Feit 15.2.1 Standpunt van de officier van justitie
De officier van justitie heeft zich op het standpunt gesteld dat wettig en overtuigen bewezen kan worden verklaard dat verdachte het onder 1 tenlastegelegde heeft begaan. Daartoe heeft de officier van justitie gesteld dat het artikel openbaar is gemaakt en doorspekt is met aan Joden gerichte beledigingen, waaronder de ontkenning van de holocaust en de benoeming van de holocaust als schaamteloze leugen. De eigenschappen die in dit artikel aan Joden worden toegedicht acht de officier van justitie eveneens zeer beledigend. De officier van justitie heeft verder betoogd dat er geen sprake is van een context die het beledigende karakter zou kunnen wegnemen, omdat er geen sprake is van het voeren van een maatschappelijk debat of een artistieke expressie in de vorm van een column. Ook indien wel sprake zou zijn van een maatschappelijk debat, ontneemt de context volgens de officier van justitie het beledigend karakter niet, gelet op de hoeveelheid, hardheid en het diep beledigende karakter van de uitingen.
5.2.3 Overwegingen van de rechtbankToetsingskaderOp grond van artikel 137c van het Wetboek van Strafrecht (Sr) is het strafbaar om zich in het openbaar bij geschrift opzettelijk beledigend uit te laten over een groep mensen wegens hun ras, hun godsdienst of levensovertuiging.
Uit de parlementaire stukken blijkt dat alleen het aantasten van de eigenwaarde of het in diskrediet brengen van de groep, omdat die van een bepaald ras is, een bepaalde godsdienst belijdt of een bepaalde levensovertuiging is toegedaan, strafbaar is.
Kritiek op opvattingen of gedragingen – in welke vorm dan ook- valt buiten het bereik van deze bepaling.
Verder blijkt uit de parlementaire stukken dat het beledigen van een groep mensen alleen onder het bereik van artikel 137c Sr valt als men de mensen, behorend tot die groep, collectief treft in hetgeen voor die groep kenmerkend is. Daarbij kan gedacht worden aan belediging van mensen omdat zij een bepaald geloof aanhangen of omdat zij van een bepaald ras zijn. Alle, zelfs felle kritiek op opvattingen die in die groep leven of op het gedrag van hen, die tot de groep behoren, blijft buiten het bereik van artikel 137c Sr.Openbaar geschriftHet door verdachte opgestelde geschrift is geplaatst op een voor een ieder vrij toegankelijke website, met het doel om meer personen in kennis te stellen van de inhoud van het artikel. Verdachte heeft zich zodoende opzettelijk in het openbaar uitgelaten bij geschrift.
Beoordeling uitlatingen betreffende Holocaust
De rechtbank dient te beoordelen of de uitlatingen een beledigend karakter hebben. Voor de beoordeling van het bestanddeel ‘beledigend’ heeft de Hoge Raad een driestappenmodel gegeven:
- in de eerste stap wordt beoordeeld of de uitlating op zich genomen beledigend is voor een groep mensen;
- in de tweede stap wordt beoordeeld of beschouwd in haar context de uitlating van betekenis is voor een maatschappelijk debat, waardoor het beledigend karakter kan wegvallen;
- in de derde stap wordt beoordeeld of de uitlating niet onnodig grievend is, waardoor deze alsnog als beledigend kan worden aangemerkt.
In de vierde en vijfde alinea van het artikel staat:
“De heidenen waren vol medelijden, toen ze hoorden over Auschwitz en de gaskamers. Nu deze niet bestaan blijken te hebben, voelen ze zich terecht bekocht.
Daarom raad ik u, Joden van Nederland en daarbuiten, aan berouw te tonen over deze schaamteloze leugens.[…]De heidenen hebben de Holocaust-leugen inderdaad lange tijd geslikt. Maar de heidenen zijn aan een inhaalslag bezig. De leugen wordt ontmaskerd.”
