ECLI:NL:RBOVE:2014:2125

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
30 januari 2014
Publicatiedatum
22 april 2014
Zaaknummer
2575029 WM VERZ 13-3803
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vergoeding van proceskosten in beroep tegen verkeersboete en rechtsbijstand

In deze zaak verzoekt betrokkene om vergoeding van de proceskosten die zijn gemaakt door zijn gemachtigde in een beroep tegen een verkeersboete. De kantonrechter, F.C. Berg, concludeert dat de activiteiten van de gemachtigde niet kunnen worden aangemerkt als rechtsbijstand in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht, omdat niet is aangetoond dat de gemachtigde over voldoende juridische scholing beschikt. Het verzoek om vergoeding van de proceskosten wordt afgewezen.

Betrokkene had een sanctie van € 220,-- opgelegd gekregen voor het niet stoppen voor een rood verkeerslicht op 21 april 2012. Betrokkene ging in beroep tegen deze sanctie, stellende dat de gedraging niet had plaatsgevonden. De officier van justitie oordeelde dat betrokkene bewijs diende te leveren voor haar stelling, wat niet is gebeurd. De kantonrechter oordeelt dat het beroep niet ontvankelijk is, omdat de sanctie inmiddels was ingetrokken door de officier van justitie.

De kantonrechter overweegt dat de gemachtigde, H.G. van der Laan, niet voldoet aan de vereisten voor beroepsmatige rechtsbijstand. De kantonrechter stelt vast dat de gemachtigde geen juridische titel voert en dat zijn argumenten niet duiden op voldoende juridische scholing. De conclusie is dat de gemachtigde geen rechtsbijstand heeft verleend in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht, waardoor het verzoek om proceskostenvergoeding wordt afgewezen. De kantonrechter beslist dat de door betrokkene gestelde zekerheid aan haar wordt terugbetaald, maar wijst het verzoek om vergoeding van proceskosten af.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team strafrecht
Zittingsplaats Enschede
Kantonnr.: 2575029 WM VERZ 13-3803
CJIBnr.: 161041549

De kantonrechter;

gezien het door
H.G. van der Laan h.o.d.n. HGL Juristen,
gevestigd te [woonplaats], [adres],
namens
[betrokkene]
hierna te noemen betrokkene,
ingediende beroepschrift dat zich richt tegen de beslissing van de officier van justitie in het arrondissement Almelo d.d. 15 oktober 2012 op het door betrokkene ingestelde beroep tegen de op 29 april 2012 opgelegde sanctie ingevolge de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (WAHV);
gezien voormelde beslissing van de officier van justitie, alsmede de overige op de zaak betrekking hebbende stukken;
gehoord betrokkene, haar gemachtigde en W.R. ter Horst namens de officier van justitie ter openbare zitting van 30 januari 2014.

Overweegt:

