5.2De bewijsoverwegingen van de rechtbank
De rechtbank stelt vast dat het dossier van het opsporingsonderzoek van de Belastingdienst/FIOD weinig structuur kent, moeilijk toegankelijk is en wat betreft de daarin opgenomen gegevens geen sluitend beeld geeft. Voor wat betreft de beoordeling van de ten last gelegde feiten stelt de rechtbank op grond van de gegevens die wel uit het dossier naar voren komen het volgende vast.
Apex en Vastgoed Solide Maatschappij BV (hierna VSM) zijn op 3 mei 2004 opgericht. Beide vennootschappen maken deel uit een concern. Binnen dit concern is Apex via een andere vennootschap, te weten Vastgoed Solide Fondsen BV (hierna VSF), moedermaatschappij en middellijk bestuurder van VSM, die op haar beurt bestuurder is van Vastgoed Solide Maatschappij Beleggingen B.V. (hierna VSMB).
Op 7 februari 2005 brengt VSM een prospectus uit met betrekking tot de uitgifte van 400.000 obligaties van elk 100,-- (maximale omvang van de beoogde emissie 40 miljoen) met een looptijd van 20 jaar. Als doel staat in het prospectus omschreven de aankoop/verkoop van vastgoed, ontwikkeling van vastgoed en exploitatie van vastgoed.
Over de bedrijfskosten vermeldt het prospectus het volgende: “
De algemene kosten hebben betrekking op de exploitatie van VSF en V.S.M.B. Hieronder vallen kosten als: salarissen, managementvergoeding, kosten van ING-bank. de bewaarder, etc... Om deze kosten te betalen wordt er maandelijks 0,2% van het netto belegd vermogen door V.S.M. aan Apex/V.S.F. betaald. (exclusief het belegd hypothecair vermogen)”
De directie bestaat volgens dit prospectus uit: verdachte, commercieel directeur
,
[verdachte 5], directeur vastgoed; [verdachte 2], directeur ontwikkeling;
[verdachte 6], directeur operations en er is een vacature voor een directeur financiën.
Vanaf 15 februari 2005 is inschrijven mogelijk. In het jaar 2005 is door obligatiehouders
€ 2.730.000,-- ingelegd.
Vanaf 25 februari 2005 worden er diverse leningsovereenkomsten opgesteld tussen VSM en Apex waarbij VSM geldbedragen uitleent aan Apex tegen een rente van 12% per jaar. Uit onderzoek van bankrekeningen (volgens de verbalisant is dit onderzoek niet volledig geweest wegens het niet beschikbaar hebben van alle bankrekeningoverzichten) volgt dat in 2005 door VSM in ieder geval een bedrag van € 720.108,-- overgemaakt aan Apex. Rente over de uitgeleende gelden is niet betaald, maar is in rekening courant geboekt.
Vanuit Apex worden de kosten van VSM betaald.
Op 30 juni 2005 wordt het eerste pand aangekocht.
Op 1 december 2005 wordt een managementovereenkomst opgesteld met [verdachte 4].
In 2006 is door de obligatiehouders een bedrag van € 3.210.000,-- ingelegd. Ook in 2006 worden panden aangekocht. Daarnaast worden de leningen van VSM aan Apex uitgebreid en vervolgens vervangen door nieuwe leningsovereenkomsten.
In 2006 wordt een bedrag van € 1.590.000,-- vanuit VSM overgeboekt naar Apex.
Op 8 december 2006 wordt door VSM een nieuwe prospectus uitgebracht. Hierin is opgenomen dat de directie bestaat uit verdachte, commercieel directeur, [verdachte 5], directeur vastgoed, [verdachte 2], directeur ontwikkeling, [verdachte 6], directeur operations en [verdachte 4], directeur financiën. Allen zijn tevens 20% aandeelhouder van de moedermaatschappij Apex. In het prospectus is opgenomen dat VSM de opbrengst van de obligaties uitleent aan vennootschappen behorend tot de groep waarvan VSM deel uit maakt, dit ter financiering van hun ondernemingen. Over kosten is opgenomen dat de managementvergoeding maandelijks 0,1% (exclusief omzetbelasting) bedraagt te berekenen over de waarde van de activa van Vastgoed Solide Maatschappij Beleggingen.
Op 1 januari 2007 is het op grond van de Wet op het financieel toezicht (Wft) niet langer toegestaan om door te gaan met het aantrekken van opvorderbare gelden buiten besloten kring van andere dan professionele markt partijen. Daartoe is een ontheffing vereist.
In 2007 worden meerdere panden aangekocht. Daarnaast worden veilingpanden aangekocht en die later weer worden verkocht.
In het jaar 2007 wordt door de obligatiehouders een bedrag van € 6.686.000,-- ingelegd en wordt door Apex indirect een bedrag van VSM ontvangen van € 3.050.000,--.
Op 3 september 2007 geeft [verdachte 4] in een mail, met kopie aan de andere directieleden, aan dat voor een vergunning via De Nederlandse Bank (DNB) het niet is toegestaan voor VSM geld uit te lenen aan een moedermaatschappij. Dit is per jaarrekening 2006 nog wel het geval. [verdachte 4] geeft aan dat het middels aktes van cessie mogelijk is deze financiering vanuit VSM aan VSF te verplaatsen via VSMB naar BVSM. Na herfinanciering voldoet VSM, aldus [verdachte 4], aan het vereiste dat zij geld dat zij in de markt ophaalt, doorleent aan de dochtervennootschap.
Op 5 maart 2008 wordt aan VSM ontheffing op grond van de Wft verleend.
Ook in 2008 worden panden aangekocht en verkocht.
In 2008 is door obligatiehouders € 9.587.000,-- ingelegd. Uit het onderzoek van bankrekeningen volgt dat in 2008 in ieder geval € 1.675.000,-- is overgemaakt aan Apex.
Op 27 juni 2008 wordt de jaarrekening van 2007 goedgekeurd. Eerdere jaarrekeningen zijn ook goedgekeurd. [naam 1] is namens KroeseWevers vanaf 2004 betrokken geweest bij Apex, VSF en VSM bij de advisering omtrent de structuur en de fiscale paragraaf van het prospectus. Hij heeft ook een concept gemaakt van de aan Price Waterhouse Coopers (PWC) verstrekte jaarrekeningen over 2004 tot en met 2007.
[naam 2] is namens PWC in de periode van november 2004 tot en met november 2006 bij VSM betrokken geweest en heeft accountantsverklaringen afgegeven bij de jaarrekeningen van VSM over 2005 en van VSF over 2004 en 2005. Bij de rechter-commissaris heeft hij verklaard dat de goedkeurende verklaringen 2004 en 2005 nimmer zijn ingetrokken en dat daaruit is af te leiden dat de verklaringen en de daaraan ten grondslag liggende informatie correct zijn en dat de jaarrekeningen aldus een getrouw beeld geven van de grootte en de samenstelling van het vermogen van de betrokken vennootschappen per 31 december 2004, respectievelijk 2005.
