ECLI:NL:RBOVE:2014:1546

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
5 maart 2014
Publicatiedatum
26 maart 2014
Zaaknummer
C/08/150048 / HA ZA 14-6
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een provisionele vordering wegens gebrek aan spoedeisend belang en onvoldoende aannemelijkheid van de vordering

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 5 maart 2014 uitspraak gedaan in een civiele procedure waarin eisers een provisionele vordering hebben ingediend op basis van artikel 223 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). Eisers, vertegenwoordigd door advocaat mr. B.W.M. Zegers, hebben de rechtbank verzocht om een voorlopige voorziening te treffen, omdat zij in financiële problemen verkeerden en een schikking met een derde partij, [naam3], moesten nakomen. De eisers stelden dat de gedaagde, [verweerder], beroepsfouten had gemaakt die hen schade hadden berokkend en dat zij hem daarom aansprakelijk stelden.

De rechtbank heeft de vordering van eisers afgewezen. De rechtbank oordeelde dat er geen sprake was van een voldoende spoedeisend belang, omdat niet aannemelijk was dat de vordering in de bodemprocedure met grote waarschijnlijkheid zou worden toegewezen. De rechtbank merkte op dat er nader onderzoek nodig was om te bepalen of er daadwerkelijk beroepsfouten waren gemaakt door [verweerder]. Bovendien was de omvang van de schade niet duidelijk genoeg om een voorschot te kunnen toewijzen. De rechtbank concludeerde dat het risico van restitutie te groot was, gezien de financiële situatie van eisers.

De rechtbank heeft eisers als de in het ongelijk gestelde partij veroordeeld in de kosten van het incident. De hoofdzaak is verwezen naar de rol voor beraad comparitie, waarbij de rechtbank de verdere behandeling van de zaak heeft uitgesteld. Dit vonnis is openbaar uitgesproken in aanwezigheid van de griffier.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/150048 / HA ZA 14-6
datum vonnis: 5 maart 2014 (fs )
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:

1.[eiser],

wonende te [woonplaats],
2. [eiseres],
wonende te [woonplaats],
eisers in de hoofdzaak,
incidenteel eisers,
verder te noemen [eisers],
advocaat: mr. B.W.M. Zegers te Edam,
tegen
[verweerder ],
als advocaat verbonden aan [naam],
wonende te [woonplaats] en kantoorhoudende te[plaats],
gedaagde in de hoofdzaak,
incidenteel verweerder,
verder te noemen [verweerder ],
advocaat: mr. P.H. Kramer te Amsterdam.

1.Het procesverloop

In de hoofdzaak en in het incident
1.1
[eisers] hebben gevorderd als vermeld in de dagvaarding en daarbij een provisionele vordering ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) ingediend.
1.2
[eisers] hebben een akte houdende rectificatie der dagvaarding tevens houdende akte overlegging van producties ingediend.
1.3
[verweerder ] heeft geconcludeerd voor antwoord in zowel de hoofdzaak als in het incident.
1.4
Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd in het incident.

