In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 29 september 2014 uitspraak gedaan in een kort geding tussen Hofima B.V. en Trebbe Oost & Noord B.V. Hofima vorderde de ontruiming van een perceel aan de Klingelbeekseweg 21-23 te Arnhem en de opheffing van het retentierecht dat Trebbe daarop had gevestigd. De achtergrond van het geschil ligt in een hypothecaire geldlening die door [X] en [Y] was afgesloten bij Friesland Bank N.V. voor de aankoop van het perceel. Na verkoop van het perceel aan CasaCura Arnhem B.V. en het niet betalen van facturen door CasaCura aan Trebbe, heeft Trebbe haar retentierecht ingeroepen.
Hofima, die de vordering van Friesland Bank op [X] en [Y] had gekocht, stelde dat Trebbe onrechtmatig handelde door het retentierecht uit te oefenen, waardoor Hofima haar recht van parate executie niet kon uitoefenen. De rechtbank oordeelde dat Hofima onvoldoende aannemelijk had gemaakt dat er sprake was van verzuim aan de zijde van [X] en [Y]. Hierdoor kon Hofima haar recht van parate executie niet uitoefenen, wat betekende dat Trebbe niet onrechtmatig handelde door haar retentierecht uit te oefenen.
De rechtbank wees de vorderingen van Hofima af en veroordeelde haar in de proceskosten aan de zijde van Trebbe, die op € 1.424,00 werden begroot. Dit vonnis benadrukt de noodzaak voor eiser om verzuim aan te tonen bij het uitoefenen van het recht van parate executie en de gevolgen van het niet kunnen aantonen van dit verzuim voor de vorderingen in kort geding.