ECLI:NL:RBOVE:2013:CA0387

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
24 april 2013
Publicatiedatum
22 juni 2013
Zaaknummer
C/08/132062 / HA ZA 12-351
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Rechtsmacht van de Nederlandse rechter in huwelijksvermogensrechtelijke geschillen

In deze zaak, behandeld door de Rechtbank Overijssel, staat de rechtsmacht van de Nederlandse rechter centraal in een geschil over huwelijksvermogensrecht. De eiseres, aangeduid als de vrouw, heeft een vordering ingesteld tegen de gedaagde, de man, met betrekking tot de verdeling van pensioenrechten die zijn opgebouwd tijdens hun huwelijk. De vrouw stelt dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, ondanks dat beide partijen momenteel in het buitenland wonen. De man heeft de onbevoegdheid van de rechtbank ingeroepen, stellende dat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt op basis van het commune internationaal privaatrecht.

De rechtbank overweegt dat de vraag of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, moet worden beoordeeld aan de hand van de artikelen 1 tot en met 14 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv). De rechtbank concludeert dat de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft op grond van artikel 9 sub c Rv, omdat het geschil in sterke mate verbonden is met de Nederlandse rechtssfeer. De vrouw heeft aangetoond dat zij en de man de Nederlandse nationaliteit hebben, dat hun huwelijk in Nederland is gesloten en dat de pensioenrechten zijn opgebouwd bij een Nederlandse pensioeninstelling. De rechtbank wijst de incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van de man af en stelt vast dat het onaanvaardbaar zou zijn om de vrouw te verplichten haar vordering aan een Franse rechter voor te leggen.

De rechtbank beslist dat de vordering van de man wordt afgewezen en dat de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd. Tevens wordt de mogelijkheid van tussentijds appel open gesteld. De zaak wordt verwezen naar de rol voor conclusie van antwoord op 5 juni 2013. Dit vonnis is uitgesproken in het openbaar op 24 april 2013 door mr. M.M. Lorist.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL
Team kanton en handelsrecht
Zittingsplaats Almelo
zaaknummer: C/08/132062 / HA ZA 12-351
datum vonnis: 24 april 2013
Vonnis van de rechtbank Overijssel, enkelvoudige kamer voor burgerlijke zaken, in de zaak van:
[Eiseres],
wonende te [plaats] ([land]),
eiseres in de hoofdzaak,
incidenteel verweerster,
verder te noemen de vrouw,
advocaat: mr. W.G. ten Brummelhuis te Oldenzaal,
tegen
[Gedaagde],
wonende te [plaats] (land),
gedaagde in de hoofdzaak,
incidenteel eiser,
verder te noemen de man,
advocaat: mr. J.J.M. Schlicher te ‘s-Gravenhage.
Het procesverloop
In de hoofdzaak en in het incident
De vrouw heeft gevorderd als vermeld in dagvaarding.
De man heeft de onbevoegdheid van de rechtbank ingeroepen.
De vrouw heeft geantwoord op de exceptie van onbevoegdheid en geconcludeerd tot afwijzing.
De man heeft een akte houdende uitlating productie genomen.
Vervolgens hebben partijen vonnis gevraagd in het incident.
De beoordeling van het geschil en de motivering van de beslissing
In de hoofdzaak
1. Bij dagvaarding vordert de vrouw - kort gezegd - de man, op straffe van verbeurte van een dwangsom, te veroordelen om met terugwerkende kracht - vanaf de datum dat de man voor het eerst pensioengeld heeft ontvangen - over te gaan tot verrekening van de door de man voor en tijdens het huwelijk met de vrouw opgebouwde pensioenaanspraken. Tevens vordert de vrouw dat de man wordt veroordeeld om tot scheiding van het tot aan de echtscheiding opgebouwde nabestaandenpensioen over te gaan en bescheiden in het geding te brengen waaruit de waarde van de opgebouwde pensioenaanspraken blijkt. Tot slot vordert de vrouw de man te veroordelen in de kosten van deze procedure.
2. De vrouw stelt daartoe dat partijen gehuwd zijn geweest in algehele gemeenschap van goederen. Na echtscheiding zijn de tot de gemeenschap behorende goederen verdeeld. De verdeling van de voor en tijdens het huwelijk opgebouwde pensioenaanspraken, die binnen de gemeenschap van goederen valt, is tot op heden niet gerealiseerd. De vrouw vordert op grond van 3:178 en 3:185 Burgerlijk Wetboek (BW) alsnog nadere verdeling van de pensioenaanpraken en wel bij helfte.