Vanaf december 2006 is [naam 3], namens PWC betrokken geweest bij de controle van de jaarrekeningen van VSF, VSM en VSMB over de jaren 2006, 2007 en 2008. Bij de rechter-commissaris heeft zij hierover verklaard dat [verdachte 4] haar belangrijkste aanspreekpunt was en dat er gevraagd is om de controle van de jaarrekeningen te doen en de beoordeling van het prospectus van 8 december 2006. Zij heeft de accountantsverklaring bij dat prospectus afgegeven. In het kader van de controle van de jaarrekening over 2006 is de in company-lening tussen VSF en Apex besproken met het management inclusief [verdachte 4]. Dat was toen een belangrijk onderwerp. Daarbij is aan de orde geweest wat Apex met de ontvangen lening heeft gedaan, hoe deze activiteiten linken naar de activiteiten van VSM/VSF, aan welke voorwaarden (groei/omvang) moet worden voldaan om de lening te kunnen terugbetalen en op welke wijze die lening in twee jaren zou worden terugbetaald. In juni 2007 was het, gegeven de initiatieven van VSF en de markt op dat moment in vergelijkbare initiatieven, aannemelijk dat Apex de lening zou kunnen terugbetalen. De in company- lening tussen VSF en Apex is ook beoordeeld als onderdeel van de controle van de jaarstukken over 2007 en daarbij is het plan van de directie besproken om tot terugbetaling te komen. Op basis daarvan is de goedkeurende verklaring er gekomen. In juni 2009 heeft het management geconcludeerd dat de lening moest worden afgewaardeerd omdat er op dat moment geen onderbouwingen waren om de lening te kunnen betalen. Voor PWC waren er twee momenten waarop duidelijk werd dat voor 2008 geen goedkeurende verklaring kon worden afgegeven, namelijk: in december 2008/januari 2009 toen werd meegedeeld dat [verdachte 4] was vertrokken en de status van de initiatieven met betrekking tot de terugbetaling van de lening aan Apex werd besproken en in juni 2009 tijdens het uitvoeren van de werkzaamheden. Bij de controle van de jaarrekeningen van VSM is het prospectus er steeds weer bij gepakt. [naam 3] had geen gecontroleerde stukken van het eigen vermogen van Apex, ze heeft niet de feitelijke uitstroom van gelden gezien vanuit Apex. Haar is verteld dat de gelden van Apex zijn besteed ten behoeve van het opzetten van de organisatie.
[verdachte 4] geeft in zijn verklaring bij de curator A.J. v.d. Knijff aan dat hij zich in oktober 2008 voor het eerst serieus zorgen ging maken over de mogelijkheden tot voortbestaan van Apex en VSM.
Fortis heeft toen aangegeven dat zij niet akkoord ging met het plan tot verpanding van de aandelen. [verdachte 4] geeft aan dat hij toen extra heeft benadrukt dat er gesneden moest worden in de kosten, maar hij kreeg de handen hiervoor niet op elkaar.
Op 12 december 2008 heeft een aandeelhoudersvergadering plaatsgevonden waarbij alle aandeelhouders aanwezig waren. Uit de aantekeningen van die vergadering van [verdachte 4] is op te maken dat hij voor de bespreking van de stand van zaken iedere aandeelhouder een overzicht heeft gegeven van de verwachte stand met ingang van 1 januari 2009 en het verwachte resultaat en de verwachte cash flow rekening houdend met deze stand. In een toelichting heeft [verdachte 4] aangegeven dat het niet mogelijk is om ook nog maar € 1,= direct dan wel indirect te onttrekken aan VSM anders dan conform prospectus is toegestaan en dat het noodzakelijk is dat Apex vanaf heden maandelijks rente moet betalen aan VSM. Vervolgens geeft [verdachte 4] aan dat als dat niet gebeurt het dan in 2009 niet mogelijk zal zijn om een winstdelende rente uit te keren. Reactie van de overige vier bestuurders/aandeelhouders was dat het risico van het niet betalen van de management fee nota's, inclusief de additionele nota's van verdachte, die aangaf € 48.000,-- per maand nodig te hebben, te groot zou zijn en dat daardoor waarschijnlijk die initiatieven zouden mislukken. [verdachte 4] geeft aan dat hij reeds meerdere keren gezegd heeft dat er geen additionele gelden direct dan wel indirect konden worden onttrokken aan Vastgoed Solide Maatschappij BV en dat hij heeft aangegeven dat dat geld uit andere middelen moest komen. [verdachte 4] heeft in de diverse directie- dan wel aandeelhoudersvergaderingen de anderen steeds geïnformeerd over de financiële stand van zaken. Hij schrijft dat geen van de bestuurders/aandeelhouders op basis van de informatie die aan hen is verstrekt kan zeggen dat zij niet op de hoogte zijn van de situatie. [verdachte 4] treedt vervolgens af als directeur financiën.
In de loop van 2009 worden onverkort kosten van VSM gedeclareerd bij Apex.
Op 25 augustus 2009 vindt er een onderzoek plaats bij VSM door DNB. Als aanleiding wordt onder andere aangegeven dat in de ontvangen jaarrekeningen over 2008 aanwijzingen waren aangetroffen dat VSM voor eigen rekening kredietuitzettingen zou hebben verricht (anders dan het doorlenen aan de dochtervennootschap) en daarmee mogelijk in strijd met de Wft zou hebben gehandeld. Tevens trof DNB enkele niet uit de toelichting te verklaren afboekingen op leningen aan. Volgens DNB heeft [verdachte 2] tijdens het onderzoek ter plaatse in augustus 2009 verklaard, dat er geen managementvergoeding meer zou worden betaald.
Op 28 september 2009 wordt de ontheffing ingetrokken.
Op 16 oktober 2009 geeft DNB in een e-mail aan VSM aan dat VSM, als gevolg van de intrekking van de ontheffing per 28 september 2009, gehouden is om haar activiteiten in de huidige vorm te staken en af te wikkelen. In beginsel resulteert de constatering van een overtreding in de verplichting voor VSM om de gelden die zij onder zich houdt aan de inleggers terug te betalen. VSM kan zich immers niet meer beroepen op de ontheffing.
Op 5 november 2009 wordt er een dienstverleningsovereenkomst opgesteld tussen de Op Maat Groep B.V. (hierna OMG) en VSF. De overeenkomst is voor akkoord getekend door [verdachte 2] namens VSF, VSM, VSMB en Bewaarder Solide Maatschappij en door [verdachte 3] namens OMG. In de overeenkomst staat dat OMG de opdracht verstrekt tot het uitvoeren van administratieve werkzaamheden. In de bijlage staat:
"Inclusief managementondersteuning door [verdachte 3] en [verdachte 1] € 43.900 per maand exclusief BTW”.Vervolgens factureert OMG kosten aan Apex en later rechtstreeks aan VSM.
In het jaar 2009 is door de obligatiehouders ingelegd een bedrag van € 1.750.802,--.
Volgens onderzoek bankrekeningen (niet volledig) is in ieder geval overgemaakt aan Apex (al dan niet via VSMB, BVSM, VSF) een bedrag van € 1.488.000,--.
Per 31 december 2009 is er belegd in 34 panden totaal met een waarde op dat moment van in totaal € 25.748.207,-- waar een hypotheek op rust van € 14.948.000,--, zodat werd geïnvesteerd in onroerend goed voor een bedrag van € 10.800.207,--.
