ECLI:NL:RBOVE:2014:1968

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
8 april 2014
Publicatiedatum
15 april 2014
Zaaknummer
2816254 EJ VERZ 14-76
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Arbeidsrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontbinding arbeidsovereenkomst tussen tennisvereniging en tennisleraar wegens verstoorde verhoudingen

In deze zaak heeft de tennisvereniging Quick-Tennis een verzoek ingediend tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst met hun tennisleraar, [verweerder], op grond van verstoorde verhoudingen. De kantonrechter heeft vastgesteld dat de relatie tussen [verweerder] en de vereniging ernstig verstoord was, mede door klachten van leden over zijn functioneren als trainer. De kantonrechter heeft de feiten en omstandigheden zorgvuldig gewogen, waaronder de non-actiefstelling van [verweerder] en de rol van het bestuur van Quick-Tennis in de ontstane situatie. Ondanks de verstoorde verhoudingen heeft de kantonrechter geconcludeerd dat er onvoldoende bewijs was voor disfunctioneren van [verweerder] en dat het bestuur niet adequaat had gehandeld om de situatie te verbeteren. De kantonrechter heeft uiteindelijk besloten de arbeidsovereenkomst te ontbinden per 1 mei 2014, met toekenning van een vergoeding van € 52.870,80 bruto aan [verweerder]. De kantonrechter heeft Quick-Tennis ook veroordeeld in de proceskosten, aangezien zij als de overwegend in het ongelijk gestelde partij werd beschouwd.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Enschede
Zaaknummer : 2816254 \ EJ VERZ 14-76
Uitspraak : 8 april 2014
Beschikking in de zaak van:
de vereniging Quick-Tennis,
gevestigd te Oldenzaal
verzoeker, hierna ook wel Quick te noemen,
gemachtigde: mr. D.G. Geerdink, advocaat te Oldenzaal
tegen
[verweerder],
wonende te [woonplaats]
verweerder, hierna ook wel [verweerder] te noemen,
gemachtigde: mr. S.M. ten Seldam,
verbonden aan Stichting Univé Rechtshulp te Assen.

1.de procedure

Deze blijkt uit het navolgende:
1.1
Quick heeft een verzoekschrift als bedoeld in artikel7:685 van het Burgerlijk Wetboek (BW) ingediend, strekkende tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst.
1.2
[verweerder] heeft een verweerschrift ingediend.
1.3
De gemachtigde van Quick heeft bij schrijven van 19 maart 2014 nog een aantal producties in het geding gebracht.
1.4
Het verzoek is behandeld ter zitting van 24 maart 2014. Namens Quick zijn verschenen de heren [X], voorzitter en [Y], bestuurslid, bijgestaan door
mr. Geerdink.
[verweerder] is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde.
Beide gemachtigden hebben gepleit overeenkomstig hun pleitaantekeningen. Voor het overige is van de zitting aantekening bijgehouden.
1.5
Beschikking is bepaald op heden.