Het beroep is tijdig ingesteld en betrokkene heeft binnen de bij de WAHV bepaalde termijn zekerheid gesteld, zodat het beroep ontvankelijk is.
Aan betrokkene is een sanctie opgelegd van € 220,--, vermeerderd met € 6,-- administratiekosten, terzake van een bij de WAHV omschreven gedraging die in strijd is met een op het verkeer betrekking hebbend voorschrift, te weten: “Niet stoppen voor rood licht: driekleurig verkeerslicht”, gepleegd op 21 april 2012 in de gemeente Enschede.
Betrokkene is tegen de sanctie in beroep gegaan. Zij heeft aan haar beroep ten grondslag gelegd dat de gedraging niet is verricht. Zij verwijst naar de flitsfoto. Daarop is te zien dat het voertuig met haar kenteken door groen licht rijdt en dat een ander voertuig op een andere rijstrook door rood rijdt.
Het beroep is ongegrond verklaard. De officier van justitie heeft daartoe overwogen dat betrokkene een begin van bewijs dient aan te dragen eventueel met behulp van bewijsstukken en/of getuigenverklaringen dat de gedraging niet is verricht. Dit is niet gebeurd. Uit de beschikbare informatie blijkt dat de in de beschikking genoemde gegevens juist zijn, aldus de officier van justitie.
Betrokkene is tegen deze beslissing bij brief van de toen door haar ingeschakelde gemachtigde van 9 november 2012 in beroep gegaan. De gemachtigde herhaalt betrokkene’s argumenten. Hij voegt daaraan toe dat sprake moet zijn van een softwarefout in het automatische systeem van de roodlichtcamera. De officier van justitie is erop gewezen maar toch overweegt hij dat gebleken is dat de gegevens waarop de boete berust juist zijn. In de communicatie met de officier van justitie en het beroepschrift stelt gemachtigde viereneenhalf uur bezig te zijn geweest. Die heeft hij gefactureerd en deze factuur is voldaan. Betrokkene vraagt om vergoeding van de proceskosten.
Ter zitting heeft de gemachtigde nogmaals een en ander naar voren gebracht aan de hand van een pleitnota. Hij heeft bepleit dat de beschikking waartegen beroep is ingesteld door de kantonrechter wordt vernietigd. Ook heeft hij te berde gebracht dat hij een brief heeft gekregen van 26 september 2013 waarin hem proceskosten worden ontzegd omdat hij als gemachtigde niet voldoet aan de gecumuleerde vereisten van beroepsmatige rechtshulpverlening en juridische scholing. Hij is het daarmee niet eens. Hij verleent wel beroepsmatig rechtsbijstand. Al 18 jaar. Hij eist overeenkomstig het Besluit proceskosten bestuursrecht één punt voor het beroepsschrift en één punt voor het bijwonen van de zitting.
Ter zitting heeft de officier van justitie er op gewezen dat bij brief van 26 september 2013 aan betrokkene, per adres het adres van gemachtigde, is meegedeeld dat de sanctie na bestudering van het dossier na indiening van het beroepschrift, alsnog is vernietigd. Betrokkene hoeft de sanctie niet te betalen. De officier van justitie is daarom van mening dat het beroep niet meer gegrond kan worden verklaard.
Verder is het standpunt van de officier van justitie dat er geen reden is voor toewijzing van de proceskosten omdat betrokkene tegen de afzonderlijke afwijzing van het verzoek tot vergoeding van proceskosten binnen zes weken beroep had moeten instellen. Dat is niet gebeurd.
De kantonrechter stelt vast dat met de brief van 26 september 2013 waarbij de sanctie werd ingetrokken, ook een formulier is toegestuurd aan betrokkene waarmee zij haar beroep bij de kantonrechter kon intrekken. Dat formulier is niet door betrokkene ingestuurd. De conclusie die de kantonrechter daaruit trekt is dat de fase van de beroepsprocedure bij de kantonrechter nog niet is geëindigd.
Uit een en ander leidt de kantonrechter af dat betrokkene geen belang meer heeft bij haar beroep tegen de beslissing van de officier van justitie van 15 oktober 2012. Het beroep is in zoverre niet ontvankelijk. Omdat zij door de officier van justitie materieel volledig in het gelijk is gesteld dient de door haar gestelde zekerheid aan haar te worden terugbetaald voor zover dat nog niet gebeurd is.
Bij beoordeling van het in het beroepschrift gedane en daarmee voorafgaand aan de vernietiging van de sanctie gedane verzoek op een proceskostenvergoeding heeft betrokkene nog steeds belang.
De kantonrechter is van oordeel dat er geen grond is voor de stelling van de officier van justitie dat betrokkene afzonderlijk binnen zes weken nog eens beroep had moeten instellen tegen de weigering tot vergoeding van deze kosten in de afzonderlijke brief van 26 september 2013. Een verzoek om proceskosten was al onder de kantonrechter.
Nu de officier van justitie buiten rechte daaraan nog niet was tegemoet gekomen, behoefde er niet nog een apart beroep worden ingesteld en kan de kantonrechter gewoon in de lopende procedure op het verzoek beslissen.
De vraag is of gemachtigde H.G. van der Laan handelend onder naam HGL Juristen heeft te gelden als een persoon die rechtsbijstand heeft verleend waarvoor een vergoeding kan worden vastgesteld.
De kantonrechter overweegt als volgt.
Ingevolge artikel 1 van het van toepassing zijnde Besluit proceskosten bestuursrecht kan een veroordeling in de kosten uitsluitend betrekking hebben op:
a. voor door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand;
[b-f]
Er moet dus sprake zijn van rechtsbijstand en die moet beroepsmatig zijn verleend.
Volgens de officier van justitie blijkt uit het door hem aangehaalde arrest van 15 juni 2010 (ECLI:NL:GHLEE:2010:2534) dat sprake moet van het zijn voldaan aan twee eisen voordat sprake kan zijn van door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand. De rechtsbijstand moet zijn verleend als een vast onderdeel van een duurzame op het vergaren van inkomen gerichte taakuitoefening en van de gemachtigde zou moeten blijken dat deze zodanige scholing heeft genoten dat deze geacht kan worden rechtsbijstand te verlenen.
Naar het oordeel van deze kantonrechter is de stelling van de officier van justitie dat deze eisen cumulatief zijn geformuleerd, juist. Daarbij gaat de eerste eis in op het aspect “beroepsmatig”. De tweede eis maakt duidelijk dat niet elke door een derde ter ondersteuning van een betrokkene aangeboden bijstand kan gelden als verleende rechtsbijstand. Naar het oordeel van de kantonrechter heeft het hof gelet op de gegeven motivering en de daarbij gebruikte bewoordingen niet beoogd te oordelen dat scholing alleen kan blijken uit een titel of een diploma. Veeleer komt het de kantonrechter juist voor dat scholing kan zijn opgedaan in de praktijk en in zelfstudie, waarbij het kunnen beschikken over het vereiste niveau van die scholing dan wel moet blijken, bijvoorbeeld uit hetgeen in de procedure verricht is.
Uit het door de gemachtigde overgelegde uittreksel van de kamer van Koophandel komt naar voren dat gemachtigde een natuurlijke persoon is met een onderneming die als een eenmanszaak aan het economisch verkeer deelneemt en die zowel de handelsnaam HGL Business Counsellors als de handelsnaam HGL Juristen voert. De activiteiten zijn tweeërlei: zowel SBI code 70222 Advisering op het gebied van management en bedrijfsvoering (geen public relations en organisatieadviesbureaus) als SBI code 7021 Public Relationsbureaus Juridisch en economisch adviesbureau. Blijkens het uittreksel dat de gemachtigde zelf in het geding heeft gebracht is de eigenaar tevens de enige in de onderneming werkzame persoon, H.G. van der Laan. De activiteiten van H.G. van der Laan handelend onder de naam HGL Juristen zijn daarmee naar het oordeel van de kantonrechter inderdaad beroepsmatig verricht.
Zijn deze activiteiten ook te betitelen als rechtsbijstand?
Gemachtigde exploiteert kennelijk in zijn eentje onder meerdere handelsnamen een breed scala van economische activiteiten. Dat is geen sterke aanwijzing voor de stelling dat hij rechtsbijstand verleent. Hij voert in elk geval in zijn correspondentie geen juridische titel. Blijkt dan wellicht anderszins van voldoende scholing?
Uit de naar voren gebrachte gronden blijkt het niet. Hij heeft immers ten eerste als beroepsgrond van betrokkene zelf herhaald dat op de foto te zien is dat de auto van betrokkene niet door rood rijdt. Dat vergt geen scholing. Ten tweede voert hij aan dat de software van de fotoflitscamera niet altijd tot een betrouwbaar resultaat leidt. Dat is als het eerste argument juist is, een goede gevolgtrekking maar dat vergt ook geen juridische scholing.
Enige ervaring in dergelijke zaken zou nog kunnen hebben opgeleverd het argument dat op de flitsfoto nog te lezen is dat de overtreding volgens de software is waargenomen op rijstrook 1, terwijl het voertuig van betrokkene op rijstrook 2 rijdt maar dat is niet aangevoerd. Het gegeven dat gemachtigde ter zitting nog de gegrondverklaring van het beroep en de vernietiging van de beslissing van 12 oktober 2012 heeft bepleit is een contra-indicatie voor het hebben opgedaan van voldoende juridische scholing door zelfstudie of in de praktijk. Bovendien zou hij dan niet bij brief van 5 april 2013 onder bedreiging van een wettelijk gezien nergens op gebaseerde dwangsom aan de officier van justitie twee weken tijd hebben gegeven voor het nemen van een beslissing op het beroepschrift van 9 november 2012. Een beslissing die is voorbehouden aan de kantonrechter.
Al met al is de conclusie van de kantonrechter dat niet gebleken is dat de gemachtigde over zodanig voldoende juridische scholing kan beschikken, al of niet opgedaan in een juridische opleiding of in de praktijk, dat hij geacht kan worden rechtsbijstand te kunnen verlenen. Daardoor is de conclusie dat hij geen rechtsbijstand heeft verleend in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht. Kortom: Wat betrokkene heeft gedaan is wel beroepsmatig verricht, maar deze activiteit is niet het verlenen van rechtsbijstand in de zin van het Besluit proceskosten bestuursrecht.
Het verzoek om vergoeding van proceskosten voor beroepsmatig verleende rechtsbijstand zal daarom worden afgewezen.

