Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
1.De procedure
- het tussenvonnis van 23 oktober 2013
- het proces-verbaal van comparitie van 9 december 2013
- de conclusie van repliek van 22 januari 2014
- de conclusie van dupliek van 5 maart 2014
- de akte houdende uitlating producties van 9 april 2014
2.De feiten
3.Het geschil
4.De overwegingen
Beroep op artikel 3:194 lid 2 BW
‘Partijen nemen als peildatum voor de samenstelling en de waardering van de gemeenschap 1 februari 2010. De waardestijgingen en/of – dalingen komen vanaf de in dit artikel genoemde peildatum volledig ten goede aan / ten laste van degene aan wie de vermogensbestanddelen worden toegedeeld ingevolge het in dit convenant bepaalde’.
‘Aldus overeengekomen en ondertekend in viervoud, te Utrecht’heeft de man handgeschreven een 7 vermeld op de stippellijn, opgenomen voor de tekst
‘juli 2010’en daaronder zijn handtekening gezet. Gelet hierop levert het als onderhandse akte aan te merken convenant naar het oordeel van de rechtbank ten gunste van de vrouw dwingend bewijs op ten aanzien van de daarin door de man vastgelegde verklaring dat op 7 juli 2010 aldus is overeengekomen. Op de man, als zijnde de partij die de inhoud van het als onderhandse akte betwist door te stellen dat de in het convenant gemaakte afspraken niet op 7 juli 2010 zijn gemaakt, rust de bewijslast ter zake van die betwisting. Het door de man te leveren tegenbewijs mag geslaagd worden geacht als op grond daarvan het door de akte geleverde bewijs is ontzenuwd, in die zin dat aannemelijk is geworden dat de inhoud van de akte onjuist is.
definitieve stukken’,waarin staat ‘
Wij zijn er nu gezamenlijk uitgekomen en sturen je de volgende stukken’.Als bijlage bij die mail zijn een drietal eveneens door de man in het geding gebrachte documenten gevoegd, te weten een ouderschapsplan, een inboedellijst en een document in de mail aangeduid als
‘voorstel scheiding’. Behoudens de ontbrekende ondertekening, is de tekst van dit ouderschapsplan identiek aan de door de vrouw in het geding gebrachte versie die op 7 juli 2010 is ondertekend. De man heeft in de door hem beschreven chronologische volgorde van tot stand komen van de afspraken (productie 4 van de in het kader van de comparitie overgelegde stukken) gesteld dat het document
‘voorstel scheiding’op 26 januari 2010 naar de advocaat wordt gestuurd om er een convenant van te maken en dat er op 19 februari 2010 een concept-convenant lag. Dit laatste wordt bevestigd in het door de vrouw als productie 4 in het geding gebrachte stuk, dat tevens vermeldt dat de ondertekening heeft plaatsgevonden op 7 juli 2010. Dat partijen al voor 1 maart 2010 definitieve afspraken hebben gemaakt en daarnaar ook zijn gaan leven, hetgeen volgens de man zou blijken uit de hem gegeven voorbeelden die in rechtsoverweging 4.14. zijn verwoord en hetgeen ook naar voren komt uit de in het dossier aanwezige mailcorrespondentie tussen partijen, is door de vrouw enkel in algemene bewoordingen en niet onderbouwd betwist door te stellen dat zij ‘
bestrijdt al hetgeen door de man is betoogd, voor zover de vrouw hieronder niet expliciet overgaat tot erkenning van het een en ander’.De vrouw heeft weliswaar gesteld dat partijen nog tot de datum waarop het convenant is ondertekend op diverse punten hebben onderhandeld, maar zij heeft niet geconcretiseerd op welke punten nog onderhandelingen zijn gevoerd. In het kader van de gemotiveerde betwisting van man van het tijdstip waarop de definitieve verdelingsafspraken zijn gemaakt is de enkele verwijzing naar de opmerking dat er nog puntjes op de i gezet moesten worden, onvoldoende. Ook de verwijzing naar de, zeer algemeen gestelde en niet met stukken onderbouwde inhoud van de brief van 2 juli 2010, is naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende om daaraan te kunnen ontlenen dat, laat staan op welk punten, nog is onderhandeld en/of wijzigingen zijn aangebracht in de tussen partijen gemaakte afspraken. De rechtbank stelt vast dat de vrouw haar grieven die zien op de taxaties en daaruit voortvloeiende taxatiewaardes zet in het kader van haar betwisting dat op het moment van verkoop van de woning al een allesomvattende regeling bestond. Naar het oordeel van de rechtbank valt niet in te zien hoe het een uit het ander zou moeten volgen; het lijkt veeleer een argument in het kader van de door de vrouw gestelde totstandkoming van de afspraken als gevolg van bedreiging, bedrog dan wel misbruik van omstandigheden.
‘voorstel scheiding’.Hierin staat duidelijk dat deze post aan de man is toebedeeld, aldus de man. Zijns inziens kan hieruit geconcludeerd worden dat het niet gaat om verzwegen bestanddelen en dat ze wel degelijk in de verrekening zijn betrokken.
voorstel scheiding’van 24 januari 2010. De rechtbank stelt vast dat in het
‘voorstel scheiding’, evenals in het convenant, de depots niet met zoveel woorden worden genoemd. De man heeft bewijs van zijn stellingen aangeboden. De rechtbank zal de man toelaten tot het bewijs van feiten en omstandigheden, waaruit valt af te leiden dat de ING-depots bij de verdeling aan de man zijn toegedeeld en deze feiten en omstandigheden waar mogelijk met bescheiden te onderbouwen.