In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 15 juli 2014 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Deventer, en de Minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen. De zaak betreft de intrekking van de studiefinanciering van de eiser, die volgens de minister niet meer woonachtig was op het adres waarop hij stond ingeschreven. De minister heeft op 24 november 2012 besloten om de studiefinanciering, die was toegekend op basis van de norm voor uitwonende studenten, met ingang van 1 juli 2012 in te trekken. Dit besluit leidde tot een terugvordering van een bedrag van € 952,70. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, maar dit bezwaar werd ongegrond verklaard op 25 februari 2013. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld.
Tijdens de zitting op 29 januari 2014 heeft de rechtbank de zaak behandeld. Eiser was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde, mr. F.J.M. Kobossen, terwijl de minister werd vertegenwoordigd door P.M.S. Slagter. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting geschorst om partijen in de gelegenheid te stellen nadere informatie aan te leveren. Na ontvangst van de stukken hebben partijen toestemming gegeven om uitspraak te doen zonder nader onderzoek ter zitting.
De rechtbank heeft vastgesteld dat de minister de regels omtrent de ontvankelijkheid van het bezwaar niet correct heeft toegepast. Eiser stelde dat hij niet op de hoogte was van de beschikking van 24 november 2012, maar de rechtbank oordeelde dat de minister voldoende bewijs had geleverd dat het besluit op 26 november 2012 digitaal was geplaatst op 'Mijn DUO'. De rechtbank heeft geoordeeld dat de termijn voor het indienen van bezwaar niet verschoonbaar was, omdat eiser niet tijdig had gereageerd. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het besluit van 25 februari 2013 en verklaarde het bezwaar tegen het besluit van 24 november 2012 niet-ontvankelijk. Tevens werd de minister veroordeeld tot betaling van de proceskosten van eiser, begroot op € 974,--.