2.de feiten

De navolgende feiten die enerzijds zijn gesteld en anderzijds niet, dan onvoldoende gemotiveerd zijn weersproken, worden als vaststaand aangenomen.
2.1
[verweerder], geboren [1971], is op 1 april 1998 in loondienst getreden bij Quick in de functie van tennisleraar. De arbeidsovereenkomst is schriftelijk vastgelegd (productie A bij verweerschrift).
2.2
Op 2 januari 2006 is (kennelijk) een nieuwe schriftelijke arbeidsovereenkomst gesloten (productie 2 bij verzoekschrift).
In artikel 5 van die arbeidsovereenkomst is het volgende bepaald:
"Het aantal lesuren en de werktijden zullen in onderling overleg tussen het dagelijks bestuur of door het bestuur aangewezen personen en de werknemer voor aanvang van het zomer- en winterseizoen definitief worden vastgesteld. Op jaarbasis zal gemiddeld ten minste 20 lesuren per week worden uitbetaald, gedurende 17 weken tijdens het zomerseizoen en 20 weken tijdens het winterseizoen. In de maand september zal een salaris afrekening worden opgesteld op basis van de daadwerkelijk gegeven lesuren."
2.3
Het huidige salaris van [verweerder] bedraagt € 2.039,77 bruto per maand.
2.4
Naast [verweerder] is bij Quick nog een tennisleraar werkzaam, te weten de heer
[Z], die, ondanks een korte onderbreking voor 1999, langer in dienst is dan [verweerder].
2.5
[verweerder] is in of omstreeks 2011 gedurende een aantal maanden wegens ziekte (ernstige psychische problemen) uitgevallen geweest. Zijn collega [Z] heeft zijn lessen overgenomen. [verweerder] heeft, nadat hij weer volledige was hersteld (verklaard) nimmer meer het voor zijn ziekte gegeven aantal lesuren teruggekregen. In en kort na die ziekteperiode hebben een aantal leden per e-mail aan de Quick laten weten verontrust te zijn over het verzorgen van (jeugd)trainingen door [verweerder] en/of hun voorkeur voor [Z] uitgesproken.
2.6
Op 28 augustus 2012 hebben twee leden aan Quick gemaild:
" Wij hebben ons onlangs aangemeld voor tennisles. Hierbij hebben wij aangegeven, dat onze voorkeur alleen uitgaat naar [Z].
In het verleden hebben wij tennisles gehad van [verweerder]. Hierover waren we niet echt tevreden".
2.7
Per e-mail van 13 januari 2013 (productie 3 bij verzoekschrift) heeft de moeder van een jeugdlid aan de voorzitter van Quick onder meer het volgende geschreven:
"[…]
Afgelopen donderdag kwam [E] zeer ontstemt na een training thuis.
Naar aanleiding hiervan heb ik gemeend u een mail te zenden met de mededeling dat [E] niet meer naar de training zal komen en tevens niet meer wil tennissen bij Quick.
De manier van lesgeven van [verweerder] (ik heb hem helaas niet kunnen meenemen in de mail omdat ik geen mailadres van hem heb), is voor [E] de reden dat zij niet langer wenst deel te nemen. Zij wordt voor haar gevoel te vaak negatief aangesproken door hem, hij stelt andere leerlingen (die volgens hem beter tennissen) als voorbeeld en zegt zelfs dat als [E] zo blijft tennissen dat zij helemaal kan vergeten ooit verder te komen.
Zij geeft aan dat de gemoedstoestand van [verweerder] niet vriendelijk is en dat hij vaak moppert.
Door dit alles is gebleken dat tennis voor [E] niet de noodzakelijke ontspanning geeft en dat wij (ouders) het na herhaaldelijke opmerkingen van [E] over de training van [verweerder] goedvinden dat zij per direct met trainen stopt.
Het spijt me dit op deze manier te moeten meedelen."
2.8
Al voor de ziekte van [verweerder] was de relatie tussen hem en collega [Z] moeizaam. Sinds de ziekteperiode van [verweerder] is sprake van een verstoorde relatie tussen beide trainers.
2.9
Quick heeft [verweerder] met ingang van 17 februari 2014 op non-actief gesteld en daarvan mededeling gedaan in de nieuwsbrief van de vereniging. Daarin staat vermeld:
"Het bestuur van Quick Tennis heeft onvoldoende vertrouwen in het functioneren van trainer [verweerder] om zijn dienstverband voort te zetten. Het bestuur heeft daarom opdracht gegeven tot het indienen van een verzoek tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst. Het bestuur heeft besloten [verweerder] met ingang van maandag 17 februari j.l. op non-actief te zetten."
2.1
Er zijn geen reguliere functioneringsgesprekken met [verweerder] gevoerd waarvan verslagen zijn gemaakt.

3.het geschil

3.1
het verzoek
Quick heeft verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen te ontbinden met ingang van
1 april 2014, of kort daarna, op grond van gewichtige redenen in de zin der wet, met toekenning van een vergoeding bestaande uit aanvulling van een door [verweerder] te ontvangen WW-uitkering gedurende een periode van 12 maanden na beëindiging van het dienstverband, één en ander met compensatie van kosten.
3.2
het verweer
[verweerder] heeft verweer gevoerd en geconcludeerd het verzoek af te wijzen, en subsidiair, indien tot ontbinding wordt overgegaan, rekening te houden met de fictieve opzegtermijn van drie maanden en hem een vergoeding toe te kennen gebaseerd op de kantonrechters formule, waarbij de correctiefactor op twee punten wordt gesteld en het salaris inclusief vakantiegeld op een bedrag van € 3095,49 bruto.