Op 19 maart 2010 heeft DNB besloten mr. C.W. Houtman, kantoorhoudend te Nijmegen, te benoemen tot (stille) curator als bedoeld in artikel 1:76 Wft.
In de periode april tot en met december 2010 rapporteert Houtman aan DNB in een aantal brieven omtrent gebeurtenissen bij VSM. Hij geeft daarbij aan vanaf 23 maart 2010 gesprekken te hebben gevoerd met de leiding van VSM, waarbij hij vanaf het begin te kennen heeft gegeven dat er geen rechtshandelingen en/of betalingen mogen plaatvinden zonder zijn toestemming.
In 2010 stuurt OMG diverse facturen aan VSM. Op 5 augustus 2010 worden vier facturen bij wijze van spoedboeking gelijktijdig betaald. In totaal heeft OMG in de periode van
2 december 2009 tot en met 5 augustus 2010 € 84.719,- ontvangen van Apex en € 490.523,-- van VSM. Op 7 december 2010 is Apex failliet verklaard.
Feit 1 primair en subsidiair: oplichting
Ten aanzien van de onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde oplichting overweegt de rechtbank dat van oplichting in dit verband slechts sprake is als bewezen is dat verdachte en/of zijn medeverdachten met het oogmerk van wederrechtelijke bevoordeling door het aannemen van een valse naam/hoedanigheid of door listige kunstgrepen of een samenweefsel van verdichtsels iemand hebben bewogen tot afgifte van een geldbedrag. De genoemde oplichtingsmiddelen hoeven niet te zijn aangewend jegens degene van wie de afgifte van het geldbedrag werd verwacht. Zij kunnen ook gebruikt zijn tegen een derde, mits de bedoeling om afgifte te verkrijgen vaststaat en het geld ook daadwerkelijk als gevolg van de oplichtingsmiddelen is afgegeven.
Voorts dient zonder redelijke twijfel te worden vastgesteld dat bij verdachte en/of zijn medeverdachten van meet af aan het oogmerk heeft bestaan om de ingelegde gelden niet te investeren zoals voorgespiegeld in de prospectussen van 7 februari 2005 en 8 december 2006, maar ten eigen bate aan te wenden.
Uit het dossier valt niet méér af te leiden dan dat van het totaal aantal inleggers, waarvan de officier van justitie stelt dat het er 581 zijn, slechts een beperkt aantal personen is gehoord. Van de gehoorde personen zijn er vijf in de tenlastelegging genoemd. Dat deze vijf personen door de oplichtingsmiddelen als genoemd in de dagvaarding zijn bewogen tot afgifte van de door hen ingelegde gelden blijkt niet uit hun verklaringen. Geen van hen geeft aan door de inhoud van folders, brochures en prospectussen, zoals in de tenlastelegging weergegeven, te zijn bewogen tot inleg. Evenmin geven zij aan te zijn bewogen door geflatteerde winsten bij VSM. Voor zover de in de tenlastelegging genoemde oplichtingsmiddelen mochten zijn aangewend jegens derden die tussen de vijf genoemde personen en VSM hebben ingestaan, zijn die derden daarover niet gehoord, zodat niet is gebleken wat de uitwerking van die middelen jegens hen is geweest. Indien en voorzover medeverdachte [verdachte 4] daarbij niet als mededader maar als tussenpersoon is aan te merken, is niet komen vast te staan wat hem heeft bewogen en evenmin dat het geld van de genoemde personen ook daadwerkelijk als gevolg van door hem gedane mededelingen -voor zover al in de tenlastelegging opgenomen- is afgegeven.
Wat de beweegredenen van de overige, niet met naam in de tenlastelegging genoemde, inleggers zijn geweest is onbekend. Daarover geeft het dossier geen uitsluitsel.
Bovendien zijn in het dossier geen aanknopingspunten te vinden waaruit zou kunnen worden afgeleid dat verdachte en/of één of meer van de medeverdachten vanaf het begin het oogmerk hebben gehad de ingelegde gelden niet te investeren. Dat dit oogmerk in de loop der tijd zou zijn ontstaan is evenmin gebleken, te meer uit het dossier juist blijkt, zoals in de hiervoor geschetste gang van zaken is weergegeven, dat VSM over de gehele periode van 2005 tot en met 2009 wel degelijk in vastgoed heeft geïnvesteerd. Voor zover dat oogmerk in de loop der tijd al uit de hiervoor weergegeven feitelijke gang van zaken zou zijn af te leiden, is er geen enkele relatie te leggen met de beweegredenen tot afgifte van gelden van de inleggers die vanaf dat moment instapten. Uit het dossier is daarover immers niets af te leiden. Ook de officier van justitie heeft daarover geen opheldering verschaft.
De rechtbank komt tot de slotsom dat geen wettig en overtuigend bewijs is geleverd dat sprake is geweest van oplichting door verdachte en/of een of meer van de medeverdachte (rechts)personen, zodat verdachte van het onder feit 1 primair en subsidiair tenlastegelegde zal worden vrijgesproken.
Feit 1 meer subsidiair: verduistering
Ten aanzien van de onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde verduistering door de in de dagvaarding genoemde rechtspersonen overweegt de rechtbank het volgende.
Zoals hiervoor reeds overwogen zijn de tenlastegelegde feiten voor zover deze hebben plaatsgevonden tot en met 19 augustus 2006 verjaard. De rechtbank zal zich derhalve bij de beoordeling van de vraag of er sprake is van verduistering beperken tot de ten laste gelegde periode daarna.
Van verduistering is sprake als een iemand enig goed dat geheel of ten dele aan een ander toebehoort en dat hij anders dan misdrijf onder zich heeft, wederrechtelijk zich toe-eigent. Van zodanig toe-eigenen is sprake indien een persoon zonder daartoe gemachtigd te zijn als heer en meester beschikt over een goed dat aan een ander toebehoort. Van zodanig beschikken kan – afhankelijk van de concrete omstandigheden van het geval – onder meer sprake zijn indien aan een ander dan verdachte toebehorende gelden aan verdachte zijn overgemaakt met een bepaald, al dan niet contractueel vastgelegd, doel en verdachte deze gelden tegen de afspraken in beheert of voor andere doeleinden heeft aangewend, dan wel indien teruggave van die gelden door verdachte onmogelijk is gemaakt of aanmerkelijk is bemoeilijkt.
De rechtbank neemt daarbij in ogenschouw dat indien een bedrag niet enkel in bewaring wordt gegeven, maar uitgeleend of geïnvesteerd c.q. belegd in het bedrijf van een ander (in de hoop er via rente, aandelen etc. financieel beter van te worden), men dan een zeker risico loopt. De uitlener, investeerder of belegger geeft dan immers de ontvanger de bevoegdheid dat bedrag te gebruiken of uit te geven voor zover dit in overeenstemming is met het doel van de lening, investering of belegging. Hoewel deze zogenoemde doelbinding de ruimte beperkt waarbinnen de ontvanger het geld rechtmatig kan aanwenden, neemt dat niet weg dat hij binnen die ruimte als heer en meester over dat geld kan beschikken. Van het zich wederrechtelijkheid toe-eigenen is geen sprake zolang de ontvanger binnen de door de doelbinding geboden ruimte handelt.
