ECLI:NL:CRVB:2013:BY5603

Centrale Raad van Beroep

Datum uitspraak
7 januari 2013
Publicatiedatum
5 april 2013
Zaaknummer
11-4131 AW
Instantie
Centrale Raad van Beroep
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Ambtenarenrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • K. Zeilemaker
  • K.J. Kraan
  • W. van den Brink
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Disciplinaire straf voor ambtenaar wegens schending van vertrouwelijkheid en belangenverstrengeling

In deze zaak gaat het om een ambtenaar, werkzaam als concerncontroller en organisatieadviseur bij de gemeente Midden-Delfland, die op 1 juli 2009 een e-mail heeft verzonden vanaf zijn privé-e-mailadres. Deze e-mail, bedoeld voor gemeenteraadslid R, bevatte vertrouwelijke informatie over de financiële situatie van de gemeente en is per ongeluk bij de griffier van de gemeenteraad terechtgekomen. Het college van burgemeester en wethouders heeft de ambtenaar op 26 januari 2010 disciplinaire straf van berisping opgelegd, omdat hij vertrouwelijke informatie buiten de interne organisatie heeft gedeeld zonder toestemming van het college.

De Centrale Raad van Beroep oordeelt dat de ambtenaar niet als privé-persoon handelde, maar als financieel deskundig ambtenaar. De Raad stelt vast dat de ambtenaar de gedragscode heeft overschreden door zijn visie op de financiële situatie naar buiten te brengen, wat kan leiden tot de schijn van belangenverstrengeling. De Raad benadrukt dat de ambtenaar, gezien zijn functie, loyaal moet zijn aan het college en zich moet onthouden van het delen van persoonlijke visies zolang de politieke besluitvorming niet is afgerond.

De Raad bevestigt de disciplinaire straf van berisping, omdat het gedrag van de ambtenaar als strafwaardig plichtsverzuim wordt aangemerkt. De Raad weegt mee dat het college belang heeft bij het duidelijk maken van de grenzen van wat een ambtenaar zich kan permitteren. De uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 1 juni 2011 wordt bevestigd, en er is geen grond voor een proceskostenveroordeling.