In het incident
3. De exceptie van onbevoegdheid is tijdig en op de juiste wijze voorgesteld.
4. De man stelt dat de rechtbank onbevoegd is kennis te nemen van de vorderingen van de vrouw, omdat de Nederlandse rechter geen rechtsmacht toekomt. Hij baseert deze stelling op de omstandigheid dat de door de vrouw ingestelde vordering geen nevenvordering is als bedoeld in artikel 827 lid 1 sub b Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv), zodat van een connexe bevoegdheid op grond van artikel 4 lid 3 Rv geen sprake is. De verdeling van de huwelijksgemeenschap is niet in de echtscheidingsprocedure, maar thans in een afzonderlijke procedure aan de orde gesteld. Dit betekent dat aan de hand van het commune internationaal bevoegdheidsrecht, te weten de artikelen 2, 8, en 9 Rv bepaald moet worden of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft. De man heeft gemotiveerd aangegeven waarom de Nederlandse rechter volgens hem aan deze artikelen geen rechtsmacht kan ontlenen. Tot slot merkt de man nog op dat geen van beide partijen woonachtig is in Nederland en dat niet is voldaan aan het wettelijk vereiste om te kunnen vorderen dat de rechter zelf de gemeenschap verdeelt ex artikel 3:185 BW, nu partijen niet de bij het echtscheidingsvonnis benoemde notaris hebben ingeschakeld en deze notaris dus ook geen proces-verbaal van niet-vereniging heeft opgesteld.
5. De vrouw brengt hier - samengevat en voor zover hier van belang - tegenin dat, nu de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft met betrekking tot de echtscheiding, de Nederlandse rechter ingevolge artikel 4 lid 3 Rv ook rechtsmacht heeft ter zake van de daarmee verband houdende nevenvoorzieningen als bedoeld in artikel 827 lid 1 sub b Rv. Daaraan legt zij ten grondslag dat er in 1989, tijdens de echtscheidingsprocedure, een vordering tot verdeling bij de rechtbank Almelo is ingesteld. Dit blijkt uit het feit dat de rechtbank partijen bij vonnis van 25 oktober 1989 heeft veroordeeld over te gaan tot scheiding en deling van de gemeenschap waarin zij waren gehuwd. Voorts heeft de rechtbank een notaris benoemd om dit proces te begeleiden en te pogen partijen te verenigen. De vrouw stelt, onder verwijzing naar de uitspraak bekend onder LJN BB9731, dat de rechter die de beschikking, dan wel het vonnis, waarin de echtscheiding wordt uitgesproken en de verdeling wordt bevolen, heeft afgegeven, ingevolge artikel 3:185 BW bevoegd is om van de zaak kennis te nemen, indien de notaris er niet in is geslaagd partijen te verenigen en/of er geen volledige overeenstemming is bereikt. Van een dergelijke situatie is volgens de vrouw sprake, omdat de pensioenrechten ten onrechte niet zijn meegenomen in de verdelingsakte. De in voornoemde akte over een weer verleende finale kwijting heeft derhalve geen betrekking op de pensioenrechten. Er is sprake van een overgeslagen goed waarvan alsnog verdeling dient plaats te vinden. Op voornoemde gronden is de vrouw van mening dat de rechter, die de echtscheiding heeft uitgesproken en de verdeling heeft bevolen, ook bevoegd is kennis te nemen van de vordering tot nadere verdeling van de pensioenrechten.
De vrouw ontleent hieraan de bevoegdheid van de rechtbank Almelo en daarmee de bevoegdheid van de Nederlandse rechter. De bevoegdheid van de Nederlandse rechter valt tevens af te leiden uit de verdelingsakte, waarin is bepaald dat partijen voor alle gevolgen van deze akte woonplaats kiezen ten kantore van de notaris, gevestigd te Goor in Nederland. Voorts wijst de vrouw erop dat het geschil in alle opzichten verbonden is met de rechtssfeer van Nederland en dat ook daarin de bevoegdheid van de Nederlandse rechter is gelegen. Zij wijst er in dat kader op dat beide partijen de Nederlandse nationaliteit hebben, dat het huwelijk is gesloten en de echtscheiding is uitgesproken in Nederland, dat de pensioenrechten zijn opgebouwd in Nederland bij een Nederlandse pensioeninstelling en dat het Franse recht, anders dan het Nederlandse recht geen pensioenverevening kent. De vrouw is van mening dat zij een redelijk belang heeft bij beoordeling van het geschil door een Nederlandse rechter, en wel op grond van de neutraliteit en de deskundigheid met betrekking tot de lex fori of het onderwerp van geschil. Het is onaanvaardbaar om van de vrouw te vergen dat zij zich aan het oordeel van een, ten aanzien van dit onderwerp ondeskundige Franse rechter, onderwerpt. Tot slot merkt de vrouw nog op dat de man de exceptie van onbevoegdheid kennelijk alleen heeft opgeworpen om de verdeling te frustreren dan wel te vertragen. De vrouw concludeert dan ook tot verwerping dan wel afwijzing van de exceptie van onbevoegdheid.