In het licht van vorenstaand juridisch kader is dus van belang welke bevoegdheden tot gebruik van de gelden VSM zich ten opzichte van de obligatiehouders -al dan niet contractueel vastgelegd- heeft toegemeten.
Om daarin inzicht te krijgen zijn, ook ten aanzien van de reeds vóór de verjaring ingelegde gelden van obligatiehouders, de bepalingen uit het prospectus van 2005 en het prospectus van 2006 van belang. Daaruit komt naar voren dat VSM nimmer heeft voorgespiegeld dat de ingelegde gelden louter voor investeringen in vastgoed zouden worden gebruikt. Zowel in het prospectus 2005 als in het prospectus 2006 is aangegeven dat de inleg ook gebruikt wordt voor ontwikkeling en om kosten te dekken. Bovendien wordt in het prospectus 2006 uitdrukkelijk vermeld gemaakt dat de ingelegde gelden ook worden gebruikt ter financiering van activiteiten in eigen onderneming en die van de andere groepsvennootschappen. Dat in afwijking van de prospectussen, al dan niet contractueel vastgelegde, andere afspraken zijn gemaakt is niet gebleken.
In verband met het vorenstaande zijn gelden van obligatiehouders al dan niet rechtstreeks vanuit VSM aan Apex overgemaakt. Dat aan deze overboekingen in de te beoordelen periode een andere titel ten grondslag heeft gelegen dan de in de administratie van VSM en Apex aangetroffen leningsovereenkomsten is uit het opsporingsonderzoek niet af te leiden. Nu dit niet is gebleken moet er vanuit worden gegaan dat het allemaal binnen het begrip in company-lening valt.
De rechtbank is van oordeel dat zolang een in company-lening als reële lening, met mogelijkheid om tot terugbetaling te komen, in de boekhouding van VSM en Apex is opgenomen er gelet op de doelbinding geen sprake is van handelen in strijd met enig al dan niet contractueel vastgelegd doel. Dit wordt eerst anders indien de onmogelijkheid tot, dan wel aanmerkelijke bemoeilijking van, terugbetaling evident is.
PWC heeft tot en met 27 augustus 2008, toen de jaarrekeningen van VSM over 2007 werd goedgekeurd, deze in company-lening als reële, terug te betalen lening beschouwd. Uit de verklaring van [naam 3] komt in dit verband naar voren dat bij de controle van de jaarrekening het prospectus is betrokken, dat de in company-lening ook is beoordeeld als onderdeel van de controle van de jaarstukken over 2007 en dat daarbij het plan van de directie is besproken om tot terugbetaling te komen.
Het dossier bevat geen aanknopingspunten waaruit zou zijn af te leiden dat PWC daarbij al dan niet opzettelijk foutief is voorgelicht, zodat voor wat betreft de vraag of binnen de doelbinding is gehandeld er vanuit moet worden gegaan dat de lening als reëel is beoordeeld.
Aldus kan naar het oordeel van de rechtbank in ieder geval tot 27 augustus 2008 geen sprake zijn van verduistering.
Zoals gezegd dient de vraag of het handelen van verdachte en/of de mededaders met betrekking tot de storting van gelden naar Apex al dan niet onder het contractueel vastgelegd doel valt, anders te worden beantwoord indien de onmogelijkheid tot, dan wel aanmerkelijke bemoeilijking van, terugbetaling van de lening evident is.
In dit verband is van belang dat [verdachte 4] in de aandeelhoudersvergadering van 12 december 2008 alle aandeelhouders/bestuurders in detail op de hoogte heeft gesteld van de stand van zaken, de financiële problemen en van het feit dat in het belang van de obligatiehouders een andere koers moest worden gevaren, waarbij geen additionele gelden meer direct of indirect aan VSM worden onttrokken. Zijn plan is toen van tafel geveegd. Dit sluit aan bij de verklaring van [naam 3] waarin zij aangeeft dat het ook voor PWC in december 2008/januari 2009 duidelijk werd dat voor 2008 geen goedkeurende verklaring kon worden afgegeven, toen er werd meegedeeld dat [verdachte 4] was vertrokken en de status van de initiatieven met betrekking tot de terugbetaling van de lening aan Apex werd besproken.
In weerwil van de wetenschap omtrent de financiële situatie en in de wetenschap omtrent de onmogelijkheid om op de oude voet door te gaan is VSM gedurende het hele jaar 2009, vanaf 9 januari tot 10 december 2009, stelselmatig doorgegaan met het al dan niet rechtstreeks overboeken van gelden van obligatiehouders naar Apex.
In totaal is in dat jaar een bedrag van € 1.488.000,-- overgemaakt. Dit terwijl vanaf begin 2009 bij VSM duidelijk was dat deze bedragen niet terugbetaald zouden worden, althans dat een en ander daardoor aanmerkelijk zou worden bemoeilijkt.
Naar het oordeel van de rechtbank is dit bedrag van € 1.488.000,-- dat VSM voor de obligatiehouders in beheer had deels in strijd met het doel aangewend en door VSM tegen de afspraken in voor andere doeleinden aangewend. Hierbij dient de kanttekening te worden gemaakt dat van dit bedrag moet worden afgetrokken het bedrag dat VSM blijkens het prospectus 2006 als managementkosten heeft voorgewend zijnde 0,1 % per maand van de waarde van de activa van VSM, hetgeen uitgaande van een vastgoedportefeuille in 2009 van 25 miljoen neerkomt op een bedrag van 25.000 per maand, een en ander tot en met augustus (het moment waarop [verdachte 2] aan DNB heeft aangegeven dat er geen managementvergoeding meer zou worden betaald). Dit levert op een totaalbedrag van
€ 200.000,--. Wat het exacte bedrag is geweest, dat aan managementvergoeding had mogen worden overgeboekt is op basis van het dossier niet vast te stellen, maar de rechtbank gaat er op grond van het vorenstaande van uit dat dit om en nabij € 200.000,-- is geweest. Een en ander leidt tot de conclusie dat van het bedrag van € 1.488.000,-- een groot deel tegen de afspraken in voor een andere doel is aangewend. Uit het feit dat, onder de gegeven omstandigheden, voor wat betreft de geldstroom naar en de onttrekking door middel van kostendeclaraties uit Apex de oude koers onverdroten is voortgezet leidt de rechtbank af dat de opzet van VSM erop gericht is geweest om, in nauwe en bewuste samenwerking met Apex, gelden die aan anderen toebehoren zich wederrechtelijk toe te eigenen door deze als niet terug te betalen “lening”, ter betaling van buitensporige (ruim boven de afgesproken managementvergoeding) kosten, aan Apex ter beschikking te stellen en aldus daarover als heer en meester beschikken. De rechtbank is van oordeel dat VSM zich aldus samen met Apex schuldig heeft gemaakt aan verduistering van enig geldbedrag.
Voor wat betreft de € 490.523-- die in de periode van 2 december 2009 tot en met 5 augustus 2010 rechtstreeks van VSM aan OMG in verband met kosten is overgemaakt heeft te gelden dat dit heeft plaatsgevonden in dezelfde wetenschap bij VSM en onder dezelfde feitelijke omstandigheden. Daar komt nog bij dat zich inmiddels de nodige ontwikkelingen hadden voorgedaan, waaruit moet worden afgeleid dat VSM verplicht was de gelden onder zich te houden om aan inleggers terug te betalen.