Beslist:

Verklaart het beroep tegen de beslissing van de officier van justitie niet ontvankelijk.
Verstaat dat de door betrokkene gestelde zekerheid aan betrokkene wordt terugbetaald.
Wijst af het verzoek om een vergoeding van proceskosten.
Aldus gegeven te Enschede door mr F.C. Berg, kantonrechter, en in tegenwoordigheid van mr A. Akfidan-Turan, griffier, uitgesproken ter openbare zitting van 13 februari 2014.
De griffier is buiten staat om
De uitspraak te ondertekenen
Afschrift toegezonden aan betrokkene en de officier van justitie op:
Bent u het met de beslissing op uw beroep niet eens, dan kunt u binnen zes weken vanaf bovengenoemde datum van toezending hoger beroep instellen bij het gerechtshof te
Arnhem-Leeuwarden, doch alleen indien:
a. a) de bij deze beslissing opgelegde administratieve sanctie meer dan € 70,00 bedraagt, of
b) het beroep niet-ontvankelijk is verklaard omdat de zekerheid niet (tijdig) is gesteld of omdat de kantonrechter ten onrechte niet heeft geoordeeld dat de indiener wat dat betreft redelijkerwijs niet geacht kan worden in verzuim te zijn geweest.
Het beroepschrift moet tijdig worden ingediend bij de rechtbank, sector straf, locatie Almelo (postadres: postbus 323, 7600 AH Almelo) en dient door degene die het beroep heeft ingesteld of door zijn gemachtigde te zijn ondertekend.
De procedure bij het gerechtshof verloopt geheel schriftelijk, tenzij in het beroepschrift om een zitting wordt gevraagd om uw standpunt mondeling toe te lichten.