2.De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing

In de hoofdzaak
2.1
Bij dagvaarding vorderen [eisers] om bij vonnis – voor zoveel mogelijk uitvoerbaar bij voorraad – voor recht te verklaren dat [verweerder ] de geduide beroepsfouten jegens [eisers] heeft gepleegd, en aldus toerekenbaar jegens hen is tekort geschoten althans jegens hen onrechtmatig heeft gehandeld, met veroordeling van [verweerder ] tot vergoeding van de schade, reeds door [eisers] geleden of nog te lijden, op te maken bij Staat en te vereffenen volgens de wet, te vermeerderen met de wettelijke rente gerekend vanaf de dag van de beroepsfout tot aan die der algehele voldoening.
2.2
[eisers] stellen daartoe – samengevat weergegeven – dat tussen [eisers], handelende onder de naam [naam2], en [verweerder ] omstreeks april 2009 een overeenkomst van opdracht tot stand is gekomen krachtens welke [verweerder ] verweer zou voeren in een gerechtelijke procedure tussen [eisers] en [naam3]. In die procedure vorderde [naam3] een verklaring voor recht inhoudende dat [eisers] jegens hem onrechtmatig hadden gehandeld doordat [eisers] hem onbevoegd zouden hebben vertegenwoordigd bij de inzending van een zienswijze bij de gemeente Haaksbergen. De rechtbank heeft op 9 maart 2011 eindvonnis gewezen en voor recht verklaard dat
[eisers] jegens [naam3] onrechtmatig hebben gehandeld en heeft [eisers] veroordeeld tot schadevergoeding op te maken bij staat. Het hof heeft het door [eisers] ingestelde hoger beroep verworpen voor zover gericht tegen enkele tussenvonnissen en heeft de overige vonnissen bekrachtigd. Tegen dit arrest is geen beroep in cassatie ingesteld, noch is een herroepingsvordering voorgesteld.
2.3
Bij exploot van 15 oktober 2012 is [naam3] gekomen tot betekening van zijn schadestaat, met dagvaarding van [eisers] tot veroordeling van het daarbij gevorderde bedrag, vermeerderd met rente en kosten. [eisers] hebben tegen het door deze rechtbank op 3 april 2013 gewezen eindvonnis, waarbij de rechtbank de door [naam3] geleden schade heeft begroot op € 30.000,--, hoger beroep ingesteld en om behandeling als spoed-appèl verzocht. Voorts hebben [eisers] een incidentele vordering ex
artikel 351 Rv ingesteld. Het hof heeft vervolgens een comparitie van partijen bepaald. Tijdens deze comparitie, hebben [eisers] en [naam3] door het treffen van een schikking hun geschil beëindigd. Uit het proces-verbaal van de comparitie blijkt dat is overeengekomen dat [eisers] uiterlijk op 30 september 2013 aan [naam3] een bedrag van € 25.000,-- zullen betalen.
2.4
In de procedure tegen [naam3] heeft [verweerder ] volgens [eisers] een drietal beroepsfouten gemaakt, waardoor [eisers] schade hebben geleden. [eisers] hebben [verweerder ] in deze aansprakelijk gesteld. [verweerder ] heeft de brief waarin de aansprakelijkheidsstelling is neergelegd, doorgeleid naar zijn beroepsaansprakelijkheidsverzekeraar. Deze verzekeraar heeft de aansprakelijkheid betwist, zowel inhoudelijk als formeel. [eisers] zijn van mening dat de enkele omstandigheid dat de advocaat (en/of diens kantoor) een (verplichte) beroepsaansprakelijkheidsverzekering moet aanhouden, die advocaat niet ontslaat van diens aansprakelijkheid voor beroepsfouten. [eisers] stellen [verweerder ] dan ook persoonlijk aansprakelijk voor de schade.
In het incident
2.5
[eisers] vorderen als provisionele vordering ex artikel 223 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) om [verweerder ] te veroordelen om binnen twee dagen na het in deze te wijzen vonnis aan mr. J.C. van Nie (na het overlijden van [naam3] de advocaat van de erven [naam3]) te betalen een bedrag van € 25.000,-- op straffe van een dwangsom van € 1.500,-- voor iedere dag (een dagdeel daaronder begrepen) dat [verweerder ] met de voldoening van de veroordeling in gebreke is of blijft. [eisers] stellen daartoe dat zij uiterlijk 30 september 2013 het met [naam3] overeengekomen schikkingsbedrag dienden te betalen en zij dit bedrag niet uit eigen middelen kunnen opbrengen.
2.6
[verweerder ] voert verweer en concludeert tot niet-ontvankelijkheid van [eisers] in hun vordering althans tot afwijzing daarvan, met veroordeling van [eisers] in de kosten van het incident. Op dit verweer wordt hierna – voor zover van belang – nader ingegaan.
Processueel belang
2.7
Ingevolge artikel 223 lid 1 Rv kan tijdens een aanhangig geding iedere partij vorderen dat de rechter een voorlopige voorziening zal treffen voor de duur van het geding. Een voorlopige voorziening als hier bedoeld kan pas worden gevorderd indien en nadat de bodemprocedure aanhangig is gemaakt, terwijl de incidentele vordering moet samenhangen met de vordering in de hoofdzaak. De rechtbank stelt vast dat ten aanzien van de onderhavige incidentele vordering aan deze criteria wordt voldaan, zodat [eisers] ontvankelijk zijn in hun vordering.