De rechtbank overweegt in verband daarmee het volgende. Begin december 2008 bestond de directie van VSM en APEX onder meer uit verdachte, commercieel directeur,
[verdachte 2], directeur ontwikkeling en [verdachte 4], directeur financiën.
Op 12 december 2008 is [verdachte 4] afgetreden. Hij trad af vanwege de in zijn ogen zorgwekkende financiële situatie van VSM en APEX in combinatie met het feit dat overige bestuursleden niet in wilden stemmen met het niet betalen van additionele nota’s van bestuurders en verlaging van hun management fee.
Vanaf januari 2009 is [verdachte 3] betrokken bij VSM en APEX. Zijn werkzaamheden waren er met name op gericht om bij VSM orde op zaken te stellen en de kosten van VSM te verminderen. Voor zijn werkzaamheden ontving hij een management fee van € 12.500,-- per maand excl. BTW, vermeerderd met onkosten.
Uit een e-mail van 7 december 2008 volgt dat verdachte, [verdachte 2] en interimmanager [verdachte 3] afspreken elke maandag bespreking te houden.
In juni 2009 heeft het management van VSM geconcludeerd dat de in company leningen tussen VSM en APEX moesten worden afgewaardeerd, omdat op dat op dat moment de financiële situatie van VSM zodanig slecht was dat voorzienbaar was dat die leningen niet zouden kunnen worden terugbetaald. Op dat moment was ook al duidelijk geworden dat PWC geen goedkeurende verklaring voor 2008 af zou kunnen geven.
Op 28 september 2009 is de ontheffing die de DNB aan VSM op grond van de Wft had verleend, ingetrokken. Op 16 oktober 2009 heeft DNB aangegeven dat VSM, als gevolg van de intrekking van de ontheffing per 28 september 2009, gehouden is om haar activiteiten in de huidige vorm te staken en af te wikkelen. Vanaf dat moment was VSM gehouden om de gelden die zij van de beleggers onder zich had aan hen terug te betalen.
Weliswaar is [verdachte 3] niet als feitelijk leidinggever van VSM aan te merken, maar uit het vorenstaande volgt dat hij uit hoofde van zijn taakvervulling als interimmanager, zoals hij die zelf omschrijft, op de hoogte moet zijn geweest van de situatie waarin VSM verkeerde, zoals hiervoor weergegeven.
In die wetenschap is [verdachte 3] namens OMG op 5 november 2009 een contract aangegaan met VSM en gelieerde vennootschappen, waarbij een dienstverleningsovereenkomst is gesloten en aan OMG de opdracht is vertrekt tot het uitvoeren van administratieve werkzaamheden, “
inclusief managementondersteuning door [verdachte 3] en [verdachte 1]”tegen een vergoeding van € 43.900,-- per maand exclusief BTW.
In de vergoeding voor die administratieve werkzaamheden is begrepen een management fee van verdachte van € 11.000,-- per maand.
Over OMG is op grond van het dossier het volgende bekend: verdachte, [verdachte 2] en [verdachte 3] zijn de drie eigenaren van SCM Swiss Capital Management AG. (verder: Swiss Capital). Swiss Capital was van 16 juli 2009 tot 19 augustus 2011 enig aandeelhouder van de op 27 juni 2007 opgerichte OMG.
Getuige [getuige 3] heeft onder meer verklaard:
“[verdachte 1] zit in diverse bedrijven, maar overal onzichtbaar. We hebben het veel over [verdachte 1] gehad, maar het gaat in feite over drie mensen: [verdachte 1], [verdachte 3] en [verdachte 2]. Het is een drie-eenheid. Ze hebben elkaar nodig.”
In zijn e-mail van 2 mei 2009 aan [getuige 3] schrijft verdachte onder meer:
Swiss Capital heeft drie eigenaren te weten:
-[verdachte 3]
-[verdachte 2]
-[verdachte 1]
Het is een AG (Actien Geselschaft in het Nederlands een Naamloze Vennootschap) en derhalve zie je de aandeelhouders niet. Dit omdat anders steeds dezelfde personen boven tafel komen en de mensen daarbuiten verbanden gaan zien ….. das niet handig zeg maar.”
Op 19 maart 2010 heeft DNB mr. C.W. Houtman bij VSM benoemd tot stille curator. De eerste bespreking tussen Houtman en [verdachte 2] heeft plaatsgevonden op 23 maart 2010. In zijn brief van 15 juli 2010 aan DNB schrijft Houtman dat hij [verdachte 2] heeft gezegd dat [verdachte 2] zonder zijn toestemming geen rechtshandelingen mag verrichten. Verder schrijft hij in die brief dat [verdachte 2] met geen enkel woord heeft gezegd dat de maandelijkse vergoedingen aan VSM voor het verrichten van de administratie zo hoog waren als later is gebleken. In december 2010 schrijft Houtman aan DNB dat [verdachte 2] bij die eerste bespreking heeft gezegd dat [verdachte 3] en verdachte ervan wisten dat hij het er niet mee eens was met de betalingen aan OMG en daarbij is gezegd dat OMG niet meer zou factureren. Over de werkzaamheden van [verdachte 3] en verdachte zegt de Houtman in die brief:
“Het is aperte flauwekul dat in de periode na dat ik de opdracht verkreeg door de heren [verdachte 3] en [verdachte 1] nog aan “productontwikkeling, verkoopactiviteiten, intermediair bezoek en klantbezoek, communicatievraagstukken en juridische ondersteuning" zou zijn gedaan.”
Op grond van de vorengenoemde dienstverleningsovereenkomst heeft OMG diverse facturen aan VSM gestuurd, waarop betaling heeft plaatsgevonden. Bij de laatste betaling zijn op 5 augustus 2010 vier facturen bij wijze van spoedboeking gelijktijdig betaald. In totaal heeft OMG in de periode van 2 december 2009 tot en met 5 augustus 2010 van VSM een bedrag van € 490.523,-- ontvangen.
Tussen 26 maart 2010 en 24 augustus 2011 ontvangt GING, een aan [verdachte 3] gelieerde vennootschap, van OMG een totaal bedrag van € 166.300,-- onder de omschrijving
"fee periode 7". Verdachte en zijn toenmalige vriendin [naam 4] ontvangen een totaal bedrag van € 168.500,-- onder dezelfde omschrijving
"fee periode 7".
Uit de vorenstaande gang van leidt de rechtbank af dat [verdachte 3], als directeur van de OMG, waarvan hijzelf, verdachte en [verdachte 2] via Swiss Capital de eigenaren waren, met VSM, waar [verdachte 2] en verdachte zeggenschap hadden, op 5 november 2009 een dienstverleningsovereenkomst heeft gesloten op grond waarvan buitensporig hoge kostenvergoedingen konden worden uitbetaald. Feitelijk werd € 52.241,-- per maand door VSM aan de OMG betaald. Uit de maandelijkse facturen die door OMG aan VSM werden gezonden, blijkt dat in het bedrag van € 52.241,-- steeds een management fee van € 11.000,-- voor [verdachte 3] en een management fee van € 11.000,-- voor verdachte was begrepen. Verder kan het ook [verdachte 3] niet zijn ontgaan dat DNB op 19 maart 2010 DNB mr. C.W. Houtman bij VSM tot stille curator heeft benoemd en die curator vanaf 23 maart 2010 heeft aangegeven dat er zonder zijn toestemming geen rechtshandelingen en betalingen plaats zouden mogen vinden en dat hij het er niet eens was met betalingen in verband met buitensporige kostenvergoedingen aan OMG.