4.de beoordeling

4.1
Gesteld noch gebleken is dat het verzoek verband houdt met enige omstandigheid ter zake waarvan in de wet een opzegverbod is neergelegd.
4.2
Quick heeft aan het verzoek ten grondslag gelegd dat er sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen haar en trainer [Z] enerzijds en [verweerder] anderzijds. Voorts heeft zij gesteld dat een groot aantal leden geen vertrouwen meer heeft in [verweerder], hetgeen een gevolg is van de wijze waarop hij zich als trainer opstelt en gedraagt.
4.3
Ter onderbouwing heeft Quick bij verzoekschrift een drietal door de voorzitter opgestelde verklaringen in het geding gebracht. Daarin verklaart hij dat in januari 2014 een drietal klachten bij hem zijn binnengekomen over de wijze waarop [verweerder] kinderen had bejegend, uit de training had gezet etc. Voorts heeft Quick verwezen naar de hierboven onder de feiten opgenomen e-mails. Nadat [verweerder] een verweerschrift heeft ingediend, heeft Quick nog nadere producties in het geding gebracht, te weten e-mailberichten uit 2011 en begin 2012, waaruit de klachten over [verweerder] zouden moeten blijken.
De laatstgenoemde e-mailtjes dateren, op een uitzondering na, uit 2011 en zijn duidelijk gerelateerd aan de oorzaak die aan de uitval van [verweerder] (psychische problemen) ten grondslag heeft gelegen. Hoezeer de zorg die daarin door leden (ouders van jeugdleden) wordt geuit in die periode begrijpelijk was, kunnen die e-mailtjes thans niet dienen ter onderbouwing van onvoldoende als trainer functioneren, het verlies van vertrouwen bij de leden en/of de gestelde verstoorde relatie. Ook de door de voorzitter opgestelde verklaringen kunnen niet ter onderbouwing dienen nu [verweerder] heeft gesteld deze klachten niet te kennen en de juistheid van de verklaringen van de voorzitter op geen enkele wijze kan worden getoetst.
4.4
[verweerder] heeft betwist dat er veel klachten over de door hem verzorgde trainingen zijn (geweest). [verweerder] stelt dat slechts één van de door Quick genoemde klachten met hem is besproken. De overige klachten kent hij niet. Zo die er al zijn geweest, is mede indachtig de betwisting door [verweerder], niet voldoende aannemelijk geworden dat [verweerder] daarop aangesproken is. Van functioneringsverslagen, gespreksverslagen en/of (schriftelijke) evaluaties en/of waarschuwingen is niet gebleken. Aan de gepresenteerde klachten kan derhalve weinig tot geen waarde worden toegekend.
4.5
Wel staat vast, nu dit door Quick is gesteld en door [verweerder] erkend, dat er al enige jaren sprake is van een ernstig verstoorde relatie tussen [verweerder] en zijn collega [Z]. Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is duidelijk geworden dat die verstoorde relatie voor een belangrijk deel voortvloeit uit wantrouwen tussen de trainers onderling, welk wantrouwen gevoed wordt doordat [verweerder] na diens ziekteperiode in 2011 nimmer meer alle uren die hij daarvoor les gaf, heeft teruggekregen, als gevolg waarvan scheefgroei in aantallen lesuren tussen beide trainers is ontstaan. Daardoor is het inkomen van [verweerder] teruggelopen ten gunste van dat van [Z], die meer uren heeft gekregen. Voorts is een bron van conflict dat [Z] ieder jaar de hoogst spelende competitieleden mag trainen en [verweerder] niet.
4.6
Quick heeft gesteld dat de scheefgroei in uren is ontstaan omdat veel leden niet door [verweerder] getraind willen worden. Dit is door [verweerder] gemotiveerd bestreden.
Quick heeft op geen enkele wijze, behoudens de paar mailtjes uit 2014 en de paar gedateerde mailtjes rondom de - niet representatieve - ziekteperiode van [verweerder], onderbouwd dat een substantieel aantal leden wel training wil hebben, maar niet van [verweerder]. Nu tot voor kort op de aanmeldformulieren een voorkeur voor trainer kon worden opgegeven, had het toch niet heel ingewikkeld hoeven zijn om inzichtelijk te maken hoe de verhouding in uitgesproken voorkeuren lag.