- BeledigendTen eerste dient te worden beoordeeld of voornoemde uitlatingen op zichzelf beschouwd als beledigend voor een groep kunnen worden aangemerkt. Daarbij zijn de subjectieve intenties van verdachte niet beslissend. Ook is daarbij niet doorslaggevend of er al dan niet scheldwoorden zijn gebruikt. Beoordeeld dient te worden of deze uitlatingen naar algemeen spraakgebruik de strekking hebben om een groep bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen.In voornoemde uitlatingen worden de Joden ervan beticht dat zij hebben gelogen over de Holocaust en dat zij ten onrechte stellen dat Auschwitz en de gaskamers hebben bestaan. De Joden worden er op zijn minst van beticht dat zij de Holocaust grovelijk hebben overdreven. Dergelijke uitlatingen zijn kwetsend en beledigend, nu het een feit van algemene bekendheid is welk lot de Joden tijdens de Tweede Wereldoorlog heeft getroffen. Naar het oordeel van de rechtbank hebben deze uitlatingen naar algemeen spraakgebruik de strekking om Joden bij het publiek in een kwaad daglicht te stellen, en zijn zodoende op zichzelf beschouwd beledigend aan te merken voor die groep mensen wegens hun ras.
- ContextTen tweede dient beoordeeld te worden of door de context het beledigende karakter van de uitlatingen wegvalt. De rechtbank stelt hierbij voorop dat het moet gaan om uitspraken die in een democratie van publiek belang zijn, dat de context voor derden kenbaar moet zijn en dat de context naar objectieve maatstaven zodanig moet zijn dat het beledigende karakter wegvalt. Of sprake is van een dergelijke context is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder het medium waarbinnen die uitlatingen zijn gedaan.
Verdachte heeft gesteld dat het zijn bedoeling is om de christen-zionisten te waarschuwen, omdat zij Joden ten onrechte op een voetstuk plaatsen. Door onder meer dit artikel te schrijven en op internet te plaatsen, wenst verdachte mee te doen aan het maatschappelijk debat.
Naar het oordeel van de rechtbank is van een context die voor derden kenbaar is en die naar objectieve maatstaven zodanig is dat het beledigende karakter van de uitlating wegvalt, geen sprake.
Het artikel is geplaatst op een voor een ieder toegankelijke website, terwijl niet is gebleken dat die uitlatingen zijn gedaan binnen een voor een ieder kenbare context van het door de verdachte uitgedragen gedachtengoed. Verdachte heeft weliswaar een waarschuwing bovenaan het artikel geplaatst met als inhoud:
“Waarschuwing: het lezen van dit artikel kan bij jodenvergoders en adelvereerders leiden tot cognitieve dissonantie. Deze mensen wordt geadviseerd om niet verder te lezen en voor het hervinden van innerlijke rust op DEZE VERWIJZING te klikken.)”, maar die waarschuwing brengt geen verduidelijking ten aanzien van het doel van de uitlatingen of de context waarbinnen verdachte de uitlatingen heeft gedaan. Evenmin kan worden geoordeeld dat, hetzij door gebruik van deze “disclaimer, hetzij omdat sprake is van een website die zich richt op min of meer gelijkgestemden, naar objectieve maatstaven sprake is van een context die zodanig is dat het beledigend karakter van de uitlating wegvalt.
Verdachte heeft zich verder op het standpunt gesteld dat het artikel in de vorm van een column is weergegeven waarin kwetsende uitlatingen zijn toegestaan. De rechtbank merkt allereerst op dat hoewel in beginsel een uitlating in een column, gelet op het bijzondere karakter daarvan, minder snel als beledigend zal worden opgevat, het schrijven in de vorm van een column geen vrijbrief oplevert om kwetsende uitlatingen te doen. Ook bij het schrijven van een column gelden er grenzen. De rechtbank is verder van oordeel dat, in tegenstelling tot hetgeen verdachte ter zitting heeft verklaard, het door verdachte geschreven artikel niet in de vorm van een column is geschreven, doch veeleer een in stukken geknipt lang artikel is. De rechtbank merkt op dat ook wanneer dit artikel wel als column zou worden aangemerkt, gelet op de ernst van de kwetsende uitlatingen en de overige omstandigheden van het geval, de grenzen van het toelaatbare zijn overgeschreden en er geen sprake is van een context die het beledigende karakter zou doen wegvallen.