Zelfs daarna ging de OMG door met het sturen van haar facturen en werden die facturen ook door VSM betaald. Op deze wijze werd van november 2009 tot en met augustus 2010 een bedrag van € 490.523,-- aan het vermogen van VSM onttrokken. Op het laatst zijn nog gelijktijdig vier facturen van de OMG door middel van een spoedboeking voldaan.
Uit vorenstaande verklaringen en gebeurtenissen in onderlinge samenhang bezien, leidt de rechtbank af dat er tussen VSM, OMG en [verdachte 3] een nauwe en bewuste samenwerking is geweest en dat die samenwerking erop gericht is geweest om de gelden die derden in VSM hadden ingelegd tegen de afspraken in voor andere doeleinden aan te wenden, te weten het aanwenden van gelden als buitensporige kostenvergoedingen voor verdachte en medeverdachten, die zich deze gelden dus wederrechtelijk hebben toegeëigend.
Door aldus te handelen heeft VSM zich eveneens schuldig gemaakt medeplegen van verduistering van enig geldbedrag. In dit geval een totaalbedrag van € 490.523,--.
(Medeplegen van) feitelijk leidinggeven
Ten aanzien van de vraag of verdachte feitelijke leiding heeft gegeven aan de hiervoor bedoelde strafbare gedragingen van VSM overweegt de rechtbank het volgende.
Naar vaste jurisprudentieis van feitelijk leiding geven aan een verboden gedraging sprake indien:
1. de verdachte maatregelen ter voorkoming van de verboden gedraging achterwege laat, hoewel hij daartoe bevoegd en redelijkerwijs gehouden is en
2. hij bewust de aanmerkelijke kans aanvaardt dat de verboden gedraging zich zal voordoen, zodat hij die gedraging opzettelijk bevordert.
Hieruit volgt dat niet alleen statutaire bestuurders van een rechtspersoon feitelijk leiding kunnen geven aan een door die rechtspersoon begaan strafbaar feit, maar ook organisatorisch ondergeschikte personen en dat dat leiding geven ook kan bestaan uit een nalaten.
Voornoemd nalaten is alleen strafbaar indien de verdachte bevoegd was maatregelen te nemen en hij ook redelijkerwijs daartoe gehouden was. Deze bevoegdheid tot ingrijpen bestaat indien de verdachte feitelijke zeggenschap heeft over de gedraging die de rechtspersoon wordt geacht te hebben verricht en het tevens tot de taak van de verdachte behoorde in te grijpen.
Verdachte is in 2004 de bedenker en oprichter geweest van Apex en de daaraan gelieerde vennootschappen VSF, VSM, VSMB en BVSM. Hij was bestuurder van [verdachte 1] Holding BV en via deze holding ook bestuurder van Apex en de onderliggende vennootschappen, waaronder VSM.
Verdachte heeft verklaard dat hij zich in 2006 heeft laten uitschrijven als bestuurder van Apex en VSM en dat hij vanaf het moment van uitschrijving geen bemoeienis meer heeft gehad met de besluitvorming binnen beide ondernemingen. De rechtbank overweegt hieromtrent het volgende.
Uit e-mails en verslagen van (aandeelhouders)vergaderingen blijkt dat verdachte na zijn uitschrijving als bestuurder regelmatig door zijn medeverdachten op de hoogte werd gehouden van de financiering van de vastgoedprojecten, de overige activiteiten van de betrokken bedrijven en de financiën van Apex en VSM. Daarnaast blijkt uit verklaringen van getuigen en medeverdachten dat verdachte ook na zijn uitschrijving als bestuurder bij de directievergaderingen van Apex aanwezig was en dat hij in die vergaderingen een beslissende stem had. Voorts is verdachte, blijkens de door hem ingediende facturen gewoon doorgegaan met het in rekening brengen van managementfee bij Apex. De rechtbank leidt hieruit af dat verdachte na zijn uitschrijving als bestuurder van Apex en VSM weliswaar niet meer formeel bestuurder was van deze vennootschappen, maar dat hij feitelijk wel leidinggevende van beide vennootschappen is gebleven. Hij heeft steeds feitelijke zeggenschap gehouden over de gedragingen van Apex en VSM, zowel over het in 2009 onverdroten voortzetten van de oude koers om geld onder de noemer van kostendeclaraties van VSM naar Apex te laten stromen, als over het in 2009 en 2010 rechtstreeks van VSM maar OMG overmaken van gelden in verband met kosten, zoals hiervoor vastgesteld.
Verdachte heeft hierbij naar het oordeel van de rechtbank nauw en bewust samengewerkt met medeverdachte [verdachte 2], die zich na het vertrek van [verdachte 4] in december 2008 met de financiële gang van zaken binnen VSM is gaan bezighouden. [verdachte 2] is ook degene geweest die namens VSM in 2009 de contacten heeft onderhouden met DNB en in 2010 aanspreekpunt was voor de (stille) curator Houtman.
De rechtbank is op grond van voorgaande overwegingen van oordeel dat verdachte samen met [verdachte 2] feitelijk leiding heeft gegeven aan het door VSM medeplegen van verduisteren van gelden van inleggers.
Ten aanzien van het onder feit 2 tenlastegelegde witwassen overweegt de rechtbank het volgende.
Vooropgesteld moet worden dat op zichzelf noch de tekst noch de geschiedenis van de totstandkoming van de art. 420bis en 420quater Sr eraan in de weg staat dat iemand die een in die bepalingen omschreven gedraging verricht ten aanzien van een voorwerp dat afkomstig is uit enig door hemzelf begaan misdrijf, wordt veroordeeld wegens - kort gezegd - (schuld)witwassen. Dat geldt, naar uit de tekst van de wet volgt, ook voor het voorhanden hebben van zo’n voorwerp.
Dit betekent niet dat elke gedraging die in de art. 420bis, eerste lid, en 420quater, eerste lid, Sr is omschreven, onder alle omstandigheden de - in beide bepalingen nader omschreven - kwalificatie witwassen onderscheidenlijk schuldwitwassen rechtvaardigt. Zo kan ingeval het gaat om een voorwerp dat afkomstig is uit een door de verdachte zelf begaan misdrijf en hem het ‘voorhanden hebben’ daarvan wordt verweten, de vraag rijzen of een dergelijk enkel voorhanden hebben voldoende is om als (schuld)witwassen te worden aangemerkt.
