Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- de dagvaarding,
- de conclusie van antwoord tevens houdende de incidentele vordering tot schorsing,
- de incidentele conclusie van antwoord.
2.De feiten
2 april 2014 een vordering tot herroeping van dit arrest ingesteld (hierna: de herroepingsprocedure).
3.Het geschil
€ 1.073.405,20, althans een in goede justitie te bepalen bedrag, met veroordeling van [Y] in de kosten van de procedure.
e-mailcorrespondentie en het bestaan van de (appel)procedure tegen zijn toenmalige advocaten heeft [X] voor [Y] achtergehouden. [X] heeft belet dat feiten aan het licht zijn gekomen die tot een voor [Y] gunstige afloop van de procedure zouden hebben kunnen leiden. Op grond hiervan heeft [Y] herroeping van het arrest van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden gevorderd. Voorts is [Y] bij bestudering van de dagvaarding van 26 maart 2014, waarbij [X] in kort geding een voorschot op de schadevergoeding heeft gevorderd, bekend geraakt met het feit dat [X] in juni 2008 een taxatie heeft laten verrichten, terwijl hij zowel in eerste aanleg als in hoger beroep heeft volgehouden dat hij niet over een taxatierapport beschikte. Het bestaan van deze taxatie maakt de zaak wezenlijk anders en ook het achterhouden van deze informatie levert een grond voor herroeping op. Als gevolg van de herroepingsprocedure is de uitkomst van de procedure tussen [X] en [Y] geenszins bepaald. Dat maakt dat de schadestaatprocedure prematuur is. Indien het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden het verzoek tot heropening toewijst en in de herroepingszaak vast komt te staan dat [X] wel degelijk de aard en de risico’s van zijn investeringen kende, dan ligt aansprakelijkheid van de [Y] (voor 70% van de schade) in het geheel niet voor de hand. Gezien de schending van [X] van artikel 21 van het Wetboek Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en met het oog op de goede procesorde verzoekt [Y] om onderhavige procedure te schorsen hangende de herroepingsprocedure.
4.De beoordeling
In het incident
26 november 2013 van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden vormt de basis voor de onderhavige schadestaatprocedure. Tegen het arrest van 26 november 2013 is [Y] echter een herroepingsprocedure gestart. Gelet op de gestelde gronden in de herroepingsprocedure, acht de rechtbank de herroepingsprocedure niet volstrekt kansloos, waarbij wel de kanttekening past dat op grond van artikel 384 Rv het Gerechtshof
Arnhem-Leeuwarden en niet deze rechtbank over de herroeping van het arrest heeft te oordelen. Nu de uitkomst van de herroepingsprocedure bepalend is voor de schadestaatprocedure ziet de rechtbank aanleiding om de onderhavige procedure aan te houden totdat is beslist op de herroepingsprocedure. De omstandigheid dat de herroepingsprocedure aanzienlijk voorloopt op de schadestaatprocedure vormt naar het oordeel van de rechtbank geen argument om niet tot aanhouding van de onderhavige procedure over te gaan. Uit het oogpunt van een efficiënte procesvoering (kosten en tijd) verdient het naar het oordeel van de rechtbank aanbeveling om de schadestaatprocedure te vervolgen nadat is beslist op de herroepingsprocedure.
Arnhem-Leeuwarden eerder arrest heeft gewezen in de herroepingsprocedure, het partijen uiteraard vrij staat de zaak eerder op de rol te zetten.
5.De beslissing
Arnhem-Leeuwarden in de herroepingsprocedure en bepaalt dat de zaak weer op de parkeerrol zal komen van
1 april 2015.