Inhoudelijke beoordeling
2.8
Voor de vraag of plaats is voor toewijzing bij voorraad van een geldvordering in het kader van een voorlopige voorziening als bedoeld in artikel 223 Rv dient de rechter, evenals in kort geding, te onderzoeken of de vordering van de eiser voldoende aannemelijk is en of een spoedeisend belang bestaat, terwijl hij bij de afweging van de belangen van partijen mede het restitutierisico zal betrekken (vergelijk HR 28 mei 2004, LJN: AP0263). Van een voldoende spoedeisend belang bij de incidentele vordering is sprake indien van de eisende partij niet gevergd kan worden dat zij de afloop van de bodemzaak afwacht, hetgeen het geval kan zijn wanneer op grond van eindbeslissingen in de hoofdzaak vast staat dat het provisioneel gevorderde uiteindelijk zal worden toegewezen (HR 14 november 1997, LJN: ZC2489).
2.9
Naar het oordeel van de rechtbank is geen sprake van een situatie waarin te verwachten is dat de vordering met een grote mate van waarschijnlijkheid door de bodemrechter zal worden toegewezen. Nog afgezien van het antwoord op de vraag of [eisers] de juiste partij hebben gedagvaard, - [verweerder ] stelt dat op grond van de algemene voorwaarden de maatschap [naam] en niet [verweerder ] privé als advocaat in loondienst bij die maatschap gedagvaard had dienen te worden - betwist [verweerder ] immers gemotiveerd dat hij beroepsfouten heeft gemaakt. Volgens [eisers] heeft [verweerder ] zonder voorafgaand overleg met [eisers] arrest gevraagd, waardoor [eisers] niet in staat waren om twee uitspraken van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State (ABRvS) over te leggen waaruit volgens [eisers] viel af te leiden dat [naam3] geen schade kon hebben geleden toen hij de woning in 2006 wilde verkopen. Ook verwijten [eisers] [verweerder ] dat hij na het arrest niet heeft geadviseerd om een procedure tot herroeping ex artikel 382 Rv te starten, dat hij geen akte heeft verzocht ter zake de gestelde meinedige verklaring van [naam3] en dat hij in hoger beroep geen melding heeft gemaakt van de strafrechtelijke aangifte die [eisers] stellen te hebben gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank is voor de beantwoording van de vraag of van beroepsfouten sprake is
geweest nader onderzoek nodig, waarvoor de onderhavige procedure in het incident zich niet leent.
2.1
Voor het geval de rechtbank zijn gedragingen toch als beroepsfouten kwalificeert, betwist [verweerder ] bovendien dat sprake is van causaal verband tussen de beroepsfouten en de door [eisers] gestelde schade.
2.11
Nog daargelaten de vraag of er een causaal verband is tussen het handelen van [verweerder ] en de door [eisers] gestelde schade, is de omvang van die schade voorshands niet zo duidelijk dat de rechtbank daarop de begroting van een voorschot zou kunnen baseren.
2.12
De omstandigheid dat [eisers] het aan financiële middelen ontbreekt om de in het kader van de schikking opgestelde vaststellingsovereenkomst na te komen, duidt weliswaar op het bestaan van een spoedeisend belang bij het vragen van de gevraagde voorlopige voorziening, maar is in het onderhavige geval op zichzelf niet voldoende voor het toewijzen ervan. Het door [eisers] erkende gebrek aan financiële middelen en de daarmee samenhangende vordering dat het bij provisionele voorziening toe te wijzen bedrag rechtstreeks dient te worden betaald aan de advocaat van de erven [naam3], draagt, evenals de omstandigheid dat niet reeds op voorhand aannemelijk is dat in de bodemprocedure een voor [eisers] gunstige beslissing zal volgen, bij aan het bestaan van een belangrijk restitutierisico.
2.13
Gelet op bovenstaande overwegingen in onderling verband en samenhang bezien, dient de incidentele vordering thans te worden afgewezen.
2.14
[eisers] zullen als de in het ongelijk gestelde partij worden veroordeeld in de kosten van dit incident.
In de hoofdzaak
2.15
Gelet op hetgeen is overwogen in het incident zal de rechtbank de hoofdzaak verwijzen naar de rol voor beraad comparitie.

3.De beslissing

In het incident
De rechtbank:
I. wijst de vordering van [eisers] af;
II. veroordeelt [eisers] in de kosten van dit geding, tot op de uitspraak aan de zijde van [verweerder ] begroot op € 452,-- aan salaris van de advocaat;
III. verklaart deze proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
In de hoofdzaak
De rechtbank:
IV. verwijst de zaak naar de rol van 19 maart 2014 voor beraad comparitie.
Dit vonnis is gewezen te[plaats] door mr. M.M. Lorist en op 5 maart 2014 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.