Uit de wetsgeschiedenis volgt dat de strafbaarstelling van witwassen strekt ter bescherming van de aantasting van de integriteit van het financieel en economisch verkeer en van de openbare orde, dat witwassen een veelomvattend, maar ook te begrenzen fenomeen is, en dat ook in het geval het witwassen de opbrengsten van eigen misdrijf betreft, van de witwasser in beginsel een handeling wordt gevergd die erop is gericht ‘om zijn criminele opbrengsten veilig te stellen’. Gelet hierop moet worden aangenomen dat indien vaststaat
dat het enkele voorhanden hebbendoor de verdachte van een voorwerp dat afkomstig is uit een door hemzelf begaan misdrijf niet kan hebben bijgedragen aan het verbergen of verhullen van de criminele herkomst van dat voorwerp, die gedraging niet als (schuld)witwassen kan worden gekwalificeerd.
De weergegeven rechtsregels betreffende witwassen zien uitsluitend op gevallen waarin slechts het verwerven onderscheidenlijk voorhanden hebben van voorwerpen verkregen uit eigen misdrijf bewezen is verklaard en hebben in beginsel geen betrekking op het “overdragen” en het “gebruik maken” van zulke voorwerpen, en evenmin op het begrip “omzetten”.
Niet valt uit te sluiten dat anders moet worden geoordeeld in het bijzondere geval dat zulk “overdragen”, “gebruik maken” of “omzetten” van door eigen misdrijf verkregen voorwerpen plaatsvindt onder omstandigheden die niet wezenlijk verschillen van gevallen waarin een verdachte die een bepaald misdrijf heeft begaan en die daarmee de door dat misdrijf verkregen voorwerpen verwerft of voorhanden heeft, zich automatisch ook schuldig zou maken aan het witwassen van die voorwerpen. Voorkomen moet immers worden dat de bedoelde rechtsregels worden omzeild enkel door het ten laste leggen onderscheidenlijk bewezen verklaren van een andere delictsgedraging dan “verwerven” of “voorhanden hebben”. In zo een bijzonder geval geldt eveneens dat, wil het handelen kunnen worden aangemerkt als “witwassen”, sprake dient te zijn van een gedraging die een op het daadwerkelijk verbergen of verhullen van de criminele herkomst van die voorwerpen gericht karakter heeft.
In het licht van vorenstaande vaste jurisprudentie beziet de rechtbank het medeplegen van verduistering en de daarop volgende geldstromen zoals uit het hierboven (onder feit 1 meer subsidiair) overwogene als volgt. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan het verduisteren van gelden van VSM door deze ter uitvoering van een dienstverleningsovereenkomst tussen VSM en OMG naar OMG weg te sluizen, waarna door OMG uitbetalingen aan verdachte, zijn toenmalige vriendin en [verdachte 3] hebben plaatsgevonden. Om een en ander te maskeren is boven OMG de Zwitserse moedermaatschappij Swiss Capital geplaatst. De kwalijke intentie om bewust te voorkomen dat gezien wordt dat (deels) dezelfde mensen achter VSM en OMG zitten blijkt uit het hiervoor weergegeven e-mailbericht van verdachte van 2 mei 2009.
De rechtbank stelt vast dat verdachte en zijn mededaders door te handelen zoals zij deden tezamen en in vereniging de geldbedragen niet alleen hebben verworven en voorhanden hebben gehad maar ook hebben overgedragen en daarbij de werkelijke herkomst verborgen hebben gehouden en hebben verhuld.
Door aldus te handelen heeft verdachte zich schuldig gemaakt aan het medeplegen van witwassen.
Feiten 3 en 4: valsheid in geschrift
De rechtbank stelt vast dat het dossier, op een tweetal hierna te noemen uitzonderingen na, geen wettig en overtuigend bewijs bevat waaruit zou kunnen worden afgeleid dat de in de tenlastelegging genoemde stukken de valsheden bevatten die in de dagvaarding zijn opgenomen.
Daar waar er sprake is van overeenkomsten van geldlening spitst de tenlastelegging zich toe op het punt dat de valsheid bestond uit een daarop gestelde aantekening “Afgelost” met daarachter een datum. Wie dit erop heeft gesteld en met welke intentie dit is geschied is niet gebleken. Nu niet uitgesloten kan worden dat met deze aantekening is bedoeld aan te geven dat er nieuwe leningsovereenkomsten voor in de plaats zijn gekomen kan deze aantekening niet zonder meer als vals worden aangemerkt.
Daar waar er sprake is van facturen waarin kosten worden opgevoerd wordt in de tenlastelegging telkens gesteld dat de valsheid hierin bestond dat een bepaalde dienst/goed zou zijn geleverd terwijl dit niet of niet geheel het geval zou zijn (feit 3 onder D, zelfs bij eerste gedachtestreepje waar sprake lijkt te zijn van inlosnota’s en dus helemaal geen sprake is van leveranties van goederen of diensten). Dat diensten en/of goederen niet of niet geheel zijn geleverd is niet, dan wel onvoldoende gebleken. Concrete aanknopingspunten daarvoor zijn in het dossier niet te vinden en een enkele algemene verklaring dat gesproken zou zijn over “fake facturen” is in dit verband niet doorslaggevend. Ook de omstandigheid dat omtrent een aantal facturen van een bepaalde soort is opgemerkt dat deze direct van de computer moesten worden verwijderd maakt nog niet dat zonder meer vaststaat dat de daarop gestelde diensten en/of goederen niet of niet geheel zijn geleverd.
Daar waar de tenlastelegging ziet op het niet verantwoorden van kosten in de administratie van VSM is niet komen vast te staan dat daaruit zonder meer een valsheid in de bedrijfsadministratie is ontstaan.
Daar waar voorts de tenlastelegging ziet op valse (grootboek)boekingen in verband met van “renteleningen” en “rentebaten” spitst de tenlastelegging zich erop toe dat er werd voorgewend dat rente was betaald, terwijl die rente niet was betaald, dan wel fictief was verrekend. Voor zover uit het dossier is op te maken hoe een en ander boekhoudkundig werd verwerkt moet worden vastgesteld dat de verschuldigde renten in rekening courant werden geboekt en dat de kosten van VSM bij Apex werden geboekt. Dat hiermee iets anders werd voorgewend dan werkelijkheid gebeurde is niet gebleken.
Ten aanzien van hetgeen onder feit 3 primair onder C tenlastegelegde heeft de verdediging betoogd dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken. Verdachte heeft volgens de verdediging alle startkosten van het VSM-concern, zijnde een bedrag van € 140.000,--, zelf gedragen. Daardoor is het evident dat het geldbedrag niet is terug te vinden in de boeken of op de bankafschriften van Apex. Nadat de medevennoten waren toegetreden in Apex zou zijn beslist dat verdachte tweemaal zijn inleg zou terugkrijgen vanwege het feit dat de inleg risicodragend was geweest. Om te zorgen dat Apex niet direct werd geconfronteerd met uitbetaling van een dergelijk geldbedrag is tevens beslist om tegen een rentevergoeding de terugbetaling uit te spreiden.
Bij de beoordeling van de vraag of het tenlastegelegde bewezen kan worden, stelt de rechtbank het volgende voorop.
Voor een bewezenverklaring van het valselijk opmaken van een geschrift als bedoeld in art. 225 lid 1 Sr is impliciet vereist dat sprake is van opzet op die gedraging.