6. De man heeft een akte houdende uitlating productie genomen. Indien en voor zover de man in de akte reageert op de door de vrouw bij haar conclusie van antwoord overgelegde productie, zal de rechtbank deze reactie bij de beoordeling betrekken. Voor zover de man in de akte op de conclusie van antwoord van de vrouw reageert met nieuwe stellingen, zullen deze bij de beoordeling buiten beschouwing blijven, nu de vrouw immers niet in staat is gesteld daarop te reageren.
De rechtbank overweegt als volgt.
7. Om te kunnen vaststellen of de Nederlandse rechter rechtsmacht heeft, dient allereerst te worden beoordeeld of er verdragen dan wel verordeningen van toepassing zijn.
8. Kwesties van huwelijksvermogensrecht vallen buiten de materiële reikwijdte van Brussel II-bis, de EEX-vo, het EEX-verdrag en het EVEX 2007. Voor de onderhavige zaak is geen ander verdrag of een andere verordening relevant. Derhalve dient de vraag of de Nederlandse rechter in het onderhavige geval rechtsmacht heeft, te worden beoordeeld aan de hand van het commune internationaal privaatrecht, neergelegd in de artikelen 1 tot en met 14 Rv.
9. Artikel 2 Rv vormt de hoofdregel in zaken die bij dagvaarding worden ingeleid. Ingevolge dit artikel heeft de Nederlandse rechter rechtsmacht indien de gedaagde in Nederland zijn woonplaats heeft. Nu de man thans in Frankrijk woont, kan de Nederlandse rechter aan artikel 2 Rv geen rechtsmacht ontlenen.
10. Artikel 3 Rv behelst de hoofdregel in verzoekschriftenprocedures en is in het onderhavige geval niet van toepassing, nu de zaak met een dagvaarding aanhangig is gemaakt.
11. Aan artikel 4 Rv kan de Nederlandse rechter evenmin rechtsmacht ontlenen, aangezien zich geen van de in dat artikel beschreven situaties voordoet. Anders dan door de vrouw is betoogd is er geen sprake van een nevenvordering als bedoeld in artikel 827 onder b Rv. De echtscheidingsprocedure is al geruime tijd beëindigd, zodat de weg van het vragen van verdeling als nevenverzoek bij de echtscheiding niet meer openstaat. Aan de bevoegdheid die de Nederlandse rechter had in de echtscheidingszaak tussen partijen, kan de Nederlandse rechter derhalve thans, in de door de vrouw aanhangig gemaakte zelfstandige procedure ter zake huwelijksvermogensrecht, op grond van het bepaalde in artikel 4 lid 3 Rv geen rechtsmacht meer ontlenen.
12. Ook uit de door de vrouw in dit kader aangehaalde jurisprudentie volgt de door haar gestelde rechtsmacht niet, reeds omdat van vergelijkbare omstandigheden geen sprake is. De enige overeenkomst tussen de aan het vonnis gepubliceerd onder LJN BB9731 ten grondslag liggende casus en de thans voorliggende casus is dat in beide gevallen de rechter partijen de opdracht heeft gegeven om mee te werken aan een ten overstaan van een notaris vast te stellen verdeling. De verschillen tussen beide zaken zijn daarin gelegen dat daar waar de verdeling tussen partijen in de onderhavige zaak in principe al jaren is afgerond en hooguit sprake kan zijn van een overgeslagen goed, in de door de vrouw aangehaalde casus de verdelingsprocedure nog liep, er door gedaagde voor alle weren een beroep werd gedaan op de sectorale competentie, terwijl die zaak anders dan de onderhavige, niet werd gecompliceerd door aan de zaak klevende internationale aspecten die – mede gezien het tijdsverloop – in casu wel een rol zijn gaan spelen bij de beoordeling van de bevoegdheid van de rechtbank.
