ECLI:NL:RBOVE:2013:3316

Rechtbank Overijssel

Datum uitspraak
16 december 2013
Publicatiedatum
17 december 2013
Zaaknummer
Awb 12/955
Instantie
Rechtbank Overijssel
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf aan docent wegens ongepast taalgebruik in zakelijke communicatie

In deze zaak heeft de Rechtbank Overijssel uitspraak gedaan over een disciplinaire straf die aan een docente was opgelegd door het bestuur van de Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs Tiel. De docente, eiseres, had op 14 april 2011 een berisping ontvangen vanwege haar taalgebruik in een brief waarin zij kritiek uitte op het schoolbeleid. Het bestuur had haar gedrag als plichtsverzuim gekwalificeerd, wat leidde tot een formele berisping. Eiseres was van mening dat haar opmerkingen binnen het kader van haar recht op vrije meningsuiting vielen en dat het bestuur niet had aangetoond dat haar gedrag de goede werking van de openbare dienst in gevaar had gebracht.

De rechtbank heeft vastgesteld dat eiseres zich inderdaad heeft bediend van taalgebruik dat niet thuishoort in zakelijke communicatie, maar oordeelde dat het bestuur niet in redelijkheid kon besluiten om alleen eiseres te berispen. De rechtbank oordeelde dat er sprake was van strijd met het gelijkheidsbeginsel en het verbod op willekeur, aangezien de andere ondertekenaars van de brief niet waren bestraft. De rechtbank vernietigde het bestreden besluit van het bestuur en herstelde de situatie door het oorspronkelijke besluit van 14 april 2011 te herroepen. Tevens werd het bestuur veroordeeld in de proceskosten van eiseres en moest het griffierecht vergoeden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor bestuursorganen om zorgvuldig om te gaan met disciplinaire maatregelen en de gelijkheid van behandeling van medewerkers te waarborgen. De rechtbank heeft de belangen van de eiseres en de context van haar uitlatingen in overweging genomen, wat leidde tot de conclusie dat de opgelegde sanctie niet gerechtvaardigd was.

Uitspraak

RECHTBANK OVERIJSSEL

Bestuursrecht
Zittingsplaats Zwolle
Registratienummer: Awb 12/955

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres],

wonende te Kerk-Avezaath, eiseres,
gemachtigde: mr. F.E.R.M. Lathouwers,
en
het bestuur van de Stichting voor Openbaar Voortgezet Onderwijs Tiel,
gevestigd te Tiel, verweerder,
gemachtigde: mr. V.G.A. Kellenaar.

Procesverloop

Bij besluit van 14 april 2011 heeft centraal directeur drs. P.J. Ronner namens het bestuur van het RSG Lingecollege eiseres de disciplinaire straf van een berisping opgelegd, alsmede een in acht te nemen instructie bij het aan de orde stellen van misstanden.
Het daartegen gemaakte bezwaar is bij het besluit van 20 september 2011 ongegrond verklaard. Namens eiseres is tegen dit besluit beroep ingesteld.
Het beroep is ter zitting van 26 september 2013 behandeld. Eiseres is verschenen, bijgestaan door haar gemachtigde. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door haar gemachtigde, voornoemd, en drs. P.J. Ronner en Y.A. Admiraal.

Overwegingen

1.
Eiseres heeft op 24 oktober 2011 beroep ingesteld bij de rechtbank Arnhem, welke rechtbank destijds ingevolge het bepaalde in artikel 8:7, tweede lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), bevoegd was om dit beroep te behandelen. Ingevolge artikel 8 van het Besluit nevenvestigings- en nevenzittingsplaatsen juncto artikel 1, aanhef en onder d, van het Aanwijzingsbesluit bestuursrecht Oost-Nederland (Stcrt. 2012, nr. 6079) was Zwolle als nevenzittingsplaats van de rechtbanken Almelo, Arnhem en Zutphen bevoegd dit beroep in behandeling te nemen. Bij brief van 15 mei 2012 zijn partijen bericht dat de behandeling van de zaak zal worden gedaan door rechtbank Zwolle-Lelystad. Met ingang van 1 januari 2013 is de Wet herziening gerechtelijke kaart (Staatsblad 2012, 313) in werking getreden, als gevolg waarvan de rechtbanken Almelo, Arnhem, Zutphen en Zwolle zijn opgegaan in de rechtbank Oost-Nederland. Met ingang van 1 april 2013 is de zogeheten Splitswet (Staatsblad 2012, 666) in werking getreden. Hierdoor is het per 1 januari 2013 gevormde arrondissement Oost-Nederland gesplitst in de arrondissementen Gelderland en Overijssel. Als gevolg hiervan wordt deze uitspraak gedaan door de rechtbank Overijssel.
2.
Eiseres was sedert 24 augustus 1987 als docent (Frans, Latijn en Grieks) werkzaam bij verweerder op het RSG Lingecollege. Bij brief van 10 januari 2011 heeft eiseres kanttekeningen geplaatst bij het schoolbeleid rondom de invoering van de functiemix.
Bij brief van 27 januari 2011 heeft de directeur aan eiseres het voornemen bekend gemaakt haar schriftelijk te berispen en een instructie in het vooruitzicht gesteld nu eiseres zich naar het oordeel van de directeur in haar brief van 10 januari 2011 met de gebruikte kwalificaties over het bestuur, de schoolleiding, de selectiecommissie en collega’s aan plichtsverzuim schuldig heeft gemaakt.
Op 11 februari 2011 heeft eiseres haar zienswijze op dit voornemen gegeven. Vervolgens heeft besluitvorming plaatsgevonden, zoals onder de rubriek Procesverloop is beschreven.
3.
Eiseres heeft – samengevat – aangevoerd dat verweerder heeft verzuimd concreet aan te geven welke citaten/bewoordingen uit de brief haar nu kwalijk worden genomen. Verder is haar brief niet openbaar gemaakt en slechts naar directie en (Deel)Medenzeggenschapsraad (DMR) gezonden, waarbij zij gebruik heeft gemaakt van haar grondwettelijke recht op vrije meningsuiting. Het bestreden besluit is genomen in strijd met artikel 7 van de Grondwet, terwijl eiseres ook bescherming geniet van artikel 10 van het Europese Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
De direct leidinggevende van eiseres (de heer Van den Heuvel) maakte deel uit van de selectiecommissie en daarom lag het voor haar niet voor de hand om de zaken met hem vooraf te bespreken. Aangezien het hier een probleem betreft dat de hele school aangaat, lag het voorleggen van de zaak aan de (D)MR zeer voor de hand, want de (D)MR houdt zich onder andere bezig met personeelsbeleid. Verweerder heeft niet aangegeven op welke wijze en op welk moment de vervulling van de functie van eiseres of de goede functionering van de openbare dienst door haar acteren niet in redelijkheid verzekerd is geweest. Daarnaast is eiseres van oordeel dat er sprake is van willekeur nu alleen zìj door verweerder is berispt. Eiseres blijft van oordeel dat zij alleen feiten heeft genoemd, maar geen collega’s heeft beledigd of smadelijk beschreven. Woorden en zinnen zijn door verweerder uit hun context gehaald. De kritiek van eiseres en haar collega’s is met name gericht op de uitvoering van de procedure en in mindere mate op de procedure zelf.
4.
Ingevolge artikel 9 b.7 van de CAO-VO 2008-2010 omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed werknemer in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen.
5.
Ingevolge vaste jurisprudentie van de Centrale Raad van Beroep (hierna: de CRvB) dient de rechter zelfstandig te onderzoeken en te beoordelen of de ambtenaar zich schuldig heeft gemaakt aan het hem door het bevoegd gezag verweten plichtsverzuim.
6.
Ingevolge artikel 125a, eerste lid, van de Ambtenarenwet dient de ambtenaar zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Deze normering geeft de grens aan die de ambtenaar bij de uitoefening van zijn grondrechten niet mag overschrijden, maar waarborgt anderzijds dat de overheid bij het beperken van de grondrechten niet verder mag gaan dan die normering aangeeft. Vaste rechtspraak van de CRvB, bijvoorbeeld de uitspraak van 7 januari 2013 (ECLI:NL:CRVB:2013:BY5603), is dat bij de beoordeling of de ambtenaar de in artikel 125a van de Ambtenarenwet neergelegde norm heeft overschreden een zekere voorzichtigheid in acht moet worden genomen, omdat in deze bepaling beperkingen worden gegeven van in de Grondwet verankerde rechten.
7.
De rechtbank overweegt dat, anders dan eiseres stelt, verweerder in het bestreden besluit, dat gelezen moet worden in samenhang met het voornemen, wel degelijk duidelijk maakt wat eiseres wordt verweten. Dat zijn de woordkeuze in de brief, verweerder noemt ook voorbeelden, de toonzetting van de brief en de wijze waarop aandacht voor de kwestie is gevraagd. Verweerder heeft daarbij verder van gewicht geacht dat eiseres ook na het voornemen er blijk van heeft gegeven bij haar kritiek en de wijze waarop zij deze heeft geuit te blijven.
8.
De rechtbank overweegt dat eiseres onder andere wordt verweten dat zij haar collega’s van de secties lichamelijke opvoeding (LO) en handvaardigheid heeft gediskwalificeerd. Verweerder verwijst daarbij in het voornemen (enkel) naar de passage in de brief van eiseres waarin staat dat de functiemix-maatregelen ‘pas in laatste instantie ten goede mogen komen aan vakken zoals gymnastiek en handvaardigheid. Het is toch moeilijk vol te houden dat de onderwijsprestaties hier het best bij zijn gediend.’. Eiseres heeft ter zitting verklaard dat dit geen diskwalificatie van de collega’s van deze secties is, maar dat daarmee slechts een uitspraak wordt gedaan over het al dan niet voorkomen van schaarste aan docenten in deze vakken. Eiseres heeft daarbij verwezen naar de Nota Werken in het Onderwijs 2009 van 16 september 2008 en het Convenant Actieplan Leerkacht van Nederland, de daarop gebaseerde functiemix en wat hiermee werd beoogd. De rechtbank stelt vast dat eiseres deze toelichting ook reeds in haar zienswijze naar voren heeft gebracht. De opmerkingen in de brief van 10 januari 2011 zijn ingegeven door een interpretatie van de Nota, het Convenant en het doel van de functiemix. Gegeven de context die door die interpretatie wordt gevormd en waarbinnen de opmerking door eiseres is gemaakt, is de rechtbank van oordeel dat deze opmerking de collega’s niet diskwalificeert. Dat, zoals verweerder stelt, eiseres een onjuist beeld heeft van het doel dat met de functiemix werd nagestreefd, leidt niet tot een ander oordeel. Of de lezing van eiseres of die van verweerder de juiste is, laat de rechtbank in het midden. De rechtbank heeft evenwel geen aanwijzingen dat de keuze voor deze interpretatie is gemaakt met het oogmerk de collega’s van de andere secties te kunnen diskwalificeren. Verweerder heeft zich naar het oordeel van de rechtbank dan ook ten onrechte op het standpunt gesteld dat eiseres de collega’s van LO en handvaardigheid heeft gediskwalificeerd.
9.
Dat laat evenwel onverlet dat eiseres zich ten aanzien van de selectiecommissie en het bestuur heeft bediend van taalgebruik dat niet thuishoort in zakelijke communicatie. Zo heeft eiseres van de selectiecommissie gezegd ‘dat de commissie erin is geslaagd iedere vorm van objectiviteit te vermijden’ en dat ‘de commissie zich op het gladde ijs heeft begeven en zich bewust aan het risico van opportunistische inkleuring door sollicitanten bloot heeft gesteld…,’. Verder heeft eiseres het schoolbestuur als ‘brokkenpiloot’ bestempeld en het ‘arrogant’ genoemd. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat deze opmerkingen grievend zijn. Dat brengt, daargelaten de vraag of eiseres met haar gang naar de DMR de juiste weg heeft gekozen, de rechtbank, met inachtneming van de voorzichtigheid bedoeld in rechtsoverweging 6, reeds tot het oordeel dat de functioneringsnorm van artikel 125a AW is overschreden. Het gedrag van eiseres is daarom terecht aangemerkt als strafwaardig plichtsverzuim. Verweerder was bevoegd eiseres disciplinair te straffen. De opgelegde straf schriftelijke berisping acht de rechtbank gelet op de aard en de ernst van het plichtsverzuim niet onevenredig. Het betreft een lichte straf die aansluit bij het verwijt dat eiseres gelet op het bovenstaande kan worden gemaakt.
10.
De rechtbank stelt echter vast dat alleen eiseres is berispt en de andere ondertekenaars van de brief niet. Eiseres heeft aangevoerd dat verweerder zich om die reden schuldig heeft gemaakt aan willekeur.
11.
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat er sprake is van een gerechtvaardigd onderscheid. Eiseres is de auteur van de brief, heeft de brief middels een e-mailbericht naar buiten gebracht, heeft om agendering en bespreking van de brief gevraagd en de andere vier medewerkers hebben de brief slechts ondertekend. Verder hebben de medeondertekenaars na een gesprek met het bestuur excuses gemaakt voor de grievende toon in de brief en aangegeven dat dat niet hun bedoeling is geweest. Daarmee was voor verweerder ‘de angel eruit’. Eiseres heeft echter geen excuses gemaakt en bevestigde haar toon alleen maar in de zienswijze.
12.
Eiseres heeft ter zitting verklaard dat de brief van 10 januari 2011 de weerslag is van gesprekken die zij en vier collega’s gedurende een bepaalde periode hebben gevoerd. Men was van mening dat het besprokene eigenlijk op papier gesteld moest worden, en eiseres heeft die taak uiteindelijk op zich genomen. Zij heeft een concept aan de medeondertekenaars gestuurd en zij konden hun commentaar daarop leveren. Vervolgens heeft eiseres de brief ook verzonden.
13.
De rechtbank overweegt dat uit de omstandigheid dat de collega’s de brief hebben ondertekend moet worden afgeleid dat zij van mening waren dat de brief een goede weergave vormde van de gevoerde gesprekken, althans, dat zij achter de inhoud van de brief stonden en met de ondertekening verantwoordelijkheid voor de inhoud daarvan hebben genomen. Dat eiseres de brief heeft opgesteld en heeft verzonden leidt onder de gegeven omstandigheden niet tot het oordeel dat haar rol voor wat betreft de inhoud van de brief groter is geweest dan die van de medeondertekenaars. Dat eiseres zich op dit punt onderscheidde van de medeondertekenaars volgt de rechtbank dan ook niet.
De rechtbank volgt verweerder evenmin in zijn stelling dat eiseres zich onderscheidde van de medeondertekenaars doordat zij de brief middels een e-mailbericht naar buiten heeft gebracht. Het is inherent aan het verzenden van een e-mailbericht dat slechts één persoon dit kan doen, maar uit de omstandigheid dat bij dat bericht is gevoegd de brief die door vijf personen is ondertekend mag worden afgeleid dat ook het e-mailbericht namens de 5 ondertekenaars is verstuurd. Dat eiseres zich voor het overige bij het naar buiten brengen van de brief op een wijze heeft opgesteld die de goedkeuring van de medeondertekenaars niet kon wegdragen, is de rechtbank niet gebleken.
Dan rest slechts dat eiseres zich van de medeondertekenaars onderscheidt doordat zij tijdens een onderhoud met het bestuur geen excuses heeft gemaakt voor de inhoud van de brief, terwijl de medeondertekenaars dat wel hebben gedaan. De rechtbank acht dit onderscheid van onvoldoende gewicht om te kunnen rechtvaardigen dat eiseres een sanctie opgelegd heeft gekregen en de medeondertekenaars niet. Dat eiseres in haar zienswijze op het voornemen tot strafsanctie bij haar standpunt is gebleven, is in dit geval niet van betekenis, reeds nu de medeondertekenaars geen voornemen uitgereikt hebben gekregen.
14.
Op grond van het voorgaande is de rechtbank van oordeel dat verweerder onder de gegeven omstandigheden niet in redelijkheid heeft kunnen besluiten om eiseres wegens de inhoud van de brief en het niet betuigen van spijt als enige een sanctie op te leggen. Aldus is het besluit genomen in strijd met het gelijkheidsbeginsel en met het verbod op willekeur.
15.
Het beroep is daarom gegrond. Het bestreden besluit zal worden vernietigd. Omdat de gebreken die kleven aan het bestreden besluit eveneens kleven aan het primaire besluit van 14 april 2011, ziet de rechtbank verder aanleiding om dit besluit met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb te herroepen.
16.
Er bestaat aanleiding verweerder te veroordelen in de kosten die eiseres in verband met de behandeling van de zaken redelijkerwijs heeft moeten maken. Deze kosten worden op de voet van het Besluit proceskosten bestuursrecht bepaald op € 944,-- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het verschijnen ter zitting; waarde per punt € 437,--; wegingsfactor 1).
17.
Nu het beroep gegrond zal worden verklaard zal verweerder worden gelast het door eiseres betaalde griffierecht te vergoeden.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit van 20 september 2011;
- herroept het besluit van 14 april 2011;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten ad € 944,--, te betalen aan eiseres;
- gelast dat verweerder het door eiseres betaalde griffierecht ad € 152,-- vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W.M. Bunt, voorzitter, mr. P.H. Banda en
mr. A.J.G.M. van Montfort, rechters, en door de voorzitter en drs. M.P. de Zwart als griffier ondertekend. Uitgesproken in het openbaar op
Afschrift verzonden op:

Rechtsmiddel

Tegen deze uitspraak staat voor een belanghebbende en het bestuursorgaan hoger beroep open. Dit dient te worden ingesteld binnen zes weken na de datum van verzending van deze uitspraak door een beroepschrift en een kopie van deze uitspraak te zenden aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.