Op een vereniging van 700-800 leden zijn altijd voor- en tegenstanders te vinden van trainers, bestuursbesluiten etc. Opmerkelijk is wel dat [verweerder] een heel groot aantal - door hem in het geding gebrachte - steunbetuigingen heeft ontvangen na zijn op non-actief stelling. Van massaal verloren vertrouwen door de leden in [verweerder] als trainer lijkt dan ook geen sprake te zijn.
4.7
De kantonrechter kan niet aan de indruk ontkomen dat het huidige bestuur van Quick te weinig heeft gedaan om tot een oplossing van het conflict tussen de trainers en de scheefgroei in uren te komen. Van het bestuur had verwacht mogen worden dat ze
[Z] had duidelijk gemaakt dat hij aan een oplossing middels bijvoorbeeld mediation dan wel enige andere vorm van begeleiding, had meegewerkt. Het bestuur heeft daarentegen kennelijk geaccepteerd dat [Z] daaraan weigerde mee te werken. Voorts had het bestuur adequater de scheefgroei in uren moeten voorkomen. Nogmaals, voor zover zij stelt dat zulks niet haalbaar was vanwege de omstandigheid dat een groot aantal leden geen training van [verweerder] zou willen volgen, dient die stelling als niet voldoende onderbouwd te worden verworpen. Dat [verweerder], anders dan in het kader van zijn re-integratie heeft aangegeven (blijvend/langdurig) minder uren te werken, is eveneens ter verklaring van de scheefgroei in uren door Quick gesteld, doch niet onderbouwd. [verweerder] heeft de juistheid daarvan bestreden. Die stelling van Quick vindt ook geen steun in de feiten. Quick stelt immers dat [Z] zich geregeld beklaagd heeft over het feit dat [verweerder] hem op de uren kwestie aanspreekt en hem heeft verweten uren 'af te pakken'. Dat valt niet te rijmen met vermeende uitlatingen van [verweerder] dat hij minder wilde werken. Dat dit nu juist in het door Quick gestelde wispelturige karakter van [verweerder] besloten ligt, kan zo zijn, doch is niet aannemelijk geworden.
4.8
Voorts is ter zitting duidelijk geworden dat [Z] telkens de in de hoogste competitieklasse spelende leden traint. Quick heeft daartoe ter zitting aangevoerd dat
[Z] over een extra opleiding daartoe beschikt en dat de reden is dat hij die trainingen krijgt. Daarop heeft [verweerder] aangevoerd dat hij dat voor het eerst hoort, dat hem dat niet bekend is en dat hij over opleidingen/diploma's beschikt die voldoende zijn voor het trainen van de leden op het niveau als hier aan de orde. Als [Z] al een extra opleiding/diploma heeft, is dat niet vereist is voor het niveau waar het bij Quick om gaat. Quick heeft de juistheid van het door [verweerder] ter zitting gevoerde verweer niet bestreden. Evenmin heeft zij gesteld dat de reden waarom [Z] genoemde leden wel en [verweerder] die niet mag trainen, met [verweerder] is besproken. Dat [verweerder] deze argumenten voor het eerst ter zitting hoort geeft blijk van een onzorgvuldige wijze van omgaan met [verweerder], diens wensen en belangen. Nu evident is dat de toedeling van deze categorie competitie spelende leden aan [Z], één van de oorzaken is van de verstoorde relatie tussen beide trainers is, had van het bestuur van Quick duidelijke(r) communicatie daarover verwacht mogen worden.
4.9
Ter zake van het functioneren van [verweerder] had van Quick verwacht mogen worden dat zij, voor zover er klachten van leden over zijn trainingen waren, deze met [verweerder] had besproken, die gesprekken had vastgelegd en [verweerder] de gelegenheid had geboden, waar nodig, zijn werkwijze/stijl van optreden te verbeteren. Dat zulks is gebeurd is niet gesteld, noch gebleken.
Voorts had verwacht mogen worden dat Quick, desnoods middels professionele begeleiding, voor verbetering van de werkverhouding tussen beide trainers had zorg gedragen. Deels had het bestuur de angel eruit kunnen halen door duidelijker te werken aan een gelijke verdeling van uren en voorts door [verweerder] ook trainingen van de in de hoogste competitieklasse spelende leden te laten verzorgen dan wel hem duidelijk te maken waarom alleen
[Z] daarvoor werd ingeschakeld. Hoewel het bestuur wel gesprekken met [verweerder] heeft gevoerd, is gesteld noch gebleken dat ter zake duidelijkheid is gegeven.
