ECLI:NL:RVS:2014:933

Raad van State

Datum uitspraak
19 maart 2014
Publicatiedatum
19 maart 2014
Zaaknummer
201302215/1/A3
Instantie
Raad van State
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Openbaarmaking van informatie door het college van burgemeester en wethouders van Haarlem

In deze zaak gaat het om het hoger beroep van de vereniging Haarlemsche Jacht Club (HJC) tegen een uitspraak van de rechtbank Noord-Holland. De HJC had in 2009 een verzoek ingediend om openbaarmaking van documenten met betrekking tot de realisatie van een haven op Schoteroog, maar het college van burgemeester en wethouders van Haarlem weigerde dit verzoek. Na een aantal juridische stappen, waaronder een gedeeltelijke toewijzing van het bezwaar door het college en een eerdere uitspraak van de rechtbank, bleef de HJC van mening dat er meer documenten onder het college berusten dan het college had aangegeven. De rechtbank had in eerdere uitspraken geoordeeld dat het college niet ongeloofwaardig was in zijn mededeling dat er geen andere documenten waren dan die al openbaar waren gemaakt. De HJC voerde aan dat er wel degelijk andere documenten bestonden, maar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State oordeelde dat de HJC niet voldoende had aangetoond dat het college over andere documenten beschikte. De Afdeling bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond. De uitspraak benadrukt de verantwoordelijkheden van bestuursorganen bij het afhandelen van verzoeken om informatie en de bewijslast die op de verzoeker rust om aan te tonen dat er meer documenten zijn dan door het bestuursorgaan zijn aangegeven.

