In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 24 november 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen [eiseres], een Algemeen medewerkster bij B.V. Groentesnijbedrijf HDV, en haar werkgever HDV. [Eiseres] was per 26 augustus 2014 op non-actief gesteld door HDV, die stelde dat er ernstige problemen waren met de samenwerking tussen [eiseres] en haar collega's. [Eiseres] vorderde in kort geding dat haar wedertewerkstelling zou worden toegewezen, omdat HDV geen redelijke grond had aangevoerd voor de schorsing.
De kantonrechter heeft vastgesteld dat [eiseres] een spoedeisend belang heeft bij haar terugkeer naar de werkvloer, ondanks dat haar loon doorbetaald werd. De rechter overwoog dat een werkgever slechts de mogelijkheid om arbeid te verrichten mag onthouden als er een redelijke grond voor is, die zwaar genoeg weegt tegen het belang van de werknemer om te blijven werken. HDV had onvoldoende bewijs geleverd voor haar stellingen over de onhoudbaarheid van de situatie en de vermeende klachten van collega's.
De kantonrechter oordeelde dat HDV geen redelijke grond had om de schorsing in stand te houden en dat de vordering van [eiseres] een kans van slagen had in een eventuele bodemprocedure. Daarom werd de vordering tot wedertewerkstelling toegewezen, met een dwangsom van € 200,00 per dag voor het geval HDV in gebreke zou blijven. Tevens werd HDV veroordeeld in de proceskosten van [eiseres].