In plaats daarvan lijkt het bestuur van Quick jegens [verweerder] de handdoek in de ring te hebben gegooid, heeft zij gekozen voor behoud van [Z] als trainer en heeft zij, zonder het oordeel van de kantonrechter over de verzochte ontbinding van de arbeidsovereenkomst af te wachten, [verweerder] op non-actief gesteld, zonder dat er een zodanig prangende reden was dat het verloop van onderhavige procedure redelijkerwijs niet kon worden afgewacht. [verweerder] voelt zich daardoor, begrijpelijk, onnodig beschadigd.
Het bestuur heeft daarmee een (verdere) verstoring van de relatie tussen haar en [verweerder] geforceerd. Derhalve is er thans niet alleen sprake van een ernstig verstoorde relatie met de collega trainer, ook is de relatie met het huidige bestuur verstoord. De suggestie van [verweerder] dat het bestuur dan maar moet opstappen, kan geen rol spelen in deze procedure. Bestuursbenoemingen behoren immers tot de competentie van de ledenvergadering.
4.1
Hoezeer [verweerder] strijd voor behoud van zijn baan, ziet de kantonrechter na lang beraad daartoe geen reële mogelijkheden. De verhoudingen zijn te lang en te vergaand verstoord voor een kansvolle terugkeer op het werk. De kantonrechter zal dan ook tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst overgaan. Met de fictieve opzegtermijn van drie maanden zal, nu die zich niet verdraagt met een beëindiging middels ontbinding op korte termijn, geen rekening worden gehouden. De ontbinding zal worden uitgesproken per 1 mei 2014.
4.11
Nu van zodanig disfunctioneren door [verweerder], hetgeen dient te leiden tot ontbinding van de arbeidsovereenkomst, niet is gebleken en de verstoorde relatie tussen beide trainers in belangrijke mate kon (blijven) ontstaan door niet adequaat handelen van het bestuur en het bestuur een (verdere) verstoring van haar relatie met [verweerder] door de non-actiefstelling heeft geforceerd, zal de kantonrechter een door Quick aan [verweerder] te betalen vergoeding bepalen. Daarbij zal de kantonrechtersformule worden gebruikt waarbij aan de factor c 2 punten zal worden toegekend.
De kantonrechter zal daarbij uitgaan van het laatstelijk verdiende salaris, zijnde € 2.039,77 bruto. Weliswaar heeft [verweerder] in het verleden meer verdiend en had het bestuur meer moeten doen om scheefgroei te voorkomen. De vraag of [verweerder] aanspraak kan maken op een hoger salaris ligt in deze procedure niet ter beoordeling voor. De kantonrechter ziet dan ook geen grond om van het eerder door [verweerder] verdiende hogere salaris in het kader van de vaststelling van de vergoeding uit te gaan. De vergoeding wordt derhalve bepaald op een bedrag van
€ 52.870,80 bruto. Van betaling in termijnen zoals door Quick verzocht kan geen sprake zijn.
4.12
Nu een hogere vergoeding wordt toegekend dan door Quick is aangeboden, zal Quick een termijn worden gegund om het verzoek in te trekken.
4.13
Quick zal als de overwegend in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van de procedure.
BESCHIKKENDE
Stel partijen in kennis van het voornemen de arbeidsovereenkomst te ontbinden met ingang van 1 mei 2014 onder toekenning van een door Quick aan [verweerder] te betalen vergoeding ten bedrage van € 52.870,80 bruto.
Stelt Quick in de gelegenheid het verzoek in te trekken uiterlijk op maandag
28 april 2014 middels een schriftelijke verklaring, te richten aan de griffie van de rechtbank Overijssel, team kanton en handelsrecht, locatie Enschede.
Indien Quick het verzoek niet uiterlijk op 28 april 2014 intrekt:
Ontbindt tussen partijen bestaande arbeidsovereenkomst met ingang van 1 mei 2014.
Bepaalt dat Quick aan [verweerder] dient te betalen een vergoeding ten bedrage van € 52.870,80 bruto.
Veroordeelt Quick in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verweerder] begroot op
€ 400,00 wegens salaris gemachtigde.
Wijst af hetgeen meer of anders is verzocht.
Indien Quick het verzoek uiterlijk op maandag 28 april 2014 intrekt:
Veroordeelt Quick in de kosten van de procedure, aan de zijde van [verweerder] begroot op
€ 400,00 wegens salaris gemachtigde.
Deze beschikking is gegeven te Enschede door mw. mr. E.W. de Groot, kantonrechter, en op 8 april 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.