Uitspraak

11/4131 AW
Centrale Raad van Beroep
Meervoudige kamer
Uitspraak op het hoger beroep tegen de uitspraak van de rechtbank ‘s-Gravenhage van 1 juni 2011, 10/5399 (aangevallen uitspraak)
Partijen:
[A. te B. ] (appellant)
het college van burgemeester en wethouders van Midden-Delfland (college)
Datum uitspraak: 7 januari 2013
PROCESVERLOOP
Namens appellant heeft mr. drs. Chr. J.M. Scheen hoger beroep ingesteld.
Het college heeft een verweerschrift ingediend.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 22 november 2012. Appellant is verschenen, bijgestaan door mr. Scheen. Het college heeft zich laten vertegenwoordigen door P.T. Veenman en B. Neurink.
OVERWEGINGEN
1. Appellant is werkzaam als concerncontroller en organisatieadviseur in dienst van de gemeente Midden-Delftland. Op 1 juli 2009 heeft appellant een e-mailbericht opgesteld en verzonden vanaf zijn privé e-mailadres over de gevolgen van de meicirculaire. Het bericht was bedoeld voor het gemeenteraadslid R, maar is per ongeluk terechtgekomen bij de griffier van de gemeenteraad. Deze heeft het bericht doorgestuurd naar de gemeentesecretaris.
1.1. Nadat een eerder besluit daarover om formele redenen was ingetrokken, heeft het college appellant bij besluit van 26 januari 2010 de disciplinaire straf van berisping opgelegd. Bij besluit van 4 juni 2010, meegedeeld aan appellant bij brief van 11 juni 2010, heeft het college deze straf gehandhaafd (bestreden besluit).
2. Bij de aangevallen uitspraak heeft de rechtbank het beroep van appellant tegen het bestreden besluit ongegrond verklaard.
3. Ook in hoger beroep heeft appellant aangevoerd dat hij ten onrechte is berispt, omdat hij geen (vertrouwelijke) informatie heeft doorgespeeld als ambtenaar. Appellant heeft voorts een beroep gedaan op de vrijheid van meningsuiting door ambtenaren en daarbij gesteld dat zijn functioneren nooit in het geding is geweest. Het college heeft bevestiging van de aangevallen uitspraak bepleit.
4. De Raad komt tot de volgende beoordeling.
4.1. Het verstuurde e-mailbericht heeft de volgende inhoud:
“De negatieve bedragen van de jaren 2010 t/m 2012 komen bovenop de negatieve saldi zoals die in de kadernota waren opgenomen. Daardoor is er voor 2012 een tekort van € 1,3 miljoen (0,9 + 0,4), en dan komt het jaar 2013 er nog bij wat door de financiële structuur een nog hoger tekort betekent. Alle reden om nu bij de kadernota geen extra kosten voor
nieuw beleid te accepteren, maar eerst eens te gaan werken aan een sluitende meerjarenbegroting. Belangrijk, want er komt een motie aan om in alle drie de kernen een kunstgrasveld aan te leggen. Hardstikke leuk, maar het betekent wel dat er ergens anders nog meer bezuinigd moet worden. En dat kan wel eens pijnlijker zijn dan het (nog) niet aanleggen van extra sportvelden.”
4.2. Ingevolge artikel 16:1:1, tweede lid, van de CAR/UWO omvat plichtsverzuim zowel het overtreden van enig voorschrift als het doen of nalaten van iets dat een goed ambtenaar in gelijke omstandigheden behoort na te laten of te doen. Volgens de Gedragscode ambtelijke organisatie Midden-Delfland wordt het handelen van medewerkers gekenmerkt door onpartijdigheid, dat wil zeggen dat geen vermenging optreedt met oneigenlijke belangen en dat ook iedere schijn van een dergelijke vermenging wordt vermeden. Verder is bepaald dat men op medewerkers moet kunnen rekenen. Zij houden zich aan hun afspraken. Kennis en informatie waarover zij uit hoofde van hun functie beschikken, gebruiken zij voor het doel waarvoor die zijn gegeven.
4.3. Appellant wordt verweten dat hij informatie die hij uit hoofde van zijn deelname aan het managementoverleg heeft verkregen, heeft verstrekt aan een gemeenteraadslid behorend tot een oppositiepartij. Daarbij wordt, zo is ter zitting uitgelegd, gedoeld op de mededeling dat een motie zal worden ingediend over de aanleg van drie kunstgrasvelden. Verder wordt appellant verweten dat hij zijn mening over de financiële situatie van de gemeente aan een derde heeft kenbaar gemaakt. Zeker vanuit de positie die appellant heeft als controller van de gemeente acht het college dat ongepast en in strijd met de loyaliteit die van appellant wordt verlangd. Hij is daar eerder op aangesproken.
4.4. Vooropgesteld zij dat appellant het e-mailbericht daadwerkelijk heeft verstuurd en dat dit per ongeluk niet is terechtgekomen bij de beoogde adressant.