Onnodig grievend
Ten overvloede overweegt de rechtbank dat ook wanneer het beledigende karakter door de context opgeheven zou kunnen worden, het onder 1 tenlastegelegde bewezen kan worden verklaard. Naar het oordeel van de rechtbank zijn deze uitlatingen waarbij Joden er van worden beticht de Holocaust te hebben verzonnen of op zijn minst te hebben overdreven, buitengewoon kwetsend en onnodig grievend voor Joden. Zodoende zijn deze uitlatingen als beledigend aan te merken.
Vrijheid van meningsuitingOp grond van artikel 10 lid 1 van het Europees Verdrag voor de bescherming van de Rechten van de Mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) heeft een ieder recht op vrijheid van meningsuiting. Dat recht is echter niet onbeperkt. Inbreuk op het recht op vrijheid van meningsuiting is onder bijzondere omstandigheden geoorloofd (artikel 10 lid 2 EVRM).
Door verdachte te veroordelen wegens schending van artikel 137c Sr wordt inbreuk gemaakt op zijn vrijheid van meningsuiting. De rechtbank is van oordeel dat deze inbreuk geoorloofd is, nu deze bij wet is voorzien, de in artikel 10 lid 2 EVRM genoemde doelen dient en noodzakelijk is in een democratische maatschappij. Ten aanzien van het laatstgenoemde overweegt de rechtbank dat de Joodse bevolkingsgroep er zonder meer recht op heeft verschoond te blijven van ernstige kwetsingen ter zake van ontkenning dan wel bagatellisering van de Holocaust. Bovendien komt volgens vaste jurisprudentie van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) geen beroep op de vrijheid van meningsuiting toe aan diegene die de Holocaust ontkent of bagatelliseert, omdat dergelijke uitlatingen tegen de grondwaarden van het EVRM ingaan.
RasHet is een feit van algemene bekendheid dat in de Tweede Wereldoorlog op grond van de nationaal-socialistische leer, die zich bij uitstek kenmerkt door rassenleer en antisemitisme, de Joden in Europa zijn vervolgd en op grote schaal zijn vermoord. Ook is algemeen bekend dat deze Jodenvervolging Holocaust wordt genoemd. De uitlatingen van verdachte in het artikel ten aanzien van de Holocaust zijn daarmee uitlatingen die beledigend zijn voor Joden wegens hun ras.
MedeplegenVaststaat dat verdachte het artikel aan [naam beheerder website] heeft doen toekomen, dat deze [naam beheerder website] beoordeelt of een artikel kan worden geplaatst en dat [naam beheerder website] het onderhavige artikel op de website [website] heeft geplaatst. Naar het oordeel van de rechtbank hebben verdachte en [naam beheerder website] daarmee gezamenlijk uitvoering gegeven aan het openbaar maken van voor Joden beledigende uitlatingen, zodat sprake is van een bewuste en nauwe samenwerking en daarmee van medeplegen.
Overige uitlatingen
De rechtbank is van oordeel dat de overige uitlatingen in het artikel zien op gestelde opvattingen en gedragingen van Joden en rabbijnen in het bijzonder. Ook in samenhang met het gehele artikel bezien is de rechtbank van oordeel dat deze uitlatingen niet vallen onder de beperkte reikwijdte van artikel 137c Sr. De rechtbank zal verdachte van die onderdelen dan ook vrijspreken.