) van de Grondexploitatie 2013 van ADT van 26 maart 2013.
Voorts wordt aangegeven dat het Wob-verzoek tevens ziet op andere stukken waaruit de aantoonbare marktvraag blijkt, voor zover die er zijn.
2. Bij het bestreden besluit heeft verweerder aangegeven dat de aanvraag is opgevat als zijnde gericht op de actuele stukken ter onderbouwing van de aanvraag van een Luchthavenbesluit, en met name ter onderbouwing van de marktvraag, zoals die op 7 maart 2014 ter inzage zijn gelegd.
Verweerder heeft het bezwaar gegrond verklaard, voor zover het ziet op het ontbreken van een motivering voor de weigering om een aantal documenten openbaar te maken die bij de terinzagelegging van het Luchthavenbesluit zijn uitgezonderd van tervisielegging, en de ontbrekende motivering alsnog vermeld. Verweerder heeft het bezwaar voor het overige ongegrond verklaard.
Aangegeven is dat het algemeen bestuur van ADT bij besluit van 24 mei 2013 ingevolge artikel 23 van de Wet gemeenschappelijke regelingen (hierna: Wgr) geheimhouding heeft opgelegd ten aanzien van het businessplan van de exploitant. Het staat verweerder dan ook niet vrij het businessplan openbaar te maken. Ten overvloede wordt opgemerkt dat ook artikel 10 eerste lid, aanhef en onder c, van de Wob aan openbaarmaking in de weg staat.
Ten aanzien van de brieven van luchtvaartmaatschappijen, opgenomen in Appendix I bij het ASM-rapport, wordt aangegeven dat deze informatie onder artikel 10, eerste lid, aanhef en onder c, valt, omdat het strategische, economische en commerciële beleidsafwegingen betreft die luchtvaartmaatschappijen maken bij hun beslissing om al dan niet te gaan vliegen op beschikbare luchthavens. Ter bescherming van de bedrijfsbelangen van deze bevraagde maatschappijen heeft verweerder besloten deze informatie niet in de openbaarheid te brengen. Daarnaast is artikel 11, aanhef en onder d, van de Wob van toepassing. De brieven bevatten persoonlijke beleidsopvattingen, die bij wijze van intern beraad aan verweerder zijn meegedeeld in het kader van een marktverkenning.
Ook ten aanzien van de risicoanalyse (hoofdstuk 5) van de Grondexploitatie 2013, heeft het algemeen bestuur van ADT geheimhouding opgelegd bij besluit van 25 april 2013, op grond van artikel 23 van de Wgr met inachtneming van 10, tweede lid, onder b en g, van de Wob, aldus verweerder.
3. Eiseres stelt dat verweerder haar Wob-verzoek ten onrechte niet-ontvankelijk heeft verklaard vanwege het reeds openbaar gemaakt zijn van een deel van de stukken waarop het Wob-verzoek ziet, omdat in zo’n geval een afwijzing dient te volgen.
Verder stelt eiseres dat verweerder de aanvraag te beperkt heeft opgevat door “alle stukken” zonder enige motivering op te vatten als de actuele stukken die hebben gediend als onderbouwing voor de aanvraag van een Luchthavenbesluit. Eiseres acht het niet aannemelijk dat de door verweerder in de beslissing op bezwaar genoemde stukken alle stukken zijn waaruit de aantoonbare marktvraag blijkt. Verder voert eiseres aan dat stukken die zien op de “aantoonbare marktvraag” (statistische informatie, uitgedrukte belangstelling) naar aard nooit kunnen vallen onder de weigeringsronden van de Wob.
Ten aanzien van het businessplan wordt aangegeven dat de geheimhoudingsplicht geldt voor het businessplan dat door Reggeborgh Invest B.V. is ingediend en niet voor het businessplan van EVT van 18 oktober 2013, waarop het bestreden besluit ziet. Ook in dit kader voert eiseres aan dat artikel 10, eerste lid, onder c, zich niet verzet tegen openbaarmaking van tekstdelen waaruit blijkt van een aantoonbare marktvraag, omdat die gegevens niet zien op bedrijfsgevoelige (exploitatie-) gegevens die vertrouwelijk zijn meegedeeld.
Voor wat betreft de brieven van luchtvaartmaatschappijen opgenomen in appendix 1 van het ASM-rapport betwist eiseres dat sprake is van vertrouwelijk aan ADT meegedeelde bedrijfs- en of fabricagegevens. Het gaat om brieven die aan ASM zijn gericht. Nergens blijkt uit dat bedoelde brieven een antwoord zijn op een vraag of een verzoek van ADT. In het rapport wordt geen melding gemaakt van vertrouwelijke gegevens. De brieven bevatten geen persoonlijke beleidsopvattingen, het zijn brieven van luchtvaartmaatschappijen.
Ten aanzien van de risicoanalyse van de Grondexploitatie 2013 voert eiseres aan niet te hebben gevraagd om financiële informatie, maar om alle stukken waaruit blijkt van een aantoonbare marktvraag.
Tot slot stelt eiseres dat het door verweerder bij brief van 29 september 2014 ingediende verweerschrift niet door de rechtbank meegenomen dient te worden omdat het niet uiterlijk de elfde dag voor zitting, en daarmee niet tijdig, is ingediend.
4. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wob kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
Ingevolge artikel 10, tweede lid, aanhef en onder b, van de Wob blijft het verstrekken van informatie ingevolge deze wet eveneens achterwege voor zover het belang daarvan niet opweegt tegen de volgende belangen:
a. de betrekkingen van Nederland met andere staten en met internationale organisaties;
b. de economische of financiële belangen van de Staat, de andere publiekrechtelijke lichamen of de in artikel 1a, onder c en d, bedoelde bestuursorganen;
c. de opsporing en vervolging van strafbare feiten;
d. inspectie, controle en toezicht door bestuursorganen;
e. de eerbiediging van de persoonlijke levenssfeer;
f. het belang, dat de geadresseerde erbij heeft als eerste kennis te kunnen nemen van de informatie;
g. het voorkomen van onevenredige bevoordeling of benadeling van bij de aangelegenheid betrokken natuurlijke personen of rechtspersonen dan wel van derden.
Ingevolge artikel 8:42, eerste lid, van de Awb zendt het bestuursorgaan binnen vier weken na de dag van verzending van het beroepschrift aan het bestuursorgaan de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter en dient het een verweerschrift in.
Ingevolge artikel 8:58, eerste lid, van de Awb kunnen partijen tot tien dagen voor de zitting nadere stukken indienen.
5. De rechtbank heeft op 30 september 2014 een verweerschrift van verweerder ontvangen. De ontvangst daarvan binnen tien dagen voor de zitting acht de rechtbank in dit geval niet in strijd met een goede procesorde. Het stuk is immers beperkt in omvang en de inhoud daarvan staat er niet aan in de weg dat het wordt meegenomen. Eiseres is dan ook niet in haar belangen geschaad door de late indiening daarvan. Het verweerschrift zal daarom bij de beoordeling van het beroep worden betrokken.
6. Ten aanzien van het bestreden besluit, inhoudende de gedeeltelijke ongegrondverklaring van het bezwaar overweegt de rechtbank als volgt.