ECLI:NL:RBOVE:2014:4935

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
22 september 2014
Publicatiedatum
22 september 2014
Zaaknummer
ak_12_1857
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet-ontvankelijk verklaring bezwaar maandelijkse verhaalsbesluiten

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 22 september 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen Stichting AOC De Groene Welle en de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen. Eiseres, vertegenwoordigd door K. Mulder, heeft beroep ingesteld tegen de niet-ontvankelijk verklaring van haar bezwaar tegen de maandelijkse verhaalsbesluiten. De rechtbank heeft vastgesteld dat het bezwaar van eiseres ten onrechte niet-ontvankelijk was verklaard. De rechtbank oordeelde dat verweerder niet bevoegd was om op het bezwaar te beslissen, omdat het bezwaar gericht was tegen een eindafrekening van een derde partij, Loyalis N.V. Eiseres betoogde dat zij niet op de hoogte was van de maandelijkse verhaalsbesluiten, omdat deze niet correct waren bekendgemaakt. De rechtbank heeft de relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) besproken, waaronder de bepalingen over de bekendmaking van besluiten en de termijn voor het indienen van bezwaarschriften. De rechtbank concludeerde dat de verhaalsbesluiten niet op de voorgeschreven wijze waren bekendgemaakt, waardoor de bezwaartermijn niet was ingegaan. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het bestreden besluit vernietigd en verweerder opgedragen een nieuw besluit op bezwaar te nemen. Tevens is verweerder veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moet het betaalde griffierecht vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: ZWO Awb 12/1857

uitspraak van de meervoudige kamer in het geschil tussen

Stichting AOC De Groene Welle,
wonende te Zwolle, eiseres,
gemachtigde: K. Mulder,
en
de Raad van Bestuur van het Uitvoeringsinstituut Werknemersverzekeringen,
gevestigd te Amsterdam, verweerder.
12/1857
Procesverloop
Bij brief van 3 februari 2011 (lees 2012) heeft Loyalis N.V. aan eiseres een eindafrekening uitkeringslasten over het jaar 2011 gezonden.
Bij besluit van 23 juli 2012 (bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres van 14 maart 2012 tegen voormelde eindafrekening kennelijk niet-ontvankelijk verklaard.
Eiseres heeft beroep ingesteld.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
Eiseres en verweerder hebben nadere stukken ingediend.
Het beroep is ter zitting van 12 mei 2014 behandeld. Namens eiseres is K. Mulder verschenen. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door C. van den Berg.

Overwegingen

1. Aan het bestreden besluit heeft verweerder primair ten grondslag gelegd dat verweerder niet bevoegd is, aangezien het bezwaar tegen een eindafrekening van een derde – Loyalis N.V. (hierna: Loyalis) - is gericht. Voor zover het bezwaar is gericht tegen de verhaalsbesluiten is het bezwaar niet-ontvankelijk wegens een niet verschoonbare termijnoverschrijding.
2. Eiseres heeft betoogd dat verweerder bevoegd is op het door haar ingediende bezwaar te beslissen, omdat het bezwaar is gericht tegen de in de eindafrekening van Loyalis opgenomen afrekening van WW-lasten en niet tegen het totaal. Eiseres heeft voorts gesteld dat zij van de maandelijkse verhaalsbesluiten niet op de hoogte was en daartegen dus geen bezwaar kon maken. Volgens eiseres heeft verweerder de maandelijkse verhaalsbesluiten niet op correcte wijze bekend gemaakt door deze naar Loyalis te sturen in plaats van naar eiseres. Loyalis is niet aan te merken als een gemachtigde tussenpersoon. Pas bij ontvangst van de eindafrekening van Loyalis heeft eiseres kennis kunnen nemen van de maandelijkse verhaalsbesluiten. Het bezwaar is om die reden ten onrechte niet-ontvankelijk verklaard.
3. De van belang zijnde regelgeving.
Ingevolge artikel 1:3, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) wordt onder besluit verstaan een schriftelijke beslissing van een bestuursorgaan, inhoudende een publiekrechtelijke rechtshandeling.
Artikel 1:5 van de Awb bepaalt dat onder het maken van bezwaar wordt verstaan: het gebruik maken van de ingevolge een wettelijk voorschrift bestaande bevoegdheid, voorziening tegen een besluit te vragen bij het bestuursorgaan dat het besluit heeft genomen.
Ingevolge artikel 2:1, eerste lid, van de Awb kan een ieder zich ter behartiging van zijn belangen in het verkeer met bestuursorganen laten bijstaan of door een gemachtigde laten vertegenwoordigen.
Ingevolge het tweede lid van dit artikel kan het bestuursorgaan van een gemachtigde een schriftelijke machtiging verlangen.
Op grond van artikel 3:41 van de Awb geschiedt de bekendmaking van besluiten die tot een of meer belanghebbende zijn gericht door toezending of uitreiking aan hen.
Ingevolge artikel 6:7 van de Awb bedraagt de termijn voor het indienen van een bezwaarschrift zes weken.
Ingevolge artikel 6:8, eerste lid, van de Awb vangt de termijn aan met ingang van de dag na die waarop het besluit op de voorgeschreven wijze is bekendgemaakt.
Ingevolge artikel 6:10, eerste lid en onder a van de Awb blijft ten aanzien van een voor het begin van de termijn ingediend bezwaar- of beroepschrift niet-ontvankelijkverklaring op grond daarvan achterwege indien het besluit ten tijde van de indiening wel reeds tot stand was gekomen.
Ingevolge artikel 6:11 van de Awb blijft ten aanzien van een te laat ingediend bezwaarschrift niet-ontvankelijkverklaring van het bezwaar achterwege, indien redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest.
4. De rechtbank overweegt als volgt.
4.1.
Loyalis heeft aan eiseres een eindafrekening van de uitkeringslasten over het jaar 2011 gezonden. In deze eindafrekening is het totaalbedrag opgenomen van de maandelijks door verweerder bij Loyalis gedeclareerde bedragen. Tussen partijen is dit niet in geschil.
4.2
Ingevolge artikel 1:5, eerste lid, van de Awb dient op een bezwaar beslist te worden door het bestuursorgaan dat het besluit in primo heeft genomen. De eindafrekening is afkomstig van Loyalis en niet van verweerder. Los van de vraag of de eindafrekening een besluit in de zin van artikel 1:3 van de Awb betreft, volgt al uit artikel 1:5 van de Awb dat verweerder niet bevoegd is op het bezwaar te beslissen. Voor zover verweerder het bezwaar tegen de eindafrekening om deze reden niet-ontvankelijk heeft verklaard, is dit terecht gebeurd.
4.3.
Voor zover verweerder het bezwaar mede gericht heeft geacht tegen de maandelijkse verhaalsbesluiten, en dit bezwaar niet-ontvankelijk heeft verklaard wegens het overschrijden van de bezwaartermijn overweegt de rechtbank als volgt.
4.4.
Eiseres heeft bezwaar gemaakt tegen de eindafrekening, waarin een optelsom was vermeld van de maandelijks door verweerder bij Loyalis gedeclareerde bedragen. Het bezwaarschrift van 10 maart 2012 bevat echter ook gronden die zien op het verhaal van de individueel verstrekte uitkeringen, zodat verweerder het bezwaarschrift terecht ook mede als gericht tegen de verhaalsbesluiten heeft aangemerkt.
4.5.
Uit de stukken blijkt dat verhaalsbesluiten in de onderwijssector aanvankelijk aan het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen werden toegezonden. Na de decentralisatie per 1 februari 2003 werd de MBO-raad verantwoordelijk voor de uitvoering van de arbeidsvoorwaarden, waaronder de werkloosheidsregelingen. Aanvankelijk werden de verhaalsbesluiten toegezonden aan het Cfi. Op enig moment is dit veranderd en werden de verhaalsbesluiten toegezonden aan Loyalis Maatwerk administratie. Verweerder heeft aangegeven dat dit het gevolg was van afspraken met de MBO-raad namens de werkgevers in de MBO-sector. Volgens verweerder volgt hieruit dat Loyalis optreedt als een gemachtigde tussenpersoon die de geldstromen beheert met betrekking tot de betaling van de (declaraties van) uitkeringsgelden. Vanaf 2013 stuurt verweerder de verhaalsbesluiten aan de individuele werkgevers. Namens eiseres is gesteld, dat zij tot die tijd geen weet had van de verhaalsbesluiten, omdat deze aan haar niet waren toegezonden. Eiseres kreeg enkel een kwartaalvoorschotnota en de eindafrekening.
