Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
MCM Innovation,
1.de procedure
2.de feiten
1.De payrollkracht wordt tewerkgesteld bij:
3.Beloningskeuze
De werktijden, tarieven en eventuele onkostenvergoedingen voor de door werknemer verrichte werkzaamheden worden uitsluitend door de opdrachtgever en de werknemer in onderling overleg bepaald.
4.Uitbetaling loon
Werkgever een werknemer komen overeen dat het verschuldigde loon per maand zal worden uitbetaald. Werknemer verklaart door ondertekening van deze overeenkomst dat de keuze voor verloning via werkgever het beste aansluit bij de door werknemer flexibele arbeidsrelatie en dat hij/zij bekend een akkoord is met de beloningsstructuur van opdrachtgever.
5.Duur van de overeenkomst
Deze overeenkomst werd aangegaan voor maximaal 78 weken met gebruikmaking van het uitzendbeding.
6.CAO voor Uitzendkrachten
Op deze overeenkomst is van toepassing de meest recente CAO voor uitzendkrachten, waarvan werknemer hierbij expliciet verklaart daarvan kennis te hebben genomen.
7.Einde van rechtswege
Deze overeenkomst eindigt in elk geval van rechtswege zonder dat (schriftelijke) opzegging vereist is, op de laatste werkdag van fase A (als bedoeld n artikel 13 van de CAO), derhalve na 78 gewerkte weken voor werkgever, ook indien op dat moment de opdrachtgever (nog) niet heeft beëindigd.
8.Uitzending
Deze overeenkomst wordt aangegaan onder het beding dat de overeenkomst van rechtswege eindigt zonder dat opzegging vereist is doordat de terbeschikkingstelling van de werknemer aan de opdrachtgever op verzoek van die opdrachtgever ten einde komt.
9.Uitsluiting loondoorbetalingsverplichting
De werkgever is alleen loon verschuldigd aan de werknemer voor de periode dat de werknemer ook daadwerkelijk arbeid heeft verricht voor de werkgever ten behoeve van een opdrachtgever. De uitsluiting van de loon door betalingsverplichting is vastgelegd in artikel 30 CAO waarna derhalve expliciet wordt verwezen.
10.Veiligheidsinstructies
Werknemer verklaart zich te houden aan de aanwijzingen en instructies, van zowel opdrachtgever als werkgever, op het gebied van veiligheid, gezondheid, welzijn en milieu. Voorts verklaart werknemer voor het vervullen van de opdrachten geëigend werkmateriaal en/of werkkleding te gebruiken indien dit in de bedrijfstak van opdrachtgever gebruikelijk is of de wens daartoe kenbaar wordt gemaakt.
11.Overige condities
[…]."
3.de verdere beoordeling
zie prof. L. Verburg ‘Payrolling: over duiding en verbinding’, Ars Aequi, december 2013, pag. 907 e.v.). Een schriftelijke overeenkomst is daartoe evenwel niet vereist. Een arbeidsovereenkomst kan immers vormvrij tot stand komen, derhalve (ook) mondeling of blijken uit de verklaringen en gedragingen van partijen jegens elkander. Onder omstandigheden als genoemd in artikel 7: 610a BW kunnen feitelijke gedragingen tot een wettelijk vermoeden leiden. Nu [geopposeerde] niet gedurende drie aaneengesloten maanden werkzaamheden voor MCMInnovation heeft verricht, is hiervan geen sprake.
viaStafflease zal worden voldaan. [geopposeerde] heeft nimmer iemand van Stafflease gesproken of gezien. MCMInnovation heeft [geopposeerde] wel, tegelijkertijd met het ter hand stellen en ter tekening voorleggen van genoemde formulieren, de arbeidsovereenkomst met Stafflease laten tekenen. Daarmee heeft MCMInnovation op z’n zachts gezegd een onduidelijke en ondoorzichtige situatie gecreëerd waar het haar rol betreft. Daarvoor is hij jegens [geopposeerde] verantwoordelijk.
Zie in dit verband ook mr. E.M. Hoogeveen in haar noot onder kantonrechter Enschede, 21 maart 2013, JAR 2013, 95).Hoogeveen wijst er terecht op dat de werknemer anders de hem toekomende bescherming zou ontberen en dat dat ook de reden is waarom de kwalificatie van een overeenkomst als arbeidsovereenkomst niet ter vrije bepaling van partijen staat (
Zie ook HR 10 oktober 2003, JAR 2003, 263, inzake Van der Male/Den Hoedt).
(MvT, kamerstukken II, 1996/1997, 25263 nr. 3 pag. 33-34)worden afgeleid dat die allocatiefunctie, kort gezegd, het gericht bij elkaar brengen van vraag en aanbod op de arbeidsmarkt, een belangrijk criterium is bij de beoordeling van de vraag of sprake is van het ter beschikking stellen ‘in het kader van de uitoefening van een beroep of bedrijf’ in de zin van artikel 7: 690 BW.
(t.a.p.)heeft in dit kader, eveneens onder verwijzing naar de wetgeschiedenis, uiteengezet dat daaruit (ook) blijkt dat bij de invoering van artikel 7: 690 BW niet alleen beoogd werd de ‘klassieke uitzendovereenkomst’ onder de definitie van genoemde bepaling te brengen, maar ook
‘alle andere driehoeksrelaties waarbij de werknemer door diens werkgever in de uitoefening van diens bedrijf of beroep aan een derde ter beschikking wordt gesteld [….]’, hetgeen ervoor zou pleiten ook de payrollovereenkomst daaronder te laten vallen. Hoezeer de wetsgeschiedenis ook over 'andere driehoeksrelaties' spreekt, heeft de wetgever daar voor wat betreft aard noch inhoud enige invulling aan gegeven. Wat daar ook van zij, uit de mogelijk breder beoogde toepasselijkheid van artikel 7:690 BW kan niet de conclusie getrokken worden dat in die gevallen geen sprake zou hoeven te zijn van werkgevers die in het kader van de uitoefening van hun bedrijf of beroep een allocatiefunctie vervullen. De voorwaarde omtrent het vervullen van een allocatiefunctie komt in de wetgeschiedenis duidelijk naar voren, zoals overigens ook door prof. Verburg is onderkend.
(kamerstukken II, 1996/97, 25 263, nr. 3; zie ook aantekening 2 onder h bij artikel 7: 691 BW in Tekst & Commentaar, Kluwer). Nu van het vervullen van enige allocatiefunctie geen sprake is geweest, kan MCMInnovation zich niet met vrucht beroepen op beëindiging van de arbeidsovereenkomst doordat zij Stafflease zou hebben laten weten geen gebruik meer te willen maken van de diensten van [geopposeerde]. Ook het ophalen/innemen van de auto, laptop en/of bedrijfskleding maken geen einde aan de arbeidsovereenkomst.