13. De artikelen 5, 6, 6a, 7 en 8 Rv zijn, gelet op de inhoud van deze bepalingen, niet op de onderhavige zaak van toepassing. Voor zover de vrouw met haar stelling dat de bevoegdheid van de Nederlandse rechter tevens valt af te leiden uit de verdelingsakte, waarin is bepaald dat partijen voor alle gevolgen van deze akte woonplaats kiezen ten kantore van de notaris, gevestigd te Goor in Nederland, een beroep heeft willen doen op een tussen partijen gemaakt forumkeuzebeding als bedoeld in artikel 8 Rv, volgt de rechtbank haar daarin niet. Indien en voor zover al sprake zou zijn van een in de akte gemaakt forumkeuzebeding, heeft dat enkel betrekking op dat wat onderdeel uitmaakt van die akte. Daartoe behoort - al dan niet ten onrechte - niet de verdeling van de pensioenrechten.
14. Nu de man enkel in de procedure is verschenen om de rechtsmacht van de Nederlandse rechter te betwisten, is artikel 9 sub a Rv niet van toepassing. Krachtens artikel 9 sub b Rv heeft de Nederlandse rechter niettemin rechtsmacht indien een gerechtelijke procedure buiten Nederland onmogelijk blijkt. Door de vrouw zijn geen feiten en omstandigheden gesteld waaruit blijkt dat zij op zuiver juridische gronden dan wel op grond van feitelijke omstandigheden geen procedure buiten Nederland zou kunnen voeren.
15. Tot slot heeft de Nederlandse rechter op grond van artikel 9 sub c Rv rechtsmacht indien een zaak voldoende met de rechtssfeer van Nederland is verbonden en het onaanvaardbaar is om van de eiser te vergen dat hij een zaak aan het oordeel van een rechter van een vreemde staat onderwerpt. De rechtbank constateert, hetgeen ook niet in geschil is tussen partijen, dat het geschil in sterke mate, zo niet uitsluitend, verbonden is met de Nederlandse rechtssfeer. Partijen hebben immers beiden de Nederlandse nationaliteit, zijn destijds in Nederland gehuwd, de echtscheiding is in Nederland uitgesproken, de rechter heeft een Nederlandse notaris benoemd tot verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap en de pensioenrechten, waarvan thans verdeling wordt gevorderd, zijn in Nederland opgebouwd bij een Nederlandse pensioeninstelling. Het enige internationale aspect aan deze zaak is dat de huidige woonplaatsen van partijen thans beide zijn gelegen buiten Nederland. Er is dus - behoudens die laatste omstandigheid - niet alleen voldoende, maar verder zelfs uitsluitend verbondenheid met de Nederlandse rechtssfeer.
De door de vrouw voor deze toepassing van artikel 9 sub c Rv gestelde onaanvaardbaarheid van het voeren in Frankrijk van een verdere verdelingsprocedure omtrent enig overgeslagen goed, volgt naar het oordeel van de rechtbank eveneens reeds hieruit, maar ook om proces-economische redenen, verbonden aan het onderwerp van geschil, acht de rechtbank het onaanvaardbaar om van de vrouw te vergen dat zij thans die zaak niet (verder) aan het oordeel van de Nederlandse, maar aan de Franse rechter zou moeten onderwerpen.
16. De door de man ingestelde incidentele vordering tot onbevoegdverklaring van de Nederlandse rechter zal derhalve worden afgewezen.
17. Gelet op de aard van deze zaak acht de rechtbank termen aanwezig de mogelijkheid van tussentijds appel open te stellen.
18. Gelet op het feit dat partijen gewezen echtelieden zijn, zullen de proceskosten tussen partijen worden gecompenseerd, in die zin dat iedere partij de eigen kosten draagt.
In de hoofdzaak
19. Gelet op hetgeen is overwogen in het incident is de rechtbank bevoegd van de vordering kennis te nemen.
De beslissing
In het incident
De rechtbank:
I. wijst de vordering van de man af;
II. compenseert de kosten van dit geding aldus dat iedere partij de eigen kosten draagt;
III. bepaalt dat van dit vonnis hoger beroep mag worden ingesteld voordat het eindvonnis is gewezen;
IV. wijst af het meer of anders gevorderde;
In de hoofdzaak
De rechtbank:
IV. verwijst de zaak naar de rol van woensdag 5 juni 2013 voor conclusie van antwoord.
Dit vonnis is gewezen te Almelo door mr. M.M. Lorist en op 24 april 2013 in het openbaar uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffier.