Uitspraak
RECHTBANK OVERIJSSEL
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser],
het college van burgemeester en wethouders van Zwolle,
Overwegingen
.
Rechtbank Overijssel
In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel op 13 december 2013 uitspraak gedaan in een geschil tussen een eiser, wonende te Zwolle, en het college van burgemeester en wethouders van Zwolle. De zaak betreft een ontheffing en bouwvergunning die op 21 november 2012 door de gemeente Zwolle is verleend voor het vergroten van een woning op een perceel in Zwolle. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen dit besluit, dat op 11 juli 2013 ongegrond is verklaard, waarna hij beroep heeft ingesteld.
De rechtbank heeft de zaak behandeld op 5 december 2013, waarbij eiser in persoon aanwezig was en de gemeente vertegenwoordigd werd door A. voor ’t Hekke. De rechtbank heeft overwogen dat de aanvraag voor de bouwvergunning vóór de inwerkingtreding van de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) is ingediend, waardoor de oude regelgeving van toepassing blijft. De rechtbank heeft vastgesteld dat de ontheffing en bouwvergunning in strijd zijn met het bestemmingsplan "Spoolde Zuid", maar dat de gemeente op basis van de Wet ruimtelijke ordening (Wro) ontheffing heeft verleend.
Eiser heeft verschillende argumenten aangevoerd, waaronder dat de aanvraag niet had mogen worden vergund met het nieuwe bestemmingsplan, dat eerdere vergunningen onherroepelijk zijn vernietigd, en dat de bouw illegaal is. De rechtbank heeft echter geoordeeld dat de gemeente in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de ontheffing en bouwvergunning te verlenen, en dat de argumenten van eiser niet opwegen tegen de belangen van de vergunninghouder. De rechtbank heeft het beroep van eiser ongegrond verklaard en het bestreden besluit in stand gelaten. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling.
De uitspraak is gedaan door mr. M. van Bruggen, rechter, en is openbaar uitgesproken. Tegen deze uitspraak staat voor belanghebbenden en het bestuursorgaan hoger beroep open, dat binnen zes weken na verzending van de uitspraak kan worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.