4.6.
Blijkens vaste jurisprudentie (ECLI:NL:CRVB:2001:AB3278) kan een verplichting tot het toezenden van stukken aan een ander dan de belanghebbende alleen worden aangenomen indien het bestuursorgaan door of door toedoen van belanghebbende zelf ervan op de hoogte is gesteld dat in de desbetreffende zaak voor hem of haar een gemachtigde optreedt
4.7.
De rechtbank stelt in de eerste plaats vast dat eiseres betwist dat Loyalis als zijn gemachtigde optreedt. Uit de in deze zaak ingediende stukken blijkt niet dat eiseres aan verweerder heeft kenbaar gemaakt dat Loyalis optreedt als haar gemachtigde. Een daartoe ondertekende machtiging is niet aanwezig, evenmin als een verklaring van eiseres dat zij zich laat vertegenwoordigen door Loyalis.
4.8.
Namens verweerder is gesteld, dat de gang van zaken jarenlang praktijk was en voortvloeide uit afspraken die na de decentralisatie in 2003 gemaakt zijn door de MBO-raad met Loyalis en verweerder. Van deze afspraken heeft verweerder echter geen stukken kunnen overleggen. De individuele werkgevers hebben de MBO-raad geen toestemming gegeven om te regelen dat de verhaalsbesluiten naar Loyalis gestuurd konden worden, althans hiervan is niet gebleken. Ook is geen meer algemene volmacht aanwezig op grond waarvan de MBO-raad dit namens de werkgevers mocht regelen. Naar het oordeel van de rechtbank kan ook niet gezegd worden dat verweerder redelijkerwijs heeft mogen vertrouwen op de aanwezigheid van een vertegenwoordigingsbevoegdheid bij Loyalis in de rol van tussenpersoon. Verweerder had dan ook niet kunnen volstaan met het toezenden van de verhaalsbesluiten aan Loyalis. Dat deze praktijk jarenlang naar tevredenheid van partijen is uitgevoerd, zoals door verweerder is gesteld, is onvoldoende om vertegenwoordigingsbevoegdheid uit af te leiden. Dit geldt temeer nu eiseres, zoals onweersproken is gesteld, van het bestaan van de verhaalsbesluiten geen weet had en verweerder de bestaande praktijk heeft aangepast zodra duidelijk werd dat eiseres met het toezenden van deze besluiten aan Loyalis niet instemde.
4.9.
Gelet op het voorgaande zijn verhaalsbesluiten met het enkel toezenden aan Loyalis
niet ‘op de voorgeschreven wijze’ bedoeld in artikel 6:8, eerste lid, van de Awb bekend gemaakt. De bezwaartermijn is dus niet op het moment van verzending van de individuele verhaalsbesluiten aan Loyalis gaan lopen, zodat verweerder het bezwaar van eiseres ten onrechte op deze grond niet-ontvankelijk heeft verklaard.
4.10.
Nu de verhaalsbesluiten ten tijde van het maken van het bezwaar al wel tot stand waren gekomen, betreft het hier een voortijdig bezwaar als bedoeld in artikel 6:10, eerste lid aanhef en onder a van de Awb. Hieruit volgt dat het bezwaar gericht tegen de verhaalsbesluiten ontvankelijk is.
5. Het beroep wordt gegrond verklaard. Verweerder dient een nieuw besluit op bezwaar te nemen met inachtneming van deze uitspraak. Ook dient verweerder het door eiseres betaalde
griffierecht van € 310,- te vergoeden.
5.1.
De rechtbank zal dit geschil niet definitief beslechten nu het geschil zich slechts heeft beperkt tot de ontvankelijkheid van het bezwaar.
6. Met toepassing van artikel 8:75 van de Awb zal de rechtbank verweerder veroordelen in de proceskosten. Overeenkomstig het bepaalde in het Besluit proceskosten bestuursrecht bedragen de proceskosten van eiseres € 974,00 ter zake van een door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand in beroep (beroepschrift één punt; verschijnen ter zitting één punt; zwaarte van de zaak: gemiddeld, waarde per punt: € 487,00).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond voorzover dat is gericht tegen het niet-ontvankelijk verklaren van het bezwaar gericht tegen de maandelijkse verhaalsbesluiten;
- vernietigt het bestreden besluit in zoverre;;
- bepaalt dat verweerder in zoverre een nieuw besluit op bezwaar neemt met inachtneming van deze uitspraak;
- verklaart het beroep voor het overige ongegrond;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres ad € 974,-; en
- gelast dat verweerder eiseres het betaalde griffierecht vergoedt ad € 310,-
Deze uitspraak is gedaan door mr. W.F. Bijloo , voorzitter, en mr. W.P.M. Elderman en mr. L.M. Tobé, leden, in aanwezigheid van mr. F. Ernens, griffier. De beslissing is in het openbaar uitgesproken op
griffier voorzitter
Afschrift verzonden aan partijen op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak kan binnen zes weken na de datum van verzending daarvan hoger beroep worden ingesteld bij de Centrale Raad van Beroep. Als hoger beroep is ingesteld, kan bij de voorzieningenrechter van de hogerberoepsrechter worden verzocht om het treffen van een voorlopige voorziening of om het opheffen of wijzigen van een bij deze uitspraak getroffen voorlopige voorziening.