De ondergrens van die opzet ligt bij het voorwaardelijk opzet, waarvan volgens constante jurisprudentie sprake is indien de verdachte zich willens en wetens heeft blootgesteld aan de aanmerkelijke kans dat een bepaald gevolg zal intreden. Of daarvan sprake is, is afhankelijk van de omstandigheden van het geval, waaronder de aard van de gedraging en de omstandigheden waaronder deze is verricht. Het gaat daarbij niet om de aard van het gevolg maar om een kans die naar algemene ervaringsregels aanmerkelijk is te achten. Vereist is dat de verdachte wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat het gevolg zal intreden én dat hij die kans op het gevolg ten tijde van de gedraging bewust heeft aanvaard.
Wie weet heeft van de aanmerkelijke kans op het gevolg maar naar het oordeel van de rechter er van is uitgegaan dat het gevolg niet zal intreden, heeft gehandeld met (grove) onachtzaamheid maar niet met voorwaardelijk opzet op het gevolg. Evenwel kunnen bepaalde gedragingen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte de aanmerkelijke kans op het intreden van dat gevolg heeft aanvaard.
Verdachte heeft bij brief van 28 november 2005 aan Apex (onder meer) geschreven dat is afgesproken dat [verdachte 1] privé – zijnde verdachte – zijn investering terug zal krijgen tegen een prijs welke onafhankelijk is ten opzichte van de waarde van het bedrijf; dat de prijs is bepaald op tweemaal de inleg die verdachte in privé heeft gedaan; en dat verdachte als privé persoon € 140.000,-- als lening heeft gegeven aan Apex Vastgoed BV.
Ook schrijft verdachte dat hij recht heeft op een terugbetaling van € 280.000,--, dat deze lening reeds deels is afbetaald, in gelijke delen terug zal worden betaald in tien termijnen en dat Apex gedurende de looptijd een rente zal vergoeden van 6%.
De brief is twee keer ondertekend door verdachte; enerzijds en keer door hem als privé persoon en anderzijds door hem namens Apex Vastgoed BV.
Ter zitting heeft verdachte verklaard dat voor het ingelegde bedrag kosten zijn gemaakt. Verdachte heeft daarbij niet inzichtelijk gemaakt welke kosten hij toentertijd heeft moeten maken. Onduidelijk blijft ook wanneer het bedrag door verdachte is voldaan en waarom hij recht zou hebben op een terugbetaling van een bedrag van € 280.000,--, zijnde een verdubbeling van het ingelegde bedrag.
Dat deze kosten betrekking zouden hebben op het oprichten van de vennootschap acht de rechtbank niet aannemelijk, nu VSM reeds in 2004 was opgericht en de onderhavige overeenkomst dateert van 28 november 2005. De rechtbank merkt in dit verband overigens nog op dat, voor zover verdachte destijds al kosten zou hebben gemaakt, die door verdachte gemaakte kosten niet juist zijn geadministreerd. Verdachte doet in dit geval ten onrechte voorkomen dat het om een lening gaat. Daarnaast is het alleen verdachte die stelt dat hij dit bedrag heeft ingelegd. Noch uit het dossier noch uit verklaringen van medeverdachten of getuigen blijkt dat verdachte daadwerkelijk voor een bedrag van
€ 140.000,-- heeft ingelegd.
Ten aanzien van hetgeen onder feit 3 primair onder D, derde gedachtestreepje ten laste gelegde heeft de verdediging betoogd dat verdachte hiervan moet worden vrijgesproken, omdat de kosten die zijn gedeclareerd te maken hebben met de afvloeiingsregeling van de betrokken werknemer [werknemer] en niet zien op loonkosten van deze werknemer.
De rechtbank is van oordeel dat uit het dossier blijkt dat [werknemer] een arbeidsovereenkomst had met Europa Finance GmbH. Deze arbeidsovereenkomst is per
30 maart 2009 ontbonden. [werknemer] had derhalve geen arbeidsovereenkomst met [verdachte 1] Holding BV, terwijl deze vennootschap op 1 april 2009 wel “kosten inzake [werknemer]” heeft gedeclareerd bij Apex BV. Deze kosten, los van de vraag of het loon- of afvloeiingskosten betreffen, hadden niet via [verdachte 1] Holding BV mogen worden gedeclareerd, nu [werknemer] niet daar, maar bij Europa Finance GmbH in dienst was.
De rechtbank is van oordeel dat verdachte door met die wetenschap en in weerwil van hetgeen zich klaarblijkelijk naar de uiterlijke verschijningsvorm voordoet, een overeenkomst van geldlening en een factuur in de bedrijfsadministratie van Apex Vastgoed BV op te voeren, wetenschap heeft gehad van de aanmerkelijke kans dat de administratie daardoor valselijk werd opgemaakt. Voorts heeft verdachte door het opnemen van die overeenkomst en die factuur in de officiële, ter controle voor te leggen, bedrijfsadministratie ook het oogmerk gehad de administratie als echt en onvervalst te (doen) gebruiken.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat verdachte ten aanzien van de onderdelen 3 primair onder C en 3 primair onder D derde gedachtestreepje, zich schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.
Verdachte wordt voor het overige, van de onder feit 3 primair en subsidiair en feit 4 primair en subsidiair ten laste gelegde feiten, vrijgesproken.
Parketnummer 08/993019-13 Feit 1 primair en subsidiair: (feitelijk leiding geven aan) valsheid in geschrift
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder sub 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan.
De tenlastelegging is zodanig opgesteld dat verdachte zich als feitelijk leidinggevende danwel in persoon schuldig zou hebben gemaakt aan het plegen van valsheid in geschrift inzake het opstellen van een tiental valse facturen bij Op Maat Groep BV omdat in die facturen is vermeld dat er een bepaalde dienst of goed zou zijn geleverd aan VSM, terwijl dit in werkelijkheid niet zou zijn geschied. Dat diensten en/of goederen niet of niet geheel zijn geleverd is niet, dan wel onvoldoende gebleken. Concrete aanknopingspunten daarvoor zijn in het dossier niet te vinden en een enkele algemene verklaring dat gesproken zou zijn over “fake facturen” is in dit verband niet doorslaggevend.
Gelet op het voorgaande komt de rechtbank dan ook tot de conclusie dat niet bewezen is dat verdachte zich ten aanzien van dit zowel primair als subsidiair ten laste gelegde feit schuldig heeft gemaakt aan valsheid in geschrift.
Ten aanzien van parketnummer 08/993019-13 Feit 2: een vals geschrift afleveren/voorhanden hebben
Naar het oordeel van de rechtbank is niet wettig en overtuigend bewezen dat verdachte dit feit heeft begaan. Bewijs dat een verdachte heeft begaan wat hem verweten wordt kan niet worden gebaseerd op de verklaring van één getuige. In het dossier bevindt zich slechts één bewijsmiddel waaruit de betrokkenheid van verdachte bij het tenlastegelegde kan volgen, te weten een brief van [getuige 1]. Verdachte heeft het hem tenlastegelegde ter terechtzitting ontkend en uit de brief gedateerd 4 december 2012 en afkomstig van [getuige 1] aan het Functioneel Parket volgt naar het oordeel van de rechtbank evenmin dat verdachte enige bemoeienis heeft gehad bij het opstellen c.q. afleveren van de brief die op 5 oktober 2012 is afgeleverd bij het Functioneel Parket te Zwolle.
Verdachte dient dan ook van dit feit te worden vrijgesproken.