Uitspraak

201302215/1/A3.
Datum uitspraak: 19 maart 2014
AFDELING
BESTUURSRECHTSPRAAK
Uitspraak op het hoger beroep van:
de vereniging Haarlemsche Jacht Club (hierna: de HJC), gevestigd te Haarlem,
appellante,
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 24 januari 2013 in zaak nr. 12/1247 in het geding tussen:
de HJC
en
het college van burgemeester en wethouders van Haarlem.
Procesverloop
Bij besluit van 28 augustus 2009 heeft het college een verzoek van de HJC om openbaarmaking van informatie afgewezen.
Bij besluit van 4 mei 2010 heeft het college het door de HJC daartegen gemaakte bezwaar gedeeltelijk gegrond verklaard en een aantal documenten verstrekt.
Bij uitspraak van 30 juni 2011 heeft de rechtbank Haarlem het door de HJC daartegen ingestelde beroep gegrond verklaard, dat besluit, voor zover daarbij is geweigerd bepaalde documenten openbaar te maken en niet is beslist op het gehele verzoek van de HJC, vernietigd en bepaald dat het college een nieuw besluit dient te nemen met inachtneming van hetgeen in de uitspraak is overwogen.
Bij besluit van 24 januari 2012 heeft het college, gevolg gevend aan de uitspraak, het door de HJC gemaakte bezwaar opnieuw gedeeltelijk gegrond verklaard en een aantal documenten verstrekt.
Bij uitspraak van 24 januari 2013 heeft de rechtbank het door de HJC daartegen ingestelde beroep ongegrond verklaard. Deze uitspraak is aangehecht.
Tegen deze uitspraak heeft de HJC hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Bij brief van 16 april 2013 heeft de HJC de Afdeling toestemming verleend als bedoeld in artikel 8:29, vijfde lid, van de Algemene wet bestuursrecht.
De Afdeling heeft de zaak ter zitting behandeld op 4 februari 2014, waar de HJC, vertegenwoordigd door [voorzitter] van het bestuur van de HJC, en het college, vertegenwoordigd door mr. C.B.B. Dohmen en H.F.L. Wals, beiden werkzaam bij de gemeente, zijn verschenen.
Overwegingen
1. Ingevolge artikel 3, eerste lid, van de Wet openbaarheid van bestuur (hierna: Wob) kan een ieder een verzoek om informatie neergelegd in documenten over een bestuurlijke aangelegenheid richten tot een bestuursorgaan of een onder verantwoordelijkheid van een bestuursorgaan werkzame instelling, dienst of bedrijf.
2. Bij brief van 3 juli 2009 heeft de HJC verzocht om afschriften van alle correspondentie, afspraken en overeenkomsten tussen de gemeente, Recreatieschap Spaarnwoude en Staatsbosbeheer Regio West over de realisatie van een haven op Schoteroog, betreffende de HJC en de geplande verhuizing daarvan, alsmede over de bouw van de haven, met de daarbij behorende vergunningaanvragen en verleende vergunningen.
Bij het besluit van 24 januari 2012 heeft het college medegedeeld dat na aanvullend dossieronderzoek, dat is verricht naar aanleiding van de uitspraak van 30 juni 2011, is gebleken dat geen andere documenten die vallen onder het verzoek van de HJC onder hem berusten, dan die vermeld in de bijlage bij dit besluit. De HJC heeft niet aannemelijk gemaakt dat die documenten wel onder hem berusten, aldus het college.
3. Het hoger beroep heeft uitsluitend betrekking op de vraag of onder het college meer documenten berusten.
4. De HJC betoogt dat de rechtbank ten onrechte geen aanleiding heeft gezien de mededeling van het college in het besluit van 24 januari 2012 ongeloofwaardig te achten en heeft miskend dat zij aannemelijk heeft gemaakt dat onder het college andere documenten dan vermeld in de bijlage bij dat besluit, berusten.
4.1. Zoals de Afdeling eerder heeft overwogen (uitspraak van 24 december 2013 in zaak nr. 201304069/1/A3), is het, wanneer een bestuursorgaan stelt dat na onderzoek is gebleken dat een document niet of niet meer onder hem berust en een dergelijke mededeling niet ongeloofwaardig voorkomt, in beginsel aan degene die om informatie verzoekt om aannemelijk te maken dat, in tegenstelling tot de uitkomsten van het onderzoek door het bestuursorgaan, een bepaald document toch onder dat bestuursorgaan berust.
4.2. De rechtbank heeft de mededeling van het college in het besluit van 24 januari 2012 terecht niet ongeloofwaardig geacht. Voorts heeft de rechtbank terecht geen grond gezien voor het oordeel dat de HJC aannemelijk heeft gemaakt dat het college wel beschikt over andere documenten die vallen onder het verzoek van de HJC.
Voor zover de HJC aanvoert dat in een conceptverslag van een openbare vergadering van het algemeen bestuur van het Recreatieschap van 20 april 2009 een e-mailwisseling over de zogenoemde ondererfpachtcanon is vermeld, wordt overwogen dat is gebleken dat deze e-mailwisseling deel uitmaakt van de documenten ten aanzien waarvan het college openbaarmaking heeft geweigerd. Voor zover voorts de HJC aanvoert dat in een e-mail van 22 juni 2009 van een gemeenteambtenaar is verzocht om een exemplaar van een erfpachtovereenkomst met de daarbij behorende bijlagen, geldt dat het college terecht heeft gesteld dat uit die e-mail niet volgt dat dat verzoek is ingewilligd en het college daadwerkelijk over de bedoelde documenten beschikt. Verder heeft de HJC voor haar betoog verwezen naar een conceptverslag van een openbare vergadering van het algemeen bestuur van het Recreatieschap van 26 november 2008, e-mails van een gemeenteambtenaar van 19 december 2008, 6 februari en 4 mei 2009, een brief van de burgemeester van 21 januari 2009, alsmede een collegebesluit van 20 januari 2009. In de door de HJC genoemde passages in deze documenten zijn niet expliciet andere documenten vermeld. Uit deze documenten volgt dan ook niet dat er andere documenten bestaan dan de documenten die zijn openbaar gemaakt dan wel waaromtrent is besloten deze niet openbaar te maken.
Het betoog faalt.
5. Het hoger beroep is ongegrond. De aangevallen uitspraak dient te worden bevestigd.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.
Beslissing
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State:
bevestigt de aangevallen uitspraak.
Aldus vastgesteld door mr. J.E.M. Polak, voorzitter, en mr. D.A.C. Slump en mr. C.M. Wissels, leden, in tegenwoordigheid van mr. S. Langeveld-Mak, ambtenaar van staat.
w.g. Polak w.g. Langeveld-Mak
voorzitter ambtenaar van staat
Uitgesproken in het openbaar op 19 maart 2014
317-741.