5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
[bedrijf 2] BV is een bedrijf dat zich bezig houdt met de handel en verkoop in kunststof kozijnen. Volgens de Kamer van Koophandel voor Oost Nederland is de enige aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 2] BV de vennootschap [bedrijf 3] BV.
De bestuurders en aandeelhouders van [bedrijf 3] BV zijn de vennootschappen
[bedrijf 4] BV en [bedrijf 5] BV. Dit zijn de persoonlijke
vennootschappen van respectievelijk de medeverdachten [verdachte 1] en [verdachte 2].
[bedrijf 1] BV houdt zich eveneens bezig met de handel en verkoop van kunststof kozijnen. De medeverdachten [verdachte 1] en [verdachte 2] zijn via hun persoonlijke vennootschappen tevens de mede-eigenaren en bestuurders van het bedrijf [bedrijf 1] BV. Tevens treedt vanaf 23-07-2010 [bedrijf 6] BV op als bestuurder met de titel vennootschapsdirecteur voor de vennootschap.
Enig aandeelhouder en bestuurder van [bedrijf 6] BV is de medeverdachte [medeverdachte 2]. In de periode van 31-08-2006 tot en met 23-07-2010 was [bedrijf 7] BV bestuurder en medeaandeelhouder van de vennootschap [bedrijf 1] BV.
Dit betreft de persoonlijke vennootschap van verdachte.
Uit het strafrechtelijk onderzoek komt naar voren dat de ondernemingen [bedrijf 2] BV
en [bedrijf 1] BV niet alleen in de aandeelhouderssfeer, maar ook zakelijk
gezien, in elkaar overlopen.
Dat de bedrijfsvoering van beide ondernemingen door de directie van [bedrijf 2] BV
en [bedrijf 1] BV niet strikt gescheiden is gehouden komt o.a. naar voren bij:
- koopovereenkomsten die zijn opgemaakt op naam van [bedrijf 1] BV maar
worden verantwoord bij [bedrijf 2] BV:
- betalingen uit de ‘zwarte kas [medeverdachte 1]” welke betrekking hebben op werknemers
van zowel [bedrijf 2] BV als [bedrijf 1] BV;
- betalingen uit de “zwarte kas [verdachte 2]” welke betrekking hebben op werknemers
van zowel [bedrijf 2] BV als [bedrijf 1] BV;
- verkopers en monteurs in dienst van [bedrijf 1] BV die ook voor [bedrijf 2]
BV werken (en omgekeerd)
- de vestiging van beide bedrijven op hetzelfde adres. Het adres van [bedrijf 1] BV betreft enkel een postadres;
- de verklaringen van de controller [medeverdachte 1] en assistent-controller [naam] waaruit
naar voren komt dat de administratieve organisatie van beide bedrijven door dezelfde personen wordt verricht en op dezelfde wijze is ingericht.
Volgens diverse verklaringen is [bedrijf 1] BV alleen opgericht om klanten te benaderen die niet kochten bij [bedrijf 2] BV. Vervolgens werden deze klanten met een lagere offerte opnieuw benaderd via [bedrijf 1] BV.
Verdachte is als monteur van kunststofkozijnen begonnen. Vervolgens is hij een eigen bedrijf begonnen onder de naam [bedrijf 8]. Dit bedrijf installeert kunststof kozijnen, gevelbekleding en dakkapellen en verricht timmerwerken. Via [bedrijf 8] is hij in contact gekomen met [bedrijf 2] BV.
[bedrijf 2] BV is het bedrijf van de medeverdachte [verdachte 1] en [verdachte 2]. Hij kreeg van [bedrijf 2] BV opdrachten om kunststof kozijnen te monteren. Hij is op gegeven moment benaderd door [verdachte 2] om samen met hem en [verdachte 1] een bedrijf op te richten voor
de verkoop van kunststof kozijnen. Vervolgens is het bedrijf [bedrijf 1] BV gestart.
In 2007 werd verdachte benaderd door [verdachte 2] en [verdachte 1] om een fabriek op te starten
voor het maken van kunststof kozijnen. In dit jaar is het bedrijf [bedrijf 9] BV
opgestart. Verdachte was het in 2010 niet eens met de bedrijfsvoering bij [bedrijf 9] BV Hij is in juli 2010 uit de bedrijven [bedrijf 1] BV en [bedrijf 9] BV gestapt.
Uit het strafrechtelijk onderzoek komt voorts naar voren dat op initiatief van de medeverdachten [verdachte 2] en [verdachte 1] dat naast de reguliere werkwijze, dat is de binnen de ondernemingen met het personeel afgesproken werkwijze, een afwijkende stroom aan koopovereenkomsten is ontstaan.
Door de verkopers van [bedrijf 2] BV en [bedrijf 1] BV worden klussen
aangenomen bij klanten. Van de klussen wordt een verkoopovereenkomst gemaakt tussen [bedrijf 2] BV. of [bedrijf 1] B.V en de klant. In deze verkoopovereenkomst wordt onder meer aangegeven hoeveel kozijnen geplaatst gaan worden. Tevens wordt een totaalprijs voor de klus vermeld en de wijze van betaling/financiering. Van de verkoopovereenkomst blijft een doordruk achter bij de klant. Tevens wordt door de verkoper een afschrift van de verkoopovereenkomst aan de administratie van [bedrijf 2] BV/ [bedrijf 1]
BV verstrekt. Deze werkwijze wordt door de werknemers aangemerkt
als de reguliere werkwijze.