4.5. Dat appellant de mededelingen in het e-mailbericht heeft gedaan als privé-persoon volgt de Raad niet. Het kan zo zijn dat appellant bepaalde informatie al had verkregen tijdens zijn aanwezigheid op de publieke tribune bij een vergadering van een raadscommissie, zeker is dat daar nog niet duidelijk was dat het ging om de aanleg van drie kunstgrasvelden. Dat aantal, dat gevolgen heeft voor de kosten, is voor appellant eerst naar voren gekomen in het managementoverleg. Daarmee is sprake van (vertrouwelijke) informatie, waarover appellant uitsluitend uit hoofde van zijn functie beschikte. Die informatie had appellant niet buiten de interne organisatie rond het college mogen brengen zonder het college daarin te kennen. Overigens kan bezwaarlijk worden aangenomen dat appellant door het gemeenteraadslid R louter is benaderd als privé-persoon zonder dat zijn ambtelijke functie daarin van enige betekenis kan zijn geweest. Gezien de inhoud van het bericht kan slechts worden geconcludeerd dat appellant spreekt als financieel deskundig ambtenaar bij de gemeente en niet als willekeurige burger. Het college heeft dan ook terecht geconstateerd dat sprake is van (de schijn van) belangenverstrengeling en dat appellant de geldende gedragscode heeft overschreden.
4.6. Ingevolge artikel 125a, eerste lid, van de Ambtenarenwet dient de ambtenaar zich te onthouden van het openbaren van gedachten of gevoelens of van de uitoefening van het recht tot vereniging, tot vergadering en tot betoging, indien door de uitoefening van deze rechten de goede vervulling van zijn functie of de goede functionering van de openbare dienst, voor zover deze in verband staat met zijn functievervulling, niet in redelijkheid zou zijn verzekerd. Deze normering geeft de grens aan die de ambtenaar bij de uitoefening van zijn grondrechten niet mag overschrijden, maar waarborgt anderzijds dat de overheid bij het beperken van de grondrechten niet verder mag gaan dan die normering aangeeft. Vaste rechtspraak van de Raad is dat bij de beoordeling of de ambtenaar de in artikel 125a van de Ambtenarenwet neergelegde norm heeft overschreden een zekere voorzichtigheid in acht moet worden genomen, omdat in deze bepaling beperkingen worden gegeven van in de Grondwet verankerde rechten.
4.7. De inhoud van het e-mailbericht laat zien dat appellant aan een derde zijn opvatting kenbaar maakte over de financiële situatie van de gemeente en hoe op dat punt zou moeten worden gehandeld. Met het college wordt geoordeeld dat het appellant gelet op zijn ambtelijke positie niet vrijstaat zijn visie op dit punt en op dat moment naar buiten te brengen. Appellant is als controller en organisatieadviseur, en als zodanig één van de hoogste ambtenaren van de gemeente, betrokken bij de interne voorbereiding van het besluitvormingsproces en moet zijn denkbeelden en advies in dat kader naar voren brengen. Zeker zolang de politieke en bestuurlijke besluitvorming nog niet rond is, moet appellant zich onthouden van het naar buiten brengen van zijn (persoonlijke) visie. Dit geldt ook, of juist, indien het bij degene(n) aan wie deze visie wordt verkondigd gaat om personen met een politieke functie die deel uitmaken van de oppositie. Appellant is uit hoofde van zijn functie immers in de eerste plaats loyaliteit verschuldigd aan het college. Ter zitting is namens het college aannemelijk gemaakt dat het functioneren van appellant door zijn handelwijze wel degelijk in negatieve zin wordt beïnvloed. Hoewel niet wordt getwijfeld aan zijn inhoudelijke vakkennis, leeft inmiddels binnen het gemeentebestuur de gedachte dat appellant gezien zijn houding en gedrag niet steeds betrouwbaar is. Daarbij speelt een rol dat met appellant al eerder is gesproken over het doorgeven van informatie aan gemeenteraadslid R. Het
e-mailbericht van R van 8 november 2012, gericht aan appellant, waarin hij zijn begrip uitspreekt voor het feit dat appellant tijdelijk niet bereid is om vragen te beantwoorden, spreekt voor zich zelf. Dit alles leidt tot de slotsom dat hier, anders dan appellant stelt en met inachtneming van de voorzichtigheid bedoeld in 4.6, de functioneringsnorm wel degelijk is overschreden.
4.8. Het gedrag van appellant is daarom terecht aangemerkt als strafwaardig plichtsverzuim en de lichtste disciplinaire straf van berisping die het college daaraan heeft verbonden is niet onevenredig aan de aard en ernst van dit plichtsverzuim. Daarbij is meegewogen dat het college er belang bij heeft aan appellant duidelijk te maken waar de grenzen liggen van wat hij zich als ambtenaar kan permitteren.
5. De aangevallen uitspraak komt voor bevestiging in aanmerking. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen grond.
BESLISSING
De Centrale Raad van Beroep bevestigt de aangevallen uitspraak.
Deze uitspraak is gedaan door K. Zeilemaker als voorzitter en K.J. Kraan en W. van den Brink als leden, in tegenwoordigheid van S.K. Dekker als griffier. De beslissing is uitgesproken in het openbaar op 7 januari 2013.
(getekend) K. Zeilemaker
(getekend) S.K. Dekker