Uit het onderzoek komt naar voren dat er ook wordt afgeweken van de hierboven beschreven reguliere werkwijze. Dit doet zich voor bij die orders welke (gedeeltelijk) buiten de administratie blijven. Bij deze orders gaan de verkoopovereenkomsten volgens de verkopers niet naar de administratie, maar gaan de orders naar medeverdachte [verdachte 2]. Het personeel van [bedrijf 2] BV/[bedrijf 1] BV heeft verklaard dat de afwijkende werkwijze op initiatief van de directeuren [verdachte 1] en [verdachte 2] is ontstaan.
Alle klussen worden ter vastlegging van de juiste afmetingen ingemeten door de inmeter. Na inmeting krijgt de werkvoorbereiding vervolgens door welke klussen ingepland en geproduceerd moeten worden. Bij de reguliere klussen komt de order via de route administratie, inmeter, administratie, terecht bij de werkvoorbereiding.
Als er sprake is van de afwijkende werkwijze dan komen de klussen via de route medeverdachte [verdachte 2], inmeter, [verdachte 2] terecht bij de werkvoorbereiding.
In opdracht van medeverdachte [verdachte 2] worden deze klussen voornamelijk op zaterdag uitgevoerd.
De reguliere werkwijze is dat bij de tekening het debiteurnummer van de klant wordt vermeld. Dit debiteurnummer is door de administratie aan de order meegegeven. Tevens
wordt bij alle inkopen, welke voor deze order benodigd zijn, het debiteurnummer
meegegeven als kenmerk. Dit om achteraf op klantniveau na te kunnen calculeren.
Bij de klussen welke via medeverdachte [verdachte 2] bij de werkvoorbereiding worden aangeleverd is dit niet mogelijk omdat deze orders geen debiteurnummer hebben. Bij deze klussen wordt daarom een aparte nummering gehanteerd of worden inkopen onder de naam showroom verricht.
Door de werkvoorbereiding worden de klussen welke via medeverdachte [verdachte 2] worden aangeleverd niet in de normale planning meegenomen. Deze klussen worden voornamelijk op zaterdag ingepland of op een moment dat er doordeweeks ruimte ontstaat omdat een
andere klus eerder klaar is.
Voor de loonbetalingen binnen [bedrijf 2] BV en [bedrijf 1] BV wordt
normaal gesproken steeds gebruik gemaakt van overschrijvingen naar bank- en
girorekeningen van de werknemers.
Voor de klussen op zaterdag is dat anders. De monteurs krijgen de klussen, welke zij op
zaterdag uitvoeren, contant uitbetaald. Deze betalingen blijven volgens de verklaring van controller [medeverdachte 1] buiten de administratie van [bedrijf 2] BV en [bedrijf 1] BV. Van een gedeelte van deze betalingen is door de controller een handgeschreven zwarte kas bijgehouden. In deze kas wordt volgens de controller geld gestort door met name medeverdachte [verdachte 2].
De tenlastelegging ziet ten aanzien van feit 1 op een tweetal maanden en kwartalen waarop verdachte als feitelijk leidinggevende van [bedrijf 1] BV samen met anderen onjuiste aangiften omzetbelasting zou hebben gedaan. Ten aanzien van feit 2 ziet de tenlastelegging op het opzettelijk voeren van een onjuiste administratie van de bedrijven [bedrijf 2] BV en [bedrijf 1] BV waardoor de te weinig belasting zou zijn geheven.
De raadsman heeft gesteld dat verdachte moet worden vrijgesproken van beide tenlastegelegde delicten nu hij met de hierboven beschreven afwijkende werkwijze niets van doen heeft gehad omdat hij slechts uitvoerend bezig is geweest en er geen verklaringen in het strafdossier zijn te vinden die het tegendeel bewijzen.
De rechtbank is van oordeel dat gelet op de inhoud van het dossier duidelijk is dat er niet alleen binnen het bedrijf [bedrijf 2] BV maar ook binnen het bedrijf [bedrijf 1] BV ernstige malversaties hebben plaatsgevonden waarbij opzettelijk onjuiste aangiften omzet zijn gedaan en opzettelijk een administratie is gevoerd waardoor te weinig belasting is geheven.
De rechtbank heeft echter niet kunnen vaststellen dat verdachte enige bemoeienis heeft gehad met deze malversaties en dat hij daarvan op de hoogte is geweest.
Naar vaste jurisprudentie (HR 16 december 1986, NJ 1987, 321 en NJ 1987, 322 ; HR 21 januari 1992, NJ 1992, 414 en tevens HR 18 januari 1994, DD 91 206) is van feitelijk leiding geven aan een verboden gedraging (ook) sprake indien:
1. de verdachte maatregelen ter voorkoming van de verboden gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is en
2. hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert.
Dat verdachte op het moment dat vorenbedoelde malversaties plaatsvonden bevoegd en redelijkerwijs gehouden was maatregelen ter voorkoming daarvan te nemen is wel aan te nemen. Verdachte was immers statutair bestuurder en feitelijk als directeur werkzaam. In het dossier is echter geen enkel aanknopingspunt te vinden waaruit zou zijn af te leiden dat verdachte signalen had moeten opvangen dat die malversaties plaatsvonden. Derhalve is niet bewezen dat verdachte de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat de verboden gedraging zich zou voordoen, zodat ook van voorwaardelijke opzet geen sprake is.
De rechtbank zal verdachte derhalve vrijspreken van de hem